Home

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1451, 201609934/1/R6

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1451, 201609934/1/R6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 november 2016, kenmerk PS2016-614, hebben provinciale staten het inpassingsplan "N348 Jodendijk/Scheuterdijk te Eefde" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak

201609934/1/R6.

Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Gelderland,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016, kenmerk PS2016-614, hebben provinciale staten het inpassingsplan "N348 Jodendijk/Scheuterdijk te Eefde" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2017, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door L. van der Lelij RBc MSc RT, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door L. van der Lelij, voornoemd, en provinciale staten, vertegenwoordigd door A.A.M.A. van Osch, M.J.L. de Vos, L. Bodt, alle drie werkzaam bij de provincie, [belanghebbenden], bijgestaan door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van partijen hebben provinciale staten ter zitting nadere stukken overgelegd. De nadere stukken waartegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ter zitting bezwaar hebben geuit, zijn niet aan het dossier toegevoegd.

Overwegingen

Inleiding

1.    De N348 (Zutphenseweg) is een doorgaande weg tussen Zutphen en Deventer. De N348 is ook een ontsluitingsweg voor aangrenzende dorpen en langs de weg gelegen bebouwing. Provinciale staten willen de verkeerssituatie op de N348 en de leefbaarheid voor omwonenden verbeteren. Daartoe zijn tussen 2008 en 2010 verschillende maatregelen onderzocht. Omdat een lange termijn oplossing voor de gehele N348 financieel niet haalbaar bleek, hebben provinciale staten ervoor gekozen voor verschillende weggedeelten maatregelen te treffen die de verkeerssituatie en leefbaarheid op korte termijn moeten verbeteren, zoals het plaatsen van middengeleiders en de reconstructie van kruispunten. Een aantal kruispunten op de N348 is al gereconstrueerd. Met het thans voorliggende plan willen provinciale staten nu het kruispunt Jodendijk/Scheuterdijk, ter hoogte van Eefde, reconstrueren.

2.    [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1] in Eefde, direct ten oosten van het plangebied. Zijn zoon [appellant sub 2] woont naast hem, op het perceel [locatie 2]. Achter hun woningen staan ongeveer 15 bedrijfspanden die zij momenteel verhuren aan kleinschalige bedrijven.

3.    Provinciale staten willen het kruispunt Jodendijk/Scheuterdijk zo reconstrueren dat de N348 voor autoverkeer vanaf de Jodendijk niet meer bereikbaar is. Het autoverkeer dat vanaf de Scheuterdijk komt, zal via een nieuw aan te leggen parallelweg tussen de N348 en de percelen ten oosten van de Zutphenseweg, worden omgeleid naar de bestaande rotonde ten zuidwesten van het plangebied die op de N348 aansluit. Het is de bedoeling dat de nieuwe parallelweg tevens de ontsluitingsweg wordt voor de bedrijfspanden achter de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] die nu nog direct op de N348 worden ontsloten. Om de nieuwe parallelweg aan te kunnen leggen, is een strook van de voortuinen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] nodig. De provincie beoogt deze strook te verwerven.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling van de beroepsgronden

Procedure

5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat provinciale staten bij de voorbereiding van het plan te weinig transparantie hebben betracht. Zij stellen dat zij zich niet goed hebben kunnen voorbereiden op de inloopavond van 28 januari 2016, omdat de door hen bestudeerde tekeningen op de website van de provincie, waarnaar in de uitnodiging voor de inloopavond werd verwezen, niet de juiste tekeningen bleken te zijn. De juiste versie van de tekeningen is volgens hen ten onrechte pas na afloop van de inloopavond op de website van de provincie geplaatst. Verder stellen zij dat het aangepaste rapport "Reconstructie en nieuwe weg kruising N348, Scheuterdijk en Jodendijk te Eefde - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" (hierna: het geluidrapport) ten onrechte niet voorafgaand aan de hoorzitting van 19 oktober 2016 beschikbaar is gesteld, terwijl dit aangepaste rapport toen al wel was vastgesteld.

