Home

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1351, 201609125/1/R6

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1351, 201609125/1/R6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementen Golfbest" vastgesteld.

Uitspraak

201609125/1/R6.

Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Best,

2.    [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], beiden wonend te Best (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.    [appellant sub 3], wonend te Best, en anderen (hierna: [appellant sub 3] en anderen),

en

de raad van de gemeente Best,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementen Golfbest" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, rechtsbijstandverlener te Roermond, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, voornoemd, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, vergezeld door ing. P.A.C. Veenbrink, werkzaam bij SOAB Management B.V., en de raad, vertegenwoordigd door J. Crommentuijn, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de bouw van een appartementencomplex met maximaal 24 woningen mogelijk. Het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 3.250 m2 en de maximum goothoogte is 6,5 meter. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de wijk Koekoekbos/Villawijk, in het westen door het hoofdgebouw van het golfterrein en aan de zuid- en oostzijde door het golfterrein.

    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen wonen allen in de wijk Koekoekbos/Villawijk. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen en voeren daartoe onder meer aan dat er geen behoefte bestaat aan de voorziene woningen en dat de beoogde ontsluiting van het plangebied door de wijk Koekoekbos/Villawijk tot een aantasting van hun woongenot zal leiden. Volgens hen had de raad moeten kiezen voor een ontsluiting van het plangebied via de Golflaan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het vorige bestemmingsplan

3.    Het vorige plan voor deze gronden betreft het bestemmingsplan "Golfterrein" uit 1987. Aan de hier aan de orde zijnde gronden was in dit plan de bestemming "Golfterrein/Bosgebied" toegekend. Op deze gronden was bebouwing toegestaan die onder meer een horeca-accommodatie, waaronder een restaurant en een zogenaamde disco-nightclub, en een hotelaccommodatie mocht omvatten. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting van het thans bestreden plan is uitgewerkt dat op grond van het vorige plan nog 6.450 m2 aan bebouwing toegevoegd mocht worden, hetgeen door appellanten niet is weersproken. Deze bebouwingsmogelijkheden zijn niet benut.

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben zich op het standpunt gesteld dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan niet uitvoerbaar zijn gebleken, zodat de raad daaraan in zijn afweging geen betekenis had mogen toekennen. De feitelijke, onbebouwde situatie had volgens hen het uitgangspunt moeten vormen in de afweging van de raad.

    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan weliswaar een nieuwe planologische afweging te maken, maar daarin vormen de bestaande planologische mogelijkheden, anders dan appellanten vooropstellen, een af te wegen belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat niet inzichtelijk is gemaakt dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Zij voeren hiertoe aan dat het plan reguliere luxe appartementen mogelijk maakt die reeds in ruime mate voorradig zijn in de regio Best/Eindhoven. [appellant sub 1] voert daarbij aan dat ten onrechte niet is beschreven wat het bestaande aanbod is. Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen aan dat in de regionale woningbehoeftecijfers niet wordt aangegeven in hoeverre in de behoefte dient te worden voorzien door de bouw van luxe appartementen. Zij bestrijden dat de bewoners van de naastgelegen wijk Koekoekbos/Villawijk een geschikte doelgroep voor de woningen zijn, zoals aan het plan ten grondslag is gelegd. Daartoe hebben [appellant sub 3] en anderen de uitkomsten van een in 2013 gehouden enquête en heeft [appellant sub 1] de uitkomsten van een in februari 2017 gehouden enquête overgelegd. Daaruit volgt volgens hen dat 70 procent respectievelijk 95 procent van de bewoners in deze wijk tegen de ontwikkeling is en niet voornemens is om een van de appartement te betrekken. Wat betreft de kwalitatieve behoefte voeren [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] verder aan dat in het plan niet toereikend is geregeld dat de appartementen bedoeld zijn voor senioren met een toenemende zorgbehoefte. Daarnaast is volgens hen ook vanwege de beperkte ruimte van 25 m2 voor full-service-gerichte-voorzieningen onvoldoende gewaarborgd dat sprake zal zijn van luxe seniorenappartementen met full-service-gerichte-voorzieningen.

5.1.    De raad wijst op paragraaf 3.1.5 van de plantoelichting waarin de kwantitatieve en kwalitatieve actuele regionale behoefte aan de voorziene woningen is beschreven. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft de raad de door de ontwikkelaar opgestelde "Nadere Onderbouwing Toets Ladder voor duurzame verstedelijking" van 23 januari 2017 overgelegd.

