Home

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1375, 201603937/1/A1

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1375, 201603937/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1375
Formele relaties
Zaaknummer
201603937/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college aan de Stichting Sint Josephscholen omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een basisschool en buitenschoolse opvang op het perceel Heyendaalseweg 235 te Nijmegen (hierna: het perceel).

Uitspraak

201603937/1/A1.

Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G], [appellant sub 1H], [appellant sub 1I], [appellant sub 1J], [appellant sub 1K], [appellant sub 1L], [appellant sub 1M], [appellant sub 1N], [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P], [appellant sub 1Q], [appellante sub 1R], [appellant sub 1S], de vereniging Veilige School Brakkenstein, BSO De Heiweg en Nannies Beheer B.V., allen wonend dan wel gevestigd te Nijmegen

(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,

3.    Stichting Sint Josephscholen (hierna: de stichting), gevestigd te Nijmegen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2016 in zaak nr. 15/3138 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college aan de Stichting Sint Josephscholen omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een basisschool en buitenschoolse opvang op het perceel Heyendaalseweg 235 te Nijmegen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1]  tegen het besluit van 24 april 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarin de bezwaren van [appellante sub 1B], BSO De Heideweg, [appellant sub 1J], [appellant sub 1K], [appellant sub 1O], [appellant sub 1P] en [appellant sub 1S] ontvankelijk zijn verklaard, deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 24 april 2015. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep, het college incidenteel hoger beroep en de stichting voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college, [appellant sub 1] en de stichting hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], de stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2016, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. B. Oudenaarden en J.J.H. Hulshof, beiden advocaat te Arnhem, het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, ing. E. Dolman, bijgestaan door mr. J. Molenaar en mr. K.E.M. Tilleman, beiden advocaat te Arnhem, en de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het bouwplan ziet op de bouw van de basisschool en buitenschoolse opvang op het perceel (hierna: het bouwplan). Als gevolg van de realisering van het bouwplan zal de bestaande schoollocatie aan de Heemraadschap worden gesloten en het onderwijs worden verplaatst naar het perceel waar tot juni 2013 een andere school was gevestigd.

2.    [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G], [appellant sub 1H], [appellant sub 1I], [appellant sub 1J], [appellant sub 1K], [appellant sub 1L], [appellant sub 1M], [appellant sub 1N], [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P], [appellant sub 1Q], [appellante sub 1R] en [appellant sub 1S] wonen in de buurt van het perceel. Zij vrezen dat de realisering van het bouwplan hun woon- en leefomgeving zal aantasten.

Verder zijn BSO De Heiweg en Nannies Beheer B.V. gevestigd in de buurt van het perceel. Zij vrezen dat de realisering van het bouwplan nadelige gevolgen heeft voor de exploitatie van hun onderneming.

Ontvankelijkheid in bezwaar

3.    De rechtbank heeft overwogen dat BSO De Heiweg, [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P] alsmede [appellant sub 1S] buiten de termijn van zes weken van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een bezwaarschrift hebben ingediend en dat geen goede reden is aangevoerd waarom deze bezwaarschriften te laat zijn ingediend, zodat deze bezwaarschriften door het college ten onrechte ontvankelijk zijn verklaard.

4.    BSO de Heiweg, [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P] alsmede [appellant sub 1S] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn bezwaar hebben gemaakt. Zij verwijzen daarbij naar de door het college aan hen gestuurde ontvangstbewijzen.

4.1.    Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb luidt:

"De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."

    Artikel 6:7 luidt:

"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

    Artikel 6:8, eerste lid, luidt:

"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."

    Artikel 6:11 luidt:

"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

4.2.    Niet in geschil is dat het college het besluit van 23 september 2014 op diezelfde dag heeft verzonden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Dat besluit is derhalve op 23 september 2014 bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Gelet op artikel 6:7, gelezen in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de termijn voor het maken van bezwaar aangevangen op 24 september 2014 en liep deze termijn tot en met 4 november 2014.