5.1.    Wat er ook zij van het moment waarop verschillende versies van de tekeningen voor de inloopavond beschikbaar zijn gesteld, niet in geschil is dat het ontwerpplan van 7 januari 2016 tot en met 18 februari 2016 met de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage heeft gelegen. Gelet hierop hebben provinciale staten de openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb correct toegepast. Verder heeft het gewijzigde geluidrapport samen met het vastgestelde inpassingsplan ter inzage gelegen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat bij de voorbereiding van het inpassingsplan is gehandeld in strijd met het recht. De betogen falen.

Rotonde

6.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de inrichting van de rotonde niet voldoet aan de CROW-richtlijnen die daarvoor gelden. Verder betogen zij dat de parallelweg niet optimaal wordt aangesloten op de rotonde, hetgeen voorkomen had kunnen worden door de inpassingsplannen voor de rotonde en de parallelweg gezamenlijk voor te bereiden.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de rotonde buiten het plangebied is gelegen. Reeds daarom ligt de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwiste inrichting van de rotonde in deze procedure niet ter beoordeling voor.

    Tot het plangebied behoren wel de gronden die de nieuwe parallelweg zullen verbinden met de bestaande rotonde. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor deze gronden niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen. Dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de meer haakse aansluiting op de rotonde die provinciale staten voor ogen hebben niet optimaal vinden, is voor een dergelijk oordeel onvoldoende. Evenmin bestaat aanleiding voor de conclusie dat het inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen-Eefde", dat op 2 juni 2010 is vastgesteld, gelijktijdig met het thans voorliggende plan had moeten worden voorbereid. Vast staat immers dat de voorbereidingen voor de aanleg van de rotonde al in een veel verder gevorderd stadium waren dan de voorbereidingen voor de reconstructie van het kruispunt Jodendijk/Scheuterdijk. De betogen falen.

Alternatieven

7.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het voor de verbetering van de verkeerssituatie op de N348 beter is een brug over de IJssel te bouwen dan het kruispunt Jodendijk/Scheuterdijk te reconstrueren, overweegt de Afdeling als volgt. Provinciale staten dienen bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben zij beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Provinciale staten zijn in de nota van zienswijzen ingegaan op het alternatief van het bouwen van een brug over de IJssel. Volgens hen is het realiseren van een dergelijke brug te duur en bovendien niet meer nodig, nu de eerder geplande grootschalige woningbouw (IJssel Sprong) niet door gaat. Verder blijkt uit hoofdstuk 1.2 van de plantoelichting, waarin meer maatregelen staan beschreven om de verkeerssituatie op de N348 te verbeteren, dat provinciale staten de voor- en nadelen van andere alternatieven hebben bezien. De betogen falen.

Ontsluiting bedrijfspanden

8.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Zij voeren aan dat hen tijdens verschillende informatiebijeenkomsten is toegezegd dat de bedrijfspanden achter de percelen [locatie 1] en [locatie 2] hun rechtstreekse ontsluiting op de N348 behouden. Om dit te onderbouwen, wijzen zij op acht verklaringen die zij op 16 september 2013 ook aan gedeputeerde staten hebben gemaild.

8.1.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens provinciale staten de verwachting is gewekt dat het onderhavige plan zou voorzien in een directe ontsluiting van hun bedrijfspanden op de N348. Hierbij betrekt de Afdeling dat het [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gaat om uitlatingen van een projectmanager tijdens verschillende informatiebijeenkomsten tussen 2007 en 2010. Zoals ook uit de brief van gedeputeerde staten van 22 november 2013 blijkt, waarnaar provinciale staten in de zienswijzennota verwijzen, was de reconstructie van de Jodendijk/Scheuterdijk waarvoor het thans voorliggende inrichtingsplan is vastgesteld destijds nog niet aan de orde. In die periode werd namelijk nog nagedacht over de maatregel een extra rotonde ter hoogte van de Jodendijk/Scheuterdijk te realiseren. De uitlatingen die de projectmanager tijdens verschillende informatieavonden in die periode heeft gedaan, kunnen reeds daarom geen betrekking hebben op het thans voorliggende plan. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. De betogen falen.