5.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

    Artikel 1.1.1, eerste lid. luidt: "In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

5.3.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

5.4.    Vast staat dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

    Uit de plantoelichting volgt dat zowel de kwantitatieve behoefte als de kwalitatieve behoefte is onderzocht. Wat betreft de kwantitatieve behoefte staat in paragraaf 3.1.5 van de plantoelichting dat hiervoor aansluiting is gezocht bij de laatste prognoses van de provincie Noord-Brabant uit oktober 2014. Volgens deze prognoses groeit de regionale bevolking nog met een kleine 30.000 personen tot 775.875 inwoners in 2030. Voor de gemeente Best is in het Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant (hierna: RRO) van 26 november 2014 een woningbouwprogramma van 2.705 woningen overeengekomen. Deze afspraken worden momenteel bijgesteld. In afwachting van de nieuwe afspraken heeft de provincie het woningbouwprogramma in afstemming met het RRO bijgesteld naar 1.675 woningen voor de gemeente Best. Volgens de raad past het voorliggende initiatief in de laatste RRO-afspraak van 1.675 woningen. Ter zitting heeft de raad nader uiteengezet dat de plantoelichting zo begrepen moet worden dat de zachte en harde planvoorraad in de gemeente Best, daaronder begrepen het thans aan de orde zijnde plan, de voornoemde 1.675 woningen niet overschrijdt. Daarnaast heeft de raad gewezen op het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2014 voor de stedelijke regio Eindhoven Helmond (hierna: BSGE). Het BSGE regelt onder meer dat de randgemeenten rondom Eindhoven verantwoordelijk zijn voor het bedienen van de eigen woningbehoefte, maar ook voor een deel van de Eindhovense woningbehoefte die de gemeente Eindhoven zelf niet kan bedienen. In het voornoemde aantal van 1.675 woningen is nog geen rekening gehouden met de aanvullende woningbehoefte op grond van de herverdelingsafspraken uit het BSGE.

5.5.    Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in paragraaf 3.1.5 van de plantoelichting beschreven dat volgens de woningbehoefteprognoses van de provincie Noord-Brabant kwalitatief gezien vooral vergrijzing en een toenemend aantal eenpersoonshuishoudens van belang zijn. De vraag naar voor ouderen geschikte woningen neemt dan ook toe, waarbij het enerzijds woningen moet betreffen waarbij het mogelijk is om gebruik te maken van zorg- of dienstverlening vanuit een nabij de woning gelegen steunpunt, en anderzijds woningen die op grond van hun fysieke kenmerken geschikt zijn voor ouderen. Met het voorliggende plan wordt daarin voorzien, onder meer doordat van de voorzieningen van het naastgelegen golfcomplex gebruik kan worden gemaakt. In de planregels is verder als volgt rekening gehouden met de behoefte aan in het bijzonder voor ouderen geschikte woningen. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de gronden bestemd voor een appartementencomplex met daaraan ondergeschikt gemeenschappelijke ruimten en 'full-service-gerichte-voorzieningen'. ‘Full-service-gerichte-voorzieningen’ zijn in artikel 1, lid 1.28, van de planregels gedefinieerd als de in een appartementencomplex aanwezige voorzieningen gericht op service en verzorging voor de bewoners van het appartementencomplex, onderdeel uitmakend van een aangeboden 'full-service' pakket met onder meer extramurale zorg, restaurant- en ontbijtservice en overige diensten passend in het full-service-concept. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels dient binnen het appartementencomplex ten minste 25 m² aan oppervlak gerealiseerd te worden ten behoeve van 'full-service-gerichte-voorzieningen'. Daarnaast dienen het appartementencomplex en de appartementen te worden voorzien van een nultredentoegang en -doorgang en dienen de appartementen te zijn voorzien van een noodoproepinstallatie. Wat betreft de genoemde minimale oppervlakte aan full-service-gerichte-voorzieningen heeft de raad uiteengezet dat de voorzieningen die in het complex komen niet op voorhand al vastliggen, maar afhankelijk zijn van de wensen van de toekomstige bewoners. De realisatie van ruimte ten behoeve van full-service-gerichte-voorzieningen acht de raad wel van belang, zodat een minimum oppervlakte van 25 m2 is opgenomen.

    Ter nadere onderbouwing van de in de plantoelichting opgenomen motivering van de kwalitatieve actuele regionale behoefte heeft de raad de door de ontwikkelaar opgestelde "Nadere Onderbouwing Toets Ladder voor duurzame verstedelijking" van 23 januari 2017 (hierna: Nadere Onderbouwing) overgelegd. Hierin wordt een vergelijking gemaakt met het bestaande aanbod in een straal van 25 km rondom de voorziene ontwikkeling en geconcludeerd dat er geen vergelijkbaar aanbod is in de regio dat de kenmerken heeft van de voorziene ontwikkeling. Bovendien kent het onderzochte aanbod weinig tot geen leegstand, zodat aannemelijk is dat de ontwikkeling van luxe appartementen met de mogelijkheid van full-service-gerichte-voorzieningen in de gemeente Best in een kwalitatieve behoefte voorziet. Daarbij wordt verder gewezen op de locatie-specifieke kenmerken van de ontwikkeling.

