Home

Raad van State, 12-07-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1900, 201701757/1/V6

Raad van State, 12-07-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1900, 201701757/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
12 juli 2017
Datum publicatie
12 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1900
Zaaknummer
201701757/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 5 januari 2016 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 16.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 19d, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Uitspraak

201701757/1/V6.

Datum uitspraak: 12 juli 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/2120 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2016 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 16.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 19d, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Bij besluit van 8 april 2016 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 5 januari 2016 herroepen voor zover daarbij een boete is opgelegd van € 16.000,00 en de boete vastgesteld op € 8.000,00.

Bij uitspraak van 19 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.S.P. Smelik, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW hebben op 12 maart 2015 een bezoek gebracht aan het restaurant (hierna: het wokrestaurant) van [appellante]. De arbeidsinspecteurs werden vergezeld door ambtenaren van de Belastingdienst, de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee. Volgens het door een arbeidsinspecteur op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 20 oktober 2015 is tijdens deze controle een vreemdeling met de Chinese nationaliteit (hierna: de vreemdeling) aangetroffen, die arbeid verrichtte bestaande uit het bereiden van toetjes en het op een schaal leggen daarvan.

    De minister heeft bij het besluit van 5 januari 2016 de boete aan [appellante] opgelegd, omdat [appellante] niet in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning voor de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden en de vreemdeling voorts niet in het bezit was van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij [appellante]. De minister heeft de boete met 100% verhoogd vanwege recidive, als bedoeld in artikel 19d, tweede lid, van de Wav.

    De minister heeft in bezwaar aanleiding gezien om de boete met 50% te matigen, omdat sprake was van marginale, incidentele arbeid. Niet is komen vast te staan dat de vreemdeling vóór of na de controle op 12 maart 2015 werkzaamheden ten behoeve van [appellante] heeft verricht waarvoor een vergunning was vereist, aldus de minister.

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling werkzaamheden voor haar heeft verricht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was de vreemdeling op het moment van de controle niet bezig met het bereiden van toetjes, maar was zij slechts van die toetjes aan het snoepen, aldus [appellante]. De rechtbank is eraan voorbij gegaan dat de vreemdeling en haar echtgenoot in het handelsregister van de Kamer van Koophandel staan ingeschreven als vennoten van de [vennootschap], deze snackbar in hetzelfde pand als [appellante] is gevestigd en toetjes voor de snackbar en het wokrestaurant in dezelfde ruimte worden bereid. Dat betekent dat, zo al vast zou komen te staan dat de vreemdeling bezig was met het bereiden van toetjes, niet is uitgesloten dat deze ook ten behoeve van de snackbar zijn voorbereid, aldus [appellante].

2.1.    De rechtbank heeft overwogen dat uit het boeterapport blijkt dat de vreemdeling met toetjes bezig was ten behoeve van [appellante]. Uit het boeterapport volgt dat de arbeidsinspecteur heeft gezien dat de vreemdeling verschillende toetjes van de toonbank op een grote schaal deed en dat een andere vrouw deze schaal met toetjes op de desserttafel van het wokrestaurant zette, aldus de rechtbank. Voor het betoog van [appellante] dat de vreemdeling van de toetjes aan het snoepen was en dat de toetjes niet ten behoeve van het wokrestaurant werden bereid, heeft de rechtbank geen steun gevonden in het boeterapport.

2.2.    Gelet op de waarnemingen van de arbeidsinspecteur die het boeterapport op ambtsbelofte heeft opgemaakt, de hoofdagent van het regionaal politiekorps Friesland en de wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee district LBE brigade recherche, zoals deze zijn opgenomen in het boeterapport en de daarvan deel uitmakende

processen-verbaal, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dossier geen steun biedt voor het oordeel dat de vreemdeling, zoals gesteld, van de toetjes aan het snoepen was. Nu de arbeidsinspecteur voorts heeft waargenomen dat een andere vrouw, niet zijnde de vreemdeling, de schaal waarop de vreemdeling de toetjes had gedaan, op de desserttafel in het wokrestaurant heeft gezet, staat vast dat deze toetjes ten behoeve van [appellante] zijn bereid dan wel zijn opgemaakt. Dat in diezelfde ruimte ook toetjes voor de snackbar werden bereid, laat onverlet dat op grond van het voorgaande vast staat dat de vreemdeling in ieder geval de in het boeterapport vermelde schaal met toetjes ten behoeve van het wokrestaurant heeft bereid. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het betoog van [appellante], dat de vreemdeling geen werkzaamheden voor haar heeft verricht, niet slaagt.

    Het betoog faalt.

3.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een verdergaande matiging van de boete dan waartoe de minister reeds is gekomen. Gegeven de feitelijke situatie kan het [appellante] niet worden verweten dat de vreemdeling zich in dat deel van het pand bevond dat door zowel het wokrestaurant als de snackbar wordt gebruikt. Gelet op de verminderde mate van verwijtbaarheid dient de boete te worden gematigd, aldus [appellante].

3.1.    Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de hoogte van de boete afstemmen op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

    Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.

    De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

3.2.    In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.

3.3.    Het betoog faalt. Juist gegeven de feitelijke situatie, die inhoudt dat het wokrestaurant en de snackbar in hetzelfde pand zijn gevestigd en bepaalde ruimtes ook gezamenlijk worden gebruikt, had het op de weg van [appellante] gelegen om maatregelen te treffen om te voorkomen dat de vreemdeling direct dan wel indirect werkzaamheden voor of ten dienste van haar zou verrichten. Door dat na te laten heeft [appellante] het risico genomen dat de Wav zou worden overtreden en dat zij dientengevolge zou worden beboet. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van [appellante]. Van de door [appellante] gestelde verminderde mate van verwijtbaarheid is geen sprake. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor een verdergaande matiging dan die waartoe de minister is gekomen.

    Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.

w.g. Parkins-de Vin    w.g. Woestenburg-Bertels

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017

501.