Dwarsprofiel

9.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Volgens hen hadden provinciale staten de beoogde herinrichting van de N348 nauwkeuriger moeten vastleggen in het plan.

9.1.    Provinciale staten hebben in hun nader stuk en ter zitting erkend dat de beoogde herinrichting van de N348 ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] nauwkeuriger had moeten worden vastgelegd door middel van een aanduiding "dwarsprofiel" op de verbeelding, door een kaart als bijlage bij de planregels te voegen waarop het dwarsprofiel van dat weggedeelte is weergegeven en door in artikel 4, lid 4.1, van de planregels te regelen dat de weg ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" moet worden ingericht overeenkomstig het dwarsprofiel op die kaart. Nu provinciale staten zich in zoverre op een ander standpunt stellen dan zij in het bestreden besluit hebben gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

Bespreking overige beroepsgronden

10.    Vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken.

Middenberm

11.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de middenberm die in de N348 zal worden aangelegd, ter hoogte van hun woningen smaller moet worden dan 6 meter, zodat een kleiner gedeelte van hun voortuinen verworven hoeft te worden. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen erop dat ter hoogte van de Scheuterdijk en de nieuwe parallelweg ook een smallere middenberm zal worden aangelegd, zodat dit ter hoogte van hun woningen ook mogelijk is.

11.1.    Provinciale staten hebben bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" die ter hoogte van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een gedeelte van hun voortuinen overlapt en onder meer een middenberm van 6 meter breed mogelijk maakt, het belang van verkeersveiligheid op de provinciale weg zwaarder laten wegen dan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij het behoud van hun huidige voortuinen. Zij hebben hierover onder verwijzing naar de ontwerprichtlijnen uit het Handboek wegontwerp 2013 van het CROW, dat een middenberm van 6 meter aanbeveelt, toegelicht een zodanig brede middenberm op provinciale wegen noodzakelijk te achten vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat deze belangenafweging onredelijk is. Nu het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter hoogte van de Scheuterdijk twee meter breder is dan ter hoogte van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], gaat de vergelijking reeds daarom niet op. De betogen falen.

Draaicurves

12.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat vrachtwagens de inrit van hun bedrijfspanden niet goed kunnen inrijden vanaf de voorziene parallelweg.

12.1.    Provinciale staten hebben bij de voorbereiding van het plan rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de bereikbaarheid van hun bedrijfspanden. Zo hebben zij laten berekenen of de nieuwe inrit voor de bedrijfspanden, die op de parallelweg zal worden ontsloten, zodanig kan worden aangelegd dat deze voldoende ruim is voor inrijdende vrachtwagens. Ter zitting is verduidelijkt dat bij deze berekeningen is uitgegaan van het vrachtwagentype DAF XF dat ten tijde van de vaststelling van het plan ook werd gebruikt door de in de bedrijfspanden aanwezige bedrijven. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten op grond van deze berekeningen mogen concluderen dat de nieuwe parallelweg zodanig kan worden aangelegd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid van de bedrijfspanden voor vrachtwagens. De tekeningen die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in het geding hebben gebracht laten zien dat een Langere en Zwaardere Vrachtautocombinatie (hierna: LZV) met een snelheid van 15 km/h de draai naar de inrit van de bedrijfspanden niet goed kan maken. Provinciale staten hebben hierop ter zitting gereageerd dat zij dit voor de aanvaardbaarheid van het plandeel met de bestemming "Verkeer" ook niet noodzakelijk achten, nu een LZV een bijzonder type vrachtwagen is dat ten tijde van de vaststelling van het plan door de ter plaatse aanwezige bedrijven niet werd gebruikt. De Afdeling acht dit niet onjuist. De betogen falen.