Blijkens de eerst in beroep overgelegde ontvangstbewijzen is het bezwaarschrift van de BSO de Heiweg op 4 november 2014 bij het college binnengekomen en het bezwaarschrift van [appellant sub 1S] op 3 november 2014.

Verder hebben [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P] aannemelijk gemaakt dat zij voor het einde van de bezwaartermijn hun bezwaarschrift ter post hebben bezorgd. Blijkens het eerst in hoger beroep overgelegde ontvangstbewijs heeft het college dat bezwaarschrift binnen één week na het verstrijken daarvan ontvangen.

Gelet op het vorenstaande hebben BSO de Heiweg, [appellant sub 1O], [appellant sub 1P] alsmede [appellant sub 1S] binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn bezwaar gemaakt.

De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het college hen ten onrechte heeft ontvangen in hun bezwaren.

5.    Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellante sub 1B], [appellant sub 1J] en [appellant sub 1K], die als omwonenden opkomen tegen het besluit op bezwaar, op een afstand van respectievelijk 200 m, 180 m en 390 m van de toekomstige school wonen en dat deze eisers geen zicht hebben op het bouwwerk. Volgens de rechtbank is de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan niet zodanig dat er daardoor sprake is van een persoonlijk, in voldoende mate van andere omwonenden te onderscheiden, rechtstreeks belang. Volgens de rechtbank zijn [appellante sub 1B], [appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] daarom geen belanghebbenden bij het bouwplan en aldus door het college ten onrechte ontvankelijk verklaard.

6.    [appellante sub 1B], [appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] betogen dat zij ten onrechte door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard.

[appellante sub 1B] voert daartoe aan dat zij een kind heeft dat naar de beoogde basisschool Brakkenstein gaat.

[appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] voeren daartoe aan dat vanwege de gevolgen die het bouwplan heeft voor het parkeren in de buurt van hun woningen en de herinrichting van de Heyendaalseweg zij een van anderen te onderscheiden persoonlijk belang hebben.

6.1.    [appellante sub 1B] heeft, onder het overleggen van een inschrijvingsbewijs  aannemelijk gemaakt dat haar zoon is ingeschreven bij de beoogde  basisschool Brakkenstein. De ligging van het schoolgebouw ten opzichte van de Heyendaalseweg kan van invloed zijn op een gezond leefklimaat van haar kind. Haar belang is daarmee rechtstreeks betrokken bij het besluit van 23 september 2014. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college [appellante sub 1B] ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaren.

[appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] betogen tevergeefs dat zij vanwege de te verwachten parkeerdruk belanghebbenden zijn bij het besluit op bezwaar. Volgens Google Maps wonen zij op een loopafstand van ongeveer 450 m, respectievelijk 350 m van de school.

Gelet op publicatie 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW, 3e druk, september 2008 (hierna: de CROW notitie) dat aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, zullen de gevolgen van het bouwplan voor de beschikbare parkeerplaatsen in het openbaar gebied beperkt blijven tot binnen een loopafstand van 100 m van de beoogde school. [appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] wonen op een zodanige afstand van de beoogde school dat niet aannemelijk is dat zij van het bouwplan gevolgen zullen ondervinden.

Voorts betogen [appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] tevergeefs dat zij vanwege de herinrichting van de Heyendaalseweg belanghebbenden zijn bij het besluit op bezwaar. Deze herinrichting wordt niet geregeld in de besluitvorming die thans ter beoordeling voorligt.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college [appellant sub 1K] en [appellant sub 1J] ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaren.

Parkeren

7.    Het college heeft aan de stichting een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). In het besluit op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 36 van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijmegen Brakkenstein". Het college heeft dit gebrek hersteld door op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 36.2 van de planregels ook een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

8.    Artikel 36.1.1. van de planregels luidt:

"Indien in het kader van dit bestemmingsplan gebouwd kan worden dienen bij het verlenen van een daartoe benodigde bouwvergunning de normen in acht te worden genomen zoals deze zijn opgenomen in 3 Parkeernormen."