5.6.    Met de overgelegde uitkomsten van twee enquêtes uit 2013 en 2017 onder de inwoners van de wijk Koekoekbos/Villawijk hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de motivering van de actuele regionale behoefte ontoereikend is. Daartoe is van belang dat de raad de regio, waarbinnen de actuele behoefte dient te worden bepaald, terecht ruimer heeft genomen dan de wijk Koekoekbos/Villawijk. Dat de raad heeft toegelicht dat ook de inwoners van de wijk Koekoekbos/Villawijk tot de doelgroep behoren, doet hieraan niet af. Het plan heeft immers niet als doel om exclusief te voorzien in huisvestingswensen van de zittende bewoners van deze wijk. Wat betreft de kwantitatieve behoefte hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen de uiteenzetting van de raad verder niet inhoudelijk bestreden. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft beschreven dat er een kwantitatieve behoefte is aan de voorziene woningen. Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte acht de Afdeling van belang dat de raad uiteen heeft gezet dat de appartementen niet uitsluitend bedoeld zijn voor ouderen met een zorgbehoefte, maar dat de appartementen vanwege de aanwezigheid van de full-service-gerichte-voorzieningen en de overige kenmerken wel geschikt zijn voor deze doelgroep. Nu uit de regionale woningbouwprognoses volgt dat de actuele regionale behoefte in het bijzonder het gevolg is van de vergrijzing en de groei van eenpersoonshuishoudens, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het plan voorziene woningen ook in kwalitatief opzicht geschikt zijn te voorzien in de actuele regionale behoefte aan dergelijke woningen.

    De betogen falen.

6.    [appellant sub 1] betoogt dat, voor zover sprake is van een actuele regionale behoefte aan de voorziene woningen, niet inzichtelijk is gemaakt dat hierin niet kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro. Volgens hem zijn er vergelijkbare appartementencomplexen met leegstaande appartementen in de omgeving die als seniorenappartementen met full-service-gerichte-voorzieningen in gebruik kunnen worden genomen. Hij heeft daartoe op een aantal concrete locaties gewezen.

6.1.    In paragraaf 3.1.5 van de plantoelichting staat dat binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente Best geen andere locaties voorhanden zijn die dezelfde specifieke kenmerken hebben als deze locatie. De ontwikkeling is voorzien in een groene omgeving met een naastgelegen steunpunt voor voorzieningen, waar in een ruime opzet gewoond kan worden. Bij de keuze voor deze locatie heeft de raad verder betrokken dat het vorige bestemmingsplan ook reeds bebouwing op deze locatie mogelijk maakte met een groter bebouwingsoppervlak.

    Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] niet inzichtelijk gemaakt dat de door hem bedoelde locaties vergelijkbare specifieke kenmerken hebben als de voorziene locatie. Daargelaten of vanwege de bestaande planologische mogelijkheden op grond van het vorige plan sprake is van bestaand stedelijk gebied, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd dan ook geen grond om aan te nemen dat het standpunt van de raad dat er binnen bestaand stedelijk gebied geen volwaardige alternatieve locaties zijn voor deze ontwikkeling, onjuist is.

    Het betoog faalt.

7.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat de locatie niet passend is ontsloten, zodat niet wordt voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bro. Daartoe voeren zij aan dat de meest nabij gelegen  bushalte op te grote afstand van de ontwikkeling ligt voor de doelgroep van de appartementen.

7.1.    In paragraaf 3.1.5 van de plantoelichting staat dat het plan een uitbreiding direct aanhakend aan bestaand stedelijk gebied betreft en dat het plangebied via de bestaande wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk voldoende ontsloten is voor individueel vervoer. Daarnaast is beschreven dat het projectgebied bereikbaar is met het openbaar vervoer via de buslijn over de Eindhovenseweg Zuid. Niet in geschil is dat de meest nabij gelegen bushalte op een afstand van ruim 1 km van het plangebied ligt. De Afdeling ziet in deze afstand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege het type appartementen en de specifieke kenmerken van de ontwikkeling, sprake is van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, op een voor deze ontwikkeling passende wijze is ontsloten.

    Het betoog faalt.

Verkeer

8.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen verzetten zich tegen het ontsluiten van het appartementencomplex via de Patrijslaan door de wijk Koekoekbos/Villawijk. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen langs hun woningen volgens hen fors toenemen, hetgeen zal leiden tot een aantasting van hun woongenot. Volgens hen had de raad moeten kiezen voor een ontsluiting van het plangebied via de Golflaan.     

    Hiertoe voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek volgt dat in 2009 sprake was van 182 verkeersbewegingen over de Patrijslaan en dat in de plantoelichting staat dat de ontwikkeling leidt tot 144 extra verkeersbewegingen, hetgeen een toename met 80% is. Daarnaast wijzen zij op recentere tellingen waaruit volgt dat sprake is van ongeveer 40 verkeersbewegingen op de Patrijslaan. Hiermee vergeleken leidt het plan tot een toename met meer dan 300% van het aantal verkeersbewegingen. Voorts voeren zij aan dat een alternatