Home

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1432, 201607139/1/A2

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1432, 201607139/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 mei 2017
Datum publicatie
31 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1432
Zaaknummer
201607139/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 december 2014 heeft het Fonds een aanvraag van Belvedère om een subsidie, afgewezen.

Uitspraak

201607139/1/A2.

Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Belvedère Operaconcours Amsterdam - Wenen, gevestigd te Amsterdam (hierna: Belvedère),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2016 in zaak nr. 15/3202 in het geding tussen:

Belvedère

en

de raad van bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (hierna: het Fonds).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2014 heeft het Fonds een aanvraag van Belvedère om een subsidie, afgewezen.

Bij besluit van 14 april 2015 heeft het Fonds het door Belvedère daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 augustus 2016 heeft de rechtbank het door Belvedère daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Belvedère hoger beroep ingesteld.

Het Fonds heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar Belvedère, vertegenwoordigd door mr. K. Spee, advocaat te Amsterdam, en het Fonds, vertegenwoordigd door mr. K.E.A. de Beer en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Belvedère heeft op 7 januari 2014 productiesubsidie aangevraagd voor het Belvedère Operaconcours Amsterdam 2015 ten bedrage van € 50.000,00. Deze aanvraag is door het Fonds afgewezen. Belvedère heeft op 9 september 2014 wederom productiesubsidie aangevraagd, nu voor een bedrag van € 25.000,00.

    Het Fonds heeft de door Belvedère ingediende aanvraag van 9 september 2014 ter advisering voorgelegd aan de adviescommissie muziektheater (hierna: de adviescommissie). De adviescommissie heeft de aanvraag beoordeeld op de aspecten artistieke kwaliteit van het plan, ondernemerschap, bijdrage aan de pluriformiteit van het podiumkunstenaanbod in Nederland en geografische spreiding en geadviseerd de aanvraag in categorie C te plaatsen en niet te honoreren. Het Fonds heeft bij het besluit van 4 december 2014 het advies van de adviescommissie overgenomen en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het Fonds de afwijzing in redelijkheid op het advies van de adviescommissie heeft kunnen en mogen baseren. Niet is gebleken dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verder berust het advies op een voldoende inzichtelijke motivering, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

3.    Artikel 1.2 van de Deelregeling projectsubsidies Fonds Podiumkunsten (hierna: de Deelregeling) luidt als volgt:

Het bestuur kan subsidie verstrekken in de vorm van een productiesubsidie […].

Artikel 1.6 van de Deelregeling luidt als volgt:

"1. Aanvragen die aan de voorwaarden voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen worden onderverdeeld in drie categorieën:

A: honoreren;

B: honoreren voor zover het budget dat toelaat; en

C: niet honoreren.

2. Als een subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen in de categorieën a en b te honoreren, plaatst het bestuur de aanvragen in categorie b in een rangorde op basis van de criteria voor de betreffende aanvragen.

3. Het bestuur honoreert eerst de aanvragen in categorie a voor het geadviseerde subsidiebedrag en vervolgens de aanvragen in categorie b voor het geadviseerde subsidiebedrag in volgorde van de rangorde totdat het subsidieplafond is bereikt. De resterende aanvragen worden afgewezen.

[…]"

Artikel 2.5 van de Deelregeling luidt als volgt:

"Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a. artistieke kwaliteit van het plan;

b. ondernemerschap;

c. bijdrage aan de pluriformiteit van het podiumkunstenaanbod in Nederland;

d. geografische spreiding."

Hogerberoepsgronden

4.    Belvedère betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Fonds in het besluit van 14 april 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in categorie B is ingedeeld. Zij heeft belang bij een indeling in categorie B omdat het Fonds in dat geval inzicht had moeten verschaffen in de rangschikking en de beoordeling van de andere aanvragen, zodat zij daartegen gronden had kunnen aanvoeren.

4.1.    Het Fonds heeft de indeling van de aanvraag in categorie C gebaseerd op het advies van de adviescommissie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en een inzichtelijke motivering bevat. De adviescommissie heeft de aanvraag van Belvedère beoordeeld aan de hand van de in artikel 2.5 van de Deelregeling bepaalde criteria. Die beoordeling heeft geresulteerd in vier punten. Op grond van dit aantal punten heeft de adviescommissie de aanvragen gerangschikt, geadviseerd de aanvraag van Belvedère in categorie C te plaatsen en niet te honoreren. Zoals het Fonds in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht zijn alle aanvragen die vier punten of minder hebben ontvangen in categorie C geplaatst, terwijl alle gehonoreerde aanvragen tussen de 10 en 14 punten hebben behaald. Door het advies van de adviescommissie aan het besluit van 14 april 2015 ten grondslag te leggen heeft het Fonds voldoende gemotiveerd waarom de aanvraag van Belvedère in categorie C en niet in categorie B is ingedeeld.