    Artikel 36.2 luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het gestelde in lid 36.1 indien met gegronde redenen kan worden aangetoond dat realisatie van de parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is en het voldoen aan de parkeereis door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Bij toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid worden de "Ontheffingsregels van de parkeereis" uit bijlage 3 Parkeernormen toegepast."

    Volgens bijlage 3 van de planregels wordt, voor zover van belang, voor het bepalen van de parkeereis gebruik gemaakt van de CROW-norm: publicatie 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW, 3e druk, september 2008 (hierna: de CROW notitie).

Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij bouwplannen met meerdere/verschillende functies wordt een parkeerbalans opgesteld conform de in de CROW notitie voorgeschreven methode.

    Artikel 30 luidt:

"De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

d. de ruimte tussen bouwwerken."

9.    Het college heeft aan de verleende parkeerontheffing de conclusies ten grondslag gelegd die zijn vermeld in de notitie "Samenvatting rapportages inzake verkeer en parkeren rond de voorgenomen nieuwbouw van de brede school Brakkenstein en toets aan parkeerregels (artikel 36) bestemmingsplan d.d. februari 2015", de door adviesbureau Loendersloot opgestelde notities "Parkeerbalans Brakkestein" van 8 juli 2014 (parkeerbalans 1) en "Analyse beschikbare parkeerplaatsen binnen 100 m van basisschool Brakkestein" (parkeerbalans 2).

Het college heeft deze conclusies nader aangevuld met de door adviesbureau Loendersloot opgestelde notitie "Parkeerbalans 1A".

    Niet in geschil is dat op grond van de in de CROW notitie beschreven berekeningsmethode voor het halen en brengen van kinderen 36 parkeerplaatsen nodig zijn.

Volgens parkeerbalans 1A, waarbij toepassing is gegeven aan voormelde berekeningsmethode, zijn in het openbaar gebied binnen een loopafstand van 100 m rondom de ingang van de school 142 parkeerplaatsen beschikbaar.

Volgens deze parkeerbalans bedraagt de totale parkeervraag binnen dat onderzoeksgebied inclusief het halen en brengen van kinderen 130.

Volgens parkeerbalans 2, waarbij is uitgegaan van uitgevoerde tellingen, zijn, uitgaande van een minimale en maximale bezettingsgraad per gebied, minimaal 45 parkeerplaatsen en maximaal 58 parkeerplaatsen beschikbaar. Volgens het college zijn er derhalve voldoende parkeerplaatsen voor het halen en brengen van kinderen in het openbaar gebied binnen 100 m loopafstand van de school.

10.    Het college en de stichting betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de toegepaste CROW-norm niet verplicht tot het in kaart brengen van de parkeervraag voor het halen en brengen van kinderen. Volgens het college en de stichting heeft de rechtbank daarom ten onrechte beoordeeld of er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte voor het halen en brengen van kinderen.

10.1.    Uit artikel 36.1.1. en artikel 36.2, gelezen in verbinding met bijlage 3 bij de planregels volgt dat voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij bouwplannen met verschillende functies, voor het bepalen van de parkeereis een parkeerbalans moet worden opgesteld conform de in de CROW-norm voorgeschreven methode, als neergelegd in de CROW notitie.

In deze notitie staat onder meer het volgende.

    "Het met de auto brengen en halen van kinderen genereert een vraag naar parkeerruimte bij scholen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang. Deze parkeervraag doet zich voor op vaste momenten van de dag. De auto's blijven slechts korte tijd bij de locatie staan, waardoor zij niet altijd even zorgvuldig worden geparkeerd. In sommige gevallen is dit aanleiding voor klachten van omwonenden. Deze klachten zijn dikwijls te voorkomen door goede communicatie tussen de school, de ouders, de gemeente en de omwonenden. Extra maatregelen zijn immers kostbaar, vaak moeilijk te realiseren en bijkomende regelgeving is moeilijk te handhaven. Daarom is het maar de vraag of met de aanleg van parkeervoorzieningen het probleem verholpen wordt. Voor gemeenten die toch iets aan de kortstondig optredende problemen van het brengen en halen van kinderen met de auto willen doen, is een rekentool ontwikkeld. In tabel 3 staat een rekenmethode beschreven om het benodigd aantal parkeervoorzieningen bij basisscholen en kinderdagverblijven te berekenen."

