Home

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1377, 201604894/3/R2

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1377, 201604894/3/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1377
Zaaknummer
201604894/3/R2

Inhoudsindicatie

Bij tussenuitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3384, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van 5 april 2016, waarbij het bestemmingsplan "De Groote Wielen, Zonkade Noord", is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Uitspraak

201604894/3/R2.

Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,

2.    [appellant sub 2], wonend te Rosmalen, gemeente

's-Hertogenbosch,

appellanten,

en

de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3384, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van 5 april 2016, waarbij het bestemmingsplan "De Groote Wielen, Zonkade Noord", is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 17 maart 2017 heeft de raad medegedeeld dat hij op 7 maart 2017 een besluit heeft genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 5.2 een gebrek geconstateerd in het bestreden besluit van 5 april 2016. De Afdeling heeft overwogen dat de regeling voor bijgebouwen die in de planregels was opgenomen niet overeenstemde met de regeling die de raad had beoogd te treffen, waardoor een rechtsonzekere situatie was ontstaan.

2.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van

5 april 2016 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betrekking heeft op artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels.

3.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemd gebrek in het besluit van 5 april 2016 binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen, met inachtneming van hetgeen daarin onder 5.2 is overwogen.

4.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 7 maart 2017 een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan vastgesteld.

    Het besluit van 7 maart 2017 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.

5.    Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van rechtswege ontstane beroepen tegen het besluit van 7 maart 2017. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben naar aanleiding van het besluit van 7 maart 2017 geen zienswijzen ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het besluit van 7 maart 2017. De van rechtswege ontstane beroepen zijn ongegrond.

6.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

    De Afdeling ziet aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te behandelen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ter zitting zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandsverlener, wiens werkzaamheden voor deze twee beroepen voorafgaand aan en tijdens die zitting nagenoeg identiek waren. Gelet op het voorgaande worden de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], wat betreft de vergoeding van kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als één zaak beschouwd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 5 april 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Groote Wielen, Zonkade Noord" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 5 april 2016, voor zover dat betrekking heeft op artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels,

III.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 7 maart 2017 ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) ieder vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.

w.g. Van der Wiel    w.g. Klapwijk

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

726.