Verstrekte lening privévermogen; geen afwaardering mogelijk

Verstrekte lening privévermogen; geen afwaardering mogelijk

Gegevens

Nummer
2017/198
Publicatiedatum
22 september 2017
Rubriek
Uitspraak

De lening die een onderneemster aan een VOF heeft verstrekt behoorde volgens Rechtbank Noord-Holland niet tot haar ondernemingsvermogen. De inspecteur heeft daarom terecht afwaardering van die lening ten laste van haar inkomen niet toegestaan.

Een onderneemster verstrekte in 2011 op eigen naam een lening van € 36.000 aan een VOF. In 2015 wordt een herziene overeenkomst van geldlening opgesteld tussen de onderneemster, handelend onder de naam van haar eenmanszaak, en de VOF. Het bedrag van de geldlening blijft gelijk, maar de jaarlijkse aflossingsverplichting en looptijd worden gewijzigd. In 2013 wil ze een bedrag van € 12.000 op haar box 1-inkomen in aftrek brengen in verband met oninbaarheid van de lening. Volgens haar betreft het een lening verstrekt op zakelijke gronden. De inspecteur staat de afwaardering echter niet toe. Hij is van mening dat de lening tot haar privévermogen moet worden gerekend.

Rechtbank Noord-Holland is het met de inspecteur eens. Uit een brief van de onderneemster aan de VOF van december 2014 valt op te maken dat de lening uit vriendschap is verstrekt. Verder acht de rechtbank van belang dat de onderneemster haar vordering in de IB-aangiften 2012 en 2013 als box 3-vermogen heeft verantwoord en dat de lening oorspronkelijk op eigen naam is verstrekt. Ook acht de rechtbank daarbij nog van belang dat de rentebetalingen en de aflossingen door de VOF hebben plaatsgevonden op haar privébankrekening. De onderneemster heeft voor de rechtbank nog aangevoerd dat haar voormalige adviseur haar vordering in de aangiftes 2011, 2012 en 2013 ten onrechte als privévermogen heeft gekwalificeerd. Dit kan haar volgens de rechtbank echter niet baten. Het handelen van haar voormalige adviseur dient aan de onderneemster te worden toegerekend en voor haar rekening en risico te komen. Het vormt volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die aanleiding zou kunnen zijn voor wijziging van de kwalificatie van de vordering, zo daar al grond voor zou zijn.

Bron: Rb. Noord-Holland 1-09-2017, nr. AWB - 16 _ 937 (ECLI:NL:RBNHO:2017:7281)
Wet: art. 3.71 Wet IB 2001