Home

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1382, 201605968/1/V6

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1382, 201605968/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1382
Zaaknummer
201605968/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 mei 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.

Uitspraak

201605968/1/V6.

Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Gouda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2016 in zaak nr. 16/1102 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Veiligheid en Justitie (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.

Bij besluit van 22 januari 2016 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag, en M. Aleid, tolk, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A.B. van Steijn, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

Inleiding

3.    Bij besluit van 13 mei 2015 heeft de staatssecretaris het verzoek afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet kunnen worden vastgesteld en bewijsnood zich niet voordoet. [appellant] heeft bij het verzoek geen geldig buitenlands reisdocument en geen gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. [appellant] heeft eerder, op 14 oktober 2012, een verzoek om naturalisatie ingediend, waarbij hij een beroep heeft gedaan op bewijsnood. Dat verzoek is afgewezen omdat [appellant] geen geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd en evenmin documenten waaruit blijkt dat het voor hem niet mogelijk was om de gevraagde documenten te verkrijgen. [appellant] heeft bij het verzoek geen andere documenten overgelegd dan bij het verzoek van 14 oktober 2012, zodat zijn beroep op bewijsnood niet met stukken is onderbouwd en hij daar geen geslaagd beroep op kan doen.

    De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van het verzoek voorts ten grondslag gelegd dat een strafzaak wegens een misdrijf tegen [appellant] open staat, waaruit wordt afgeleid dat een serieuze bedenking bestaat dat hij een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Derhalve heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

4.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat het verzoek van 14 oktober 2012 bij besluit van 17 juni 2013 is afgewezen, dat het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 10 juli 2013 ongegrond is verklaard en dat [appellant] het daartegen ingestelde beroep heeft ingetrokken, zodat het besluit van 10 juli 2013 in rechte onaantastbaar is. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van het ne bis-beoordelingskader, beoordeeld of [appellant] aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] dit niet heeft gedaan, zodat een hernieuwde rechterlijke beoordeling niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek, zij het op andere gronden, heeft kunnen afwijzen.

In het hoger beroep van [appellant]

5.    [appellant] betoogt, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte het ne bis-beoordelingskader heeft toegepast.

5.1.    Uit de uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, volgt dat de Afdeling haar rechtspraak over herhaalde aanvragen, zoals in deze zaak aan de orde, met onmiddellijke ingang heeft aangepast. Deze aanpassing houdt onder meer in dat in zaken waarin het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, de bestuursrechter het besluit op die aanvraag toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Hoewel de rechtbank het ten tijde van de aangevallen uitspraak geldende ne bis-beoordelingskader juist heeft toegepast, volgt uit hetgeen hiervoor in aanmerking is genomen en uit de omstandigheid dat de staatssecretaris de aanvraag op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, dat het besluit van 22 januari 2016 had moeten worden getoetst in het licht van de daartegen door [appellant] aangevoerde beroepsgronden. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling overweegt hiertoe het volgende.

6.    Niet is in geschil dat [appellant] bij het verzoek geen geldig buitenlands reisdocument en geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd. [appellant] heeft in beroep een afschrift van een gelegaliseerde geboorteakte, afgegeven door het Libanese Ministerie van Binnenlandse Zaken en Gemeenten, overgelegd.

7.    De stelling van [appellant] dat hij voor naturalisatie in aanmerking dient te komen, omdat hij in beroep alsnog een afschrift van zijn geboorteakte heeft overgelegd, wordt niet gevolgd.

    De staatssecretaris heeft in het besluit van 22 januari 2016 gemotiveerd uiteengezet dat [appellant] met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. De staatssecretaris heeft zich gelet daarop, en gelet op hetgeen onder 6 is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft voldaan aan de vereisten om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:158, was het aan [appellant] om zijn beroep op bewijsnood reeds in de bestuurlijke fase met objectieve, op hem betrekking hebbende stukken te staven.

    Het in beroep overgelegde afschrift van een geboorteakte, wat daarvan ook zij, maakt de uitkomst in deze zaak niet anders. [appellant] heeft onvoldoende gestaafd dat en waarom hij de geboorteakte niet eerder heeft kunnen overleggen. De verklaring van [appellant], dat hij vanwege invloed van de Syrische autoriteiten in Libanon niet eerder in staat was om een geboorteakte aan te leveren, is daartoe ontoereikend, reeds omdat hij deze stelling niet afdoende heeft geconcretiseerd. De enkele verwijzing naar een op de website van The Arabic Network for Human Rights Information gepubliceerd artikel uit 2006 is daarvoor onvoldoende.

8.    Bovendien heeft [appellant], zoals de staatssecretaris ter zitting heeft benadrukt, geen geldig buitenlands reisdocument overgelegd en evenmin heeft hij aangetoond dat hij al hetgeen mogelijk was heeft gedaan om documenten te verkrijgen waaruit blijkt dat hij daarvan niet in het bezit kan worden gesteld. [appellant] heeft het standpunt van de staatssecretaris, dat niet is gebleken dat [appellant] in het kader van de huidige procedure de Libanese ambassade heeft bezocht, niet weersproken. Hierbij komt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij staatloos is, zoals hij stelt. Aangezien hij in de basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven als zijnde van onbekende nationaliteit, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het aan [appellant] was om zijn gestelde staatloosheid aan te tonen en dat [appellant] dit niet heeft gedaan.

9.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 8 is overwogen, worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.

w.g. Parkins-de Vin    w.g. Woestenburg-Bertels

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

501. BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

2. […].

Artikel 9

1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien

a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;

b. […].

Artikel 23

1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

2. […].

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

c. […];

e. nationaliteit of nationaliteiten;

f. […].

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap    

Paragraaf 3.5.1

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Als de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij hij op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.

Paragraaf 3.5.2

Van de voorwaarden van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen. Vrijstelling van deze voorwaarde is alleen mogelijk indien de verzoeker volgens de onderstaande regels in bewijsnood is. De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Indien de verzoeker voornoemde verklaring niet over kan leggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie niet ouder zijn dan zes maanden.

Paragraaf 3.5.3

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]:

· geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd;

· […].

Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan moet hiervoor zo mogelijk zorg worden gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.

Paragraaf 3.5.6

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

· verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

· op verzoek van verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of

· verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

[…].