10.2.    Uit voormelde passage uit de CROW notitie kan worden afgeleid dat het college afspraken kan maken met school, ouders en omwonenden over het met de auto brengen en halen van kinderen. Aanvullend of als alternatief kan het college ervoor kiezen om zo nodig extra parkeervoorzieningen aan te leggen. Niet is komen vast te staan dat het college met het bestuur van de beoogde school, ouders en omwonenden bevredigende afspraken heeft gemaakt over het met de auto brengen en halen van kinderen. Gelet daarop is het college aangewezen op de resterende mogelijkheid om te bekijken of extra parkeervoorzieningen moeten worden aangelegd. In de CROW notitie is in tabel 3 een rekenmethode beschreven om het benodigd aantal parkeervoorzieningen bij basisscholen en kinderdagverblijven voor het halen en brengen van kinderen te berekenen. Gelet hierop betogen het college en de stichting tevergeefs dat volgens de CROW notitie de parkeervraag voor het halen en brengen van kinderen niet in kaart hoeft te worden gebracht.

11.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat realisatie van de parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is en het voldoen aan de parkeereis door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, als bedoeld in artikel 36.2 van de planregels.

11.1.     Niet in geschil is dat voor het gebruiken van parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor het halen en brengen van leerlingen een ontheffing is vereist als bedoeld in voormeld artikel.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in voldoende mate aangetoond dat vanwege de verkeersveiligheid geen parkeerplaatsen voor het halen en brengen op het schoolterrein kunnen worden aangelegd.

De op het schoolterrein voorziene parkeerplaatsen zijn uitsluitend bestemd voor personeelsleden van de school, omdat zij eerder aanwezig zijn dan de ouders met kinderen en deze parkeerplaatsen bedoeld zijn voor lang parkeren. Op deze wijze vinden er volgens het besluit op bezwaar op het terrein van de school tijdens de haal- en brengtijden zo weinig mogelijk gemotoriseerde verkeersbewegingen plaats.

Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersveiligheid, de doorstroming en de bruikbaarheid van de openbare weg zijn gegarandeerd en dat de bouwlocatie zich niet leent voor de bouw van een basisschool met kinderopvang, leidt niet tot het oordeel dat het college niet heeft aangetoond dat de realisatie van de parkeerplaatsen voor het halen en brengen van leerlingen op eigen terrein niet mogelijk is als bedoeld in artikel 36.2 van de planregels.

12.    Verder voert [appellant sub 1] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het besluit op bezwaar ten onrechte geen ontheffing is verleend voor 36 parkeerplaatsen.

12.1.    Dit betoog faalt. In artikel 36.2 van de planregels is bepaald dat het college ontheffing kan verlenen van het gestelde in lid 36.1 van de planregels. Voor de toepassing van deze bevoegdheid is derhalve niet vereist dat expliciet ontheffing moet worden verleend voor het aantal benodigde parkeerplaatsen dat niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ervan is uitgegaan dat voor het halen en brengen van leerlingen 36 parkeerplaatsen in de openbare ruimte nodig zijn.

13.    [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat parkeerbalans 1A zodanige gebreken vertoont dat het college zich hierop niet heeft mogen baseren.

    Hij voert daartoe aan dat het college bij zijn standpunt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte voor het halen en brengen van leerlingen geen rekening heeft gehouden met de parkeerbehoefte van het zogenoemde Hofgebouw, de winkel Druk & Vorm, de buitenschoolse opvang Blits, het kantoor Blenkers Boekhouding en Belastingaangifte, A.J. Rademakers Klussenbedrijf en het kantoor aan de Pater Eijmardweg 16. Verder is volgens [appellant sub 1] geen rekening gehouden met antiquariaat De Wijsgeer, internetbureau Markus Design en acht onzelfstandige wooneenheden aan de Heyendaalseweg 227

Ook is volgens [appellant sub 1] geen rekening gehouden met de omstandigheid dat binnen het onderzoeksgebied zeven parkeerplaatsen verdwijnen door de herinrichting van de Lentiusstraat. Volgens [appellant sub 1] dienen deze parkeerplaatsen in mindering te worden gebracht op het aantal in de openbare beschikbare parkeerplaatsen.