    Het belang dat Belvedère stelt te hebben bij indeling in categorie B leidt niet tot een ander oordeel. Belvedère had ook bij plaatsing in categorie C de beoordeling van de andere aanvragen bij het Fonds kunnen opvragen en zelf een vergelijking kunnen maken tussen de andere aanvragen en haar aanvraag. Door de plaatsing in categorie C is Belvedère niet in haar belangen geschaad.

    Het betoog faalt.

5.    Belvedère betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Fonds in het besluit van 14 april 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag een artistieke visie ontbeert, nu zij die in het Projectplan uiteen heeft gezet.

5.1.    Het Fonds heeft in het besluit van 14 april 2015 toegelicht dat het van een project waarvoor subsidie wordt aangevraagd verwacht dat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de podiumkunsten dan wel een bepaald genre en dat de aanvrager daar een visie op heeft. Daarbij kan de instelling die een concours organiseert onder meer ideeën hebben over hoe een genre zich verder zou kunnen ontwikkelen en hoe het concours daaraan kan bijdragen. Het Fonds heeft zich in het besluit van 14 april 2015 op het standpunt gesteld dat Belvedère de opmerking in het Projectplan dat opera maatschappijkritisch en vernieuwend kan zijn en zij die lijn wil doorzetten, onvoldoende heeft uitgewerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Fonds hiermee in het besluit van 14 april 2015 voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van Belvedère een artistieke visie ontbeert.

    Het betoog faalt.

6.    Belvedère betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Fonds zijn kritiekpunt op de kosten voor de jury in het besluit van 14 april 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd. De relatief hoge kosten voor de jury zijn het gevolg van het feit dat ieder groot operahuis een jurylid naar het concours mag afvaardigen. Dat is de kern van het concours.

6.1.    Het Fonds heeft in het besluit van 14 april 2015 uiteengezet dat een jury van 18 leden in vergelijking met andere concoursen groot is, dat Belvedère een bedrag van bijna € 60.000,00 heeft begroot voor jurykosten en prijzengeld, dit ongeveer 27% van de totale lasten bedraagt en dit percentage ten opzichte van vergelijkbare concoursen bijna 10% hoger ligt. Een toelichting op deze begrotingspost en een reflectie op het aantal juryleden en de daarmee gepaard gaande kosten zou volgens het Fonds op zijn plaats zijn geweest. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Fonds hiermee in het besluit van 14 april 2015 zijn kritiekpunt op de kosten voor de jury voldoende heeft gemotiveerd.

    Het betoog faalt.

7.    Belvedère betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming van het Fonds in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Fonds voert geen consistent beleid ten aanzien van het indelen van subsidieaanvragen in de categorieën B en C. Belvedère wijst daarbij op de gevallen die aan de orde waren in de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2258) en met name op het geval van Stichting Holland Opera (hierna: Holland Opera). De adviescommissie had over de aanvraag van Holland Opera voor een meerjarige activiteitensubsidie, net als over de aanvraag van Belvedère om een productiesubsidie, een positief advies met een aantal kritische kanttekeningen gegeven. Het Fonds had de aanvraag van Belvedère, net als de aanvraag van Holland Opera, in categorie B moeten indelen, aldus Belvedère. Zij wijst voor haar beroep op het gelijkheidsbeginsel voorts op het geval van het Internationaal Vocalisten Concours ’s-Hertogenbosch (hierna: IVC) en voert in dat verband aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Fonds in het besluit van 14 april 2015 onvoldoende aan de hand van de relevante verschillen heeft gemotiveerd, dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen.

7.1.    Uit artikel 1.6 van de Deelregeling volgt dat de beoordeling van de aanvragen om productiesubsidies verloopt volgens een zogenoemd tendersysteem, hetgeen inhoudt dat de ingediende aanvragen onderling inhoudelijk worden beoordeeld en ten opzichte van elkaar worden gerangschikt in het licht van de doelstelling en de in artikel 2.5 genoemde criteria. Met dit systeem verdraagt zich niet dat in het kader van een beroep op het gelijkheidsbeginsel een vergelijking wordt gemaakt met aanvragen die in een andere aanvraagronde zijn ingediend. Holland Opera had geen aanvraag ingediend in dezelfde aanvraagronde als Belvedère, maar in een aanvraagronde, waarop de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2013-2016 van toepassing was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds hierom.

7.2.    Over de wel gehonoreerde aanvraag van het IVC heeft het Fonds toegelicht dat sprake is van verschillende aanvragen, die zelfstandig moeten worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria. Evenals de aanvraag Belvedère is de aanvraag van het IVC door de adviescommissie beoordeeld. De adviescommissie heeft na beoordeling van de aanvraag geadviseerd om aan deze aanvraag negen punten en indeling in categorie B toe te kennen. Het Fonds heeft dat advies overgenomen. Mede gelet op de door het Fonds gegeven toelichting, die door Belvedère niet is weersproken, is van gelijke gevallen tussen Belvedère en het IVC geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt ook in zoverre.

Slotsom

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Lodder

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

17-809.