Woning met bedrijfshal: ondernemingsvermogen?

Woning met bedrijfshal: ondernemingsvermogen?

Gegevens

Nummer
2017/75
Publicatiedatum
12 april 2017
Rubriek
Uitspraak

Een woning, waarvan 6% van de oppervlakte voor de onderneming wordt gebruikt, kan als ondernemingsvermogen worden aangemerkt omdat de woning dienstbaar is aan die onderneming.

De vennoten van een bouwbedrijf, gedreven in de vorm van een VOF, kopen in 2009 een woning met bedrijfshal, garage, carport, weiland, erf, tuin, ondergrond en aan- en toebehoren. De bedrijfshal ligt achter de woning en is toegankelijk via de oprijlaan naast de woning. Eén kamer in de woning (zo’n 6% van de oppervlakte van de woning) wordt gebruikt als kantoor voor de onderneming. Nadat de inspecteur het verzoek van de bouwondernemer om de woning als keuzevermogen aan te merken heeft afgewezen, activeert de ondernemer in zijn aangifte IB 2010 de woning als ondernemingsvermogen op de balans van de VOF. Dit wordt door de inspecteur gecorrigeerd.
Uit de jurisprudentie blijkt dat voor de vermogensetikettering in het algemeen de wil van de belanghebbende zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen beslissend is, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Een ondernemerswoning behoort, uitgezonderd bijzondere omstandigheden, naar zijn aard in fiscale zin tot het privévermogen van een ondernemer. Een woning kan binnen de grenzen der redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend als het gebruik van de woning op enigerlei wijze dienstbaar is aan die onderneming. De ligging van de woning in de nabijheid van bedrijfsmatig gebruikte opstallen vormt in daarvoor een duidelijke – maar niet zonder meer beslissende – aanwijzing.
De bouwondernemer heeft, ter onderbouwing van zijn standpunt, vier aspecten aangegeven die betrekking hebben op de aanwending van zowel de woning als het terrein waarop de woning en de bedrijfshal zijn gelegen. Deze aspecten zijn (i) de kantoorruimte in de woning waar de administratie van de onderneming wordt gevoerd, (ii) het toezicht vanuit de woning op de bedrijfsactiviteiten in en rondom de bedrijfshal, (iii) de ontvangst van goederen van leveranciers (ook buiten de reguliere werktijden) en (iv) het contact met de werknemers gedurende de werkdag. Deze aspecten samen maken dat sprake is van een op enigerlei wijze dienstbaar zijn van de woning aan de onderneming. De bouwondernemer heeft verder aangegeven dat het vanaf de aankoop van de woning de bedoeling is geweest om een deel daarvan te gebruiken voor de onderneming, vandaar ook het door ondernemer gedane verzoek aan de inspecteur en de ingediende aangifte.
Hof Arnhem-Leeuwarden vindt dat met de door de bouwondernemer naar voren gebrachte aspecten de woning in het jaar 2010 op enigerlei wijze dienstbaar is geweest aan de onderneming. Doorslaggevend is hierbij dat de kantoorruimte in de woning vanaf het moment van de aankoop van de woning ten behoeve van de VOF is gebruikt, en dat door de ligging van de woning en de bedrijfshal op één perceel door de ondernemer sinds de aankoop toezicht kan worden gehouden op de bedrijfsmiddelen, -activiteiten en het personeel aldaar. Dat in het kantoor mogelijk af en toe andere (gezinsgerelateerde) activiteiten plaatsvinden, is onvoldoende om die ruimte niet (meer) als dienstbaar aan de onderneming aan te merken. Mocht sprake zijn van een slecht zicht vanuit de woning op de bedrijfsactiviteiten, dan doet dit niet af aan de efficiënte ligging van de woning tegenover de bedrijfshal met alle mogelijkheid tot een versterkt toezicht. Het hof houdt er verder rekening mee dat sprake is geweest van een zogenaamde koppelaankoop verbonden aan de ligging van de woning en de bedrijfshal op hetzelfde perceel met slechts één toegangsweg, zoals door de ondernemer ter zitting gemotiveerd is gesteld en hetgeen door de inspecteur niet is betwist. De ondernemer heeft al eens eerder geprobeerd enkel de bedrijfshal te kopen, maar die aankoop ging uiteindelijk niet door. Dit had, zoals door de ondernemer uiteen is gezet, alles te maken met de oprijlaan gelegen naast de woning. De toenmalige eigenaar wilde hierop namelijk geen recht van overpad verlenen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de ondernemer de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden door de woning als ondernemingsvermogen te etiketteren.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-03-2017, nr. 16/00551 (ECLI:NL:GHARL:2017:2281)