    Voorts voert [appellant sub 1] aan dat volgens het beleid als neergelegd in de "Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen 2012" (hierna: de parkeernota) een maximale bezettingsgraad is toegestaan van de beschikbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte van 85%. Indien zou worden uitgegaan van dit maximum dan zijn volgens [appellant sub 1] minimaal 29 en maximaal 42 parkeerplaatsen beschikbaar in de omgeving van de school voor het halen en brengen van kinderen, zodat de parkeerbehoefte die ontstaat vanwege de realisering van het bouwplan niet kan worden afgewenteld op het openbaar gebied. Dat aan dit beleid getoetst moet worden vloeit volgens [appellant sub 1] voort uit artikel 30 van de planregels, de parkeernotitie en de CROW-norm die is toegepast. Voor zover het college niet gebonden zou zijn aan het hanteren van voormelde maximale bezettingsgraad dan had het college volgens [appellant sub 1] in ieder geval dienen te motiveren waarom hiervan werd afgeweken. Volgens [appellant sub 1] zal het niet vasthouden aan voormelde maximale bezettingsgraad van 85% leiden tot overlast voor de omgeving. Hij verwijst daarbij naar een door adviesbureau BVA opgestelde notitie van 28 juni 2016.

13.1.    [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat het college bij zijn standpunt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte voor het halen en brengen van leerlingen geen rekening heeft gehouden met de parkeerbehoefte van het Hofgebouw. Het college heeft, onder verwijzing naar de afspraken die zijn gemaakt in de koopovereenkomst van dat gebouw, aannemelijk gemaakt dat de daarmee samenhangende parkeerbehoefte volledig kan worden opgevangen op eigen terrein en geen invloed heeft op het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

Verder betoogt [appellant sub 1] tevergeefs dat geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de winkel Druk & Vorm, de buitenschoolse opvang Blits, Blenkers Boekhouding en Belastingaangifte, A.J. Rademakers Klussenbedrijf en het kantoor aan de Pater Eijmardweg 16. Volgens de plattegrond waarop het onderzoeksgebied is weergegeven is de parkeerbehoefte van Druk & Vorm in aanmerking genomen. Voorts bevinden volgens Google Maps de andere voorzieningen zich buiten het in parkeerbalans 1A toegepaste onderzoeksgebied.

[appellant sub 1] wijst er terecht op, dat voorbij is gegaan aan de parkeerbehoefte van antiquariaat De Wijsgeer, internetbureau Markus Design en acht onzelfstandige wooneenheden aan de Heyendaalseweg 227, bestaande uit minimaal 3,2 tot maximaal 7,8 parkeerplaatsen. Deze voorzieningen bevinden zich volgens Google Maps op 91 m, 91 m, respectievelijk 81 m loopafstand van de beoogde school, en daarmee binnen het onderzoeksgebied. Blijkens de plattegrond waarop het onderzoeksgebied is weergegeven, is met deze voorzieningen in parkeerbalans 1A evenwel geen rekening gehouden. De rechtbank heeft hierin echter terecht geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen. Volgens parkeerbalans 1A bestaat er in het onderzoeksgebied een overschot van 12 parkeerplaatsen. Zelfs indien alsnog met de door [appellant sub 1] vermelde voorzieningen rekening wordt gehouden, zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om de kinderen van de beoogde school te kunnen halen en brengen.

Verder betoogt [appellant sub 1] tevergeefs dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat binnen het onderzoeksgebied zeven parkeerplaatsen verdwijnen door de herinrichting van de Lentiusstraat. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkeling ten tijde van het besluit op bezwaar nog onvoldoende concreet was om daarmee bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen rekening te houden.

13.2.    [appellant sub 1] betoogt naar het oordeel van de Afdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag getoetst had moeten worden aan de parkeernota en dat in beginsel een maximale bezettingsgraad van de beschikbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte van 85% wordt aangehouden.

