Ten onrechte kosten monumentenpand opgevoerd

Ten onrechte kosten monumentenpand opgevoerd

Gegevens

Nummer
2017/210
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Rubriek
Uitspraak

Vanwege het ten onrechte opvoeren van kosten voor een monumentenpand heeft de inspecteur terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard.

Een man is eigenaar van een woning die is aangewezen als Rijksmonument. De schuur bij de woning kwalificeert niet als Rijksmonument. In zijn aangiften IB/PVV claimt de man persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor monumentenpanden. Het geschil in deze zaak spitst zich op de vraag welke opgevoerde kosten kwalificeren als onderhoudskosten en als zodanig in aftrek kunnen komen. De inspecteur heeft de aangiften IB/PVV van de man voor de jaren 2008 tot en met 2010 aan een onderzoek onderworpen, waarbij ook derdenonderzoeken zijn uitgevoerd bij een schildersbedrijf en aannemersbedrijf. Door die onderzoeken is bij de inspecteur het vermoeden ontstaan dat de man de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden onjuist heeft toegepast en dat daarbij gebruik is gemaakt van valselijk opgemaakte verklaringen van de schilder en de aannemer. Naar aanleiding van voornoemde onderzoeken is de FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2010 en het plegen van valsheid in geschrifte. De uitkomsten van dit strafrechtelijke onderzoek gaven de inspecteur aanleiding een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen over het jaar 2006 en correcties door te voeren ten aanzien van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2010. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Rechtbank Gelderland buigt zich over deze kwestie. De rechtbank oordeelt dat de man te kwader trouw heeft gehandeld. Hij heeft allereerst alle kosten van schilderwerkzaamheden als kosten monumentenpanden opgevoerd, terwijl een deel van die kosten zag op niet-aftrekbare schilderwerkzaamheden binnenshuis. Verder heeft de man zaken, zoals een bed, zitkussens en een schoonloopmat, in aftrek gebracht die naar hun aard geen kosten voor monumentenpanden waren. De rechtbank overweegt verder dat de man zich terdege bewust geweest moest zijn van de onjuistheid van de door hem ingediende aangiften. Immers, op zijn verzoek kreeg de leverancier van voornoemde zaken opdracht die zaken eerst aan de schilder te leveren, die op zijn beurt deze zaken doorfactureerde aan de man als kosten voor schilderwerkzaamheden. Zodoende zijn valse facturen uitgereikt. De man heeft volgens de rechtbank de vereiste aangifte niet gedaan en heeft ook niet doen blijken dat hij recht had op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor monumentenpanden dan de inspecteur bij de aanslagen IB/PVV al in aftrek had toegelaten. De inspecteur heeft volgens de rechtbank terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het gelijk is aan de inspecteur.

Bron: Rb. Gelderland 18-09-2017, nr. AWB – 16 _1634 (ECLI:NL:RBGEL:2017:4789)
Wet: art. 6.31 Wet IB 2001, art. 16 AWR 1959