    Overigens hebben provinciale staten ter zitting toegezegd dat het provinciebestuur met de feitelijke weginrichting tegemoet wil komen aan het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevoelde probleem van de bereikbaarheid van hun bedrijfspanden, bijvoorbeeld door bij de inrichting van de middenberm tegenover de inrit van de bedrijfspanden gebruik te maken van grasbetontegels. Ter zitting is verder gebleken dat partijen nog in onderhandeling zijn over de verwerving van (een gedeelte van) het perceel [locatie 3] en dat een deel van het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevoelde probleem ten aanzien van de bereikbaarheid van hun bedrijfspanden wordt opgelost indien zij dit perceel kunnen verwerven.

Geluid

13.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de geluidbelasting op de gevels van hun woningen onaanvaardbaar zal zijn als gevolg van de voorgenomen reconstructie van het kruispunt Jodendijk/Scheuterdijk en de daarmee samenhangende sloop van de woningen [locatie 3] en [locatie 4]. Zij kunnen zich niet verenigen met het geluidrapport dat volgens hen niet uitgaat van de maximale mogelijkheden van het plan.

13.1.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat provinciale staten zich met de vaststelling van het plan niet op het geluidrapport mochten baseren, overweegt de Afdeling als volgt. Het geluidrapport is gebaseerd op de reconstructie van het plangebied zoals omschreven in de plantoelichting (en zoals weergegeven onder 3 van deze uitspraak). De maximale mogelijkheden van het plan zijn niet zodanig groter dat de resultaten van het akoestisch rapport, uitgaande van de maximale mogelijkheden van het plan, significant anders zouden zijn dan nu het geval is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat provinciale staten zich bij de vaststelling van het plan op het geluidrapport hebben mogen baseren. De betogen falen.

13.2.    Uit het geluidrapport volgt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] 43,82 dB bedraagt, zodat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Bij het bepalen van de geluidbelasting is uit een oogpunt van zorgvuldigheid ook rekening gehouden met cumulatie. Ter zitting is bevestigd dat de toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen van ongeveer 1,2 dB, voortkomt uit de autonome verkeersgeneratie en niet uit de voorgenomen reconstructie van dit gedeelte van de N348. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat provinciale staten zich op grond van het geluidrapport in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van appellanten vanwege het plan aanvaardbaar is. De betogen falen.

Verkeersmaatregelen

14.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de gronden in het plangebied tot de bebouwde kom moeten gaan behoren, zodat ter plaatse een maximale snelheid van 50 km/h gaat gelden.

14.1.    Met hun betogen vragen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om het nemen van een verkeersmaatregel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1072, is het treffen van verkeersmaatregelen een uitvoeringsaspect en kunnen verkeersmaatregelen niet in een inpassingsplan worden opgenomen. Niet is gebleken dat tussen de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gewenste beperking van de maximaal toegestane snelheid tot 50 km/h en het inpassingsplan een zodanige samenhang bestaat, dat over de invoering van deze maximumsnelheid zekerheid moest bestaan voordat provinciale staten tot vaststelling van het inpassingsplan konden overgegaan. De betogen falen.

Waardedaling

15.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en de daarachter gelegen bedrijfspanden betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat provinciale staten bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan zij hebben gedaan. De betogen falen.

Overig

16.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hun beroepschriften voor het overige de inhoud van de door hen naar voren gebrachte zienswijzen herhaald. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hun beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

17.    Gelet op hetgeen onder 9.1 in deze uitspraak is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen, voor zover aan de gronden met de bestemming "Verkeer" ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet de aanduiding "dwarsprofiel" is toegekend, aan de bijlagen bij de planregels niet een kaart is toegevoegd waarop het dwarsprofiel van dat weggedeelte is weergegeven en in artikel 4, lid 4.1 van de planregels niet is geregeld dat de weg ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" moet worden ingericht overeenkomstig het dwarsprofiel op de kaart in de bijlagen bij de planregels. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.