    Ingevolge artikel 36.2 van de planregels, gelezen in verbinding met bijlage 3, dient toepassing te worden gegeven aan de in de CROW-norm voorgeschreven methode als neergelegd in de CROW notitie. Hierin staat op pagina 26 dat bij het opstellen van een parkeerbalans het parkeerbeleid van desbetreffende gemeente het uitgangspunt vormt.

Volgens de parkeernota geldt voor het gebied waarin het bouwplan is gesitueerd een maximale bezettingsgraad van 85% van de beschikbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Gelet op hetgeen is overwogen in 10.1 is de totale vraag naar parkeerplaatsen binnen het onderzoeksgebied minimaal 133,2 tot maximaal 137,8 parkeerplaatsen op een totaal van 142 beschikbare parkeerplaatsen. Hiermee wordt derhalve niet voldaan aan voormelde maximale bezettingsgraad.

13.3.    Naar het oordeel van de Afdeling kan dit evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Daarbij is van belang dat in de CROW notitie staat dat bij het opstellen van een parkeerbalans het parkeerbeleid van de gemeente het uitgangspunt vormt. Er staat derhalve niet dat bij het opstellen van de parkeerbalans onverkort aan dat beleid moet worden vastgehouden.

Verder is van belang dat de maximale bezettingsgraad van 85% volgens de parkeernota onder meer verband houdt met het opvangen van zoekverkeer. Gelet daarop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet noodzakelijk en realistisch is om bij zeer kortstondig parkeren, zoals bij het halen en brengen van leerlingen bij scholen, een even hoog maximaal bezettingspercentage voor het opvangen van zoekverkeer te hanteren als bij regulier parkeren.

Voorts is van belang dat volgens de parkeernota een school zich mag baseren op ervaringsregels om aan te tonen hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor het halen en brengen van leerlingen. Volgens Parkeerbalans 2 zijn tellingen verricht waaruit blijkt dat de daadwerkelijke met het bouwplan samenhangende parkeerbehoefte slechts 20 parkeerplaatsen bedraagt voor het halen en brengen van leerlingen in plaats van 36. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college aannemelijk gemaakt dat deze tellingen hebben plaatsgevonden op representatieve tijdstippen in de omgeving van de oude locatie van de school alsmede binnen het onderzoeksgebied als bedoeld in de CROW notitie.

Gelet op vorenstaande omstandigheden heeft het college aannemelijk gemaakt dat de benodigde parkeerruimte voor het halen en brengen van kinderen kan worden opgevangen in het onderzoeksgebied.

Geluid

14.    De rechtbank heeft geoordeeld dat met het bouwplan sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie als bedoeld in artikel 9.1, aanhef en onder a van de planregels. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet van belang is dat de school reeds in het voorgaande bestemmingsplan planologisch was toegestaan binnen het bouwvlak, maar dat het bouwplan voorziet in de nieuwbouw van een geluidsgevoelige functie op een andere locatie binnen het bouwvlak.

15.    Het college en de stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan een nieuwe geluidsgevoelige functie is als bedoeld in artikel 9.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 1.37 van de planregels.

Het college voert daartoe aan dat in planologisch opzicht er geen sprake is van een nieuw te realiseren bestemming, nu de bouw van een school met een kinderdagverblijf reeds mogelijk was op basis van het aan het geldende bestemmingsplan voorafgaande bestemmingsplan. Volgens het college rustte op het perceel in dat bestemmingsplan de bestemming "Bijzondere doeleinden" op grond waarvan de bouw en het gebruik van een school en kinderdagverblijf was toegestaan.

Verder voert het college aan, onder verwijzing naar een overzichtstekening, dat het bouwplan nagenoeg geheel valt binnen de footprint van de bestaande oude school op de bouwlocatie. Volgens het college is slechts een klein deel van het bouwplan verder naar de Heyendaalseweg voorzien. Daarbij is volgens het college van belang dat in de beoogde ruimten die zijn gelegen buiten de contouren van de oude school geen geluidsgevoelige functies zijn voorzien.

15.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Gemengd".

    In artikel 1 van de planregels zijn begripsbepalingen opgenomen. Artikel 1.37 luidt:

"geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten: (…) basisscholen (…) (medische) kleuterdagverblijven (…)"

    Artikel 9.1, aanhef en onder a, luidt:

"De als "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;

    Artikel 9.2.2, aanhef en onder e, luidt:

"bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde mogen geluidsgevoelige bestemmingen en/of functies alleen worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden."

15.2.    In artikel 9.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 9.2.2, aanhef en onder e, van de planregels is bepaald dat nieuwe geluidsgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan (de voorkeurswaarde uit) de Wet geluidhinder. In de planregels is niet bepaald wat moet worden verstaan onder een nieuwe geluidsgevoelige functie. Indien daarmee een nieuwe geluidsgevoelige functie in planologische zin zou worden bedoeld, zou artikel 9.1, aanhef en onder a, geen toegevoegde waarde hebben. De bestemming "Gemengd" laat immers het gebruik van de desbetreffende gronden voor maatschappelijke (geluidsgevoelige) voorzieningen reeds toe. Onder een nieuwe geluidsgevoelige functie moet daarom worden verstaan het feitelijk realiseren van één of meer van de in artikel 1.37 van de planregels vermelde functies op een locatie waar nog geen van deze functies was gerealiseerd.

Naar het oordeel van de Afdeling doet deze situatie zich hier niet voor.

Niet in geschil is immers dat zich op het perceel een school bevond die tot 3 juni 2013 en derhalve ten tijde van het indienen van de aanvraag en minder dan twee jaar voor het nemen van het besluit op bezwaar, nog als zodanig in gebruik was. Volgens de door het college overgelegde plattegronden van deze school en het bouwplan vallen de beide locaties en bouwcontouren grotendeels samen. Voor zover gedeelten van het bouwplan  buiten de contourgrenzen van de bestaande school vallen, zijn die gesitueerd aan de achterzijde van het gebouw dat niet is gericht naar de Heyendaalseweg of is daarin geen geluidsgevoelige functie voorzien.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het bouwplan niet voorziet in een nieuwe geluidsgevoelige functie als bedoeld in artikel 9.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 9.2.2, aanhef en onder e, van de planregels. Dat, naar [appellant sub 1] heeft betoogd, in de oude school geen kinderopvang was gevestigd terwijl dat wel het geval is in de beoogde school, is niet relevant. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie volstaat het om te bepalen of één of meer van de in artikel 1.37 van de planregels vermelde functies wordt gerealiseerd op een locatie waar nog geen van deze functies was gerealiseerd.

15.3.    Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld, zij het op andere gronden, dat artikel 9.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 9.2.2, aanhef en onder e, van de planregels niet aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staat.

16.    Gelet op 4.2, 6.1 en 15.2 zijn het hoger beroep van [appellant sub 1] en de incidenteel hoger beroepen van het college en de stichting gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het besluit op bezwaar is vernietigd voor zover daarbij de bezwaren van [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P], [appellant sub 1S], BSO de Heiweg en [appellante sub 1B] niet-ontvankelijk zijn verklaard. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

17.    Dit betekent dat het besluit op bezwaar in stand blijft en dat het college [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P], [appellant sub 1S], BSO de Heiweg en [appellante sub 1B] terecht en [appellant sub 1J] en [appellant sub 1K] ten onrechte heeft ontvangen in hun bezwaren.

18.    Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1A] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de (incidenteel) hoger beroepen gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2016 in zaak nr. 15/3138, voor zover daarbij het besluit op bezwaar is vernietigd voor zover daarbij de bezwaren van [appellant sub 1O] en [appellant sub 1P], [appellant sub 1S], BSO de Heiweg en [appellante sub 1B] niet-ontvankelijk zijn verklaard;

III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevallen;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1485,00 (zegge: veertienhonderd vijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [appellant sub 1A] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderd drie euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.

w.g. Van der Spoel    w.g. Van Leeuwen

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

543.