Finale geschilbeslechting

18.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit zal worden vernietigd. Niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.

    Hierbij betrekt de Afdeling dat het zelf in de zaak voorzien het vastleggen betreft van de inrichting van de N348 ter hoogte van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die beiden partij zijn in dit geding.

Verwerking van de beslissing op www.ruimtelijkeplannen.nl

19.    Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

20.    De Afdeling veroordeelt provinciale staten in de proceskosten. Enkele aspecten van die proceskostenveroordeling worden hieronder toegelicht.

21.    De Afdeling ziet aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te behandelen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ter zitting van 20 april zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandverlener wiens werkzaamheden voor deze twee beroepen voorafgaand aan en tijdens die zitting nagenoeg identiek waren. Gelet op het voorgaande worden de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wat betreft de vergoeding van kosten door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak beschouwd.

22.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben verzocht om vergoeding van de kosten die hun rechtsbijstandverlener L. van der Lelij heeft gemaakt voor het indienen van de zienswijzen en het opstellen van een inspraakreactie voor de hoorzitting van 19 oktober 2016, overweegt de Afdeling dat artikel 8:75 van de Awb voor een veroordeling tot vergoeding van dergelijke kosten geen grondslag biedt.

23.    De Afdeling zal [appellant sub 1] en [appellant sub 2] conform artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb een reiskostenvergoeding toekennen voor een reis met het openbaar vervoer en geen kilometervergoeding. In de verklaring van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de trein vaak vertraging heeft, ziet de Afdeling namelijk geen aanleiding voor de conclusie dat reizen met het openbaar vervoer voor hen niet of niet voldoende mogelijk is zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van provinciale staten van Gelderland van 9 november 2016, kenmerk PS2016-614, tot vaststelling van het inpassingsplan "N348 Jodendijk/Scheuterdijk te Eefde" voor zover:

a. aan de gronden met de bestemming "Verkeer" ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet de aanduiding "dwarsprofiel" is toegekend;

b. aan artikel 4, lid 4.1, van de planregels niet is toegevoegd: "Een en ander met dien verstande dat wegen en (brom)fietspaden als bedoeld onder a ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" dienen te worden gerealiseerd in overeenstemming met het wegprofiel zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels";

c. niet een wegprofiel als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen;

III.    bepaalt dat:

a. aan de gronden met de bestemming "Verkeer" ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de aanduiding "dwarsprofiel" is toegekend, zoals nader aangeduid op de kaart in de bij deze uitspraak behorende bijlage;

b. artikel 4, lid 4.1, van de planregels als volgt komt te luiden:

"4.1. Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wegen en (brom)fietspaden;

b. parkeervoorzieningen;

c. groenvoorzieningen en kunstobjecten;

d. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;

e. geluidswerende voorzieningen;

f. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en verhardingen waaronder mede begrepen zijn (on)gelijkvloerse kruisingen met wegen en water, faunapassages, andere werken en werkzaamheden.

Een en ander met dien verstande dat wegen en (brom)fietspaden als bedoeld onder a ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" dienen te worden gerealiseerd in overeenstemming met het wegprofiel zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels";

c. het wegprofiel in de bijlage bij deze uitspraak wordt toegevoegd aan de planregels als bijlage 3;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het bepaalde onder III. in de plaats treedt van het besluit van provinciale staten van Gelderland van 9 november 2016, kenmerk PS2016-614, voor zover dat is vernietigd;

V.    draagt provinciale staten van Gelderland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en III. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt provinciale staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.285,61 (zegge: twaalfhonderdvijfentachtig euro en eenenzestig cent), waarvan € 1.237,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.    gelast dat provinciale staten van Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1] en ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Zweistra-Immink

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

813. BIJLAGE

* bij punt III.a van de beslissing

* bij punt III.c van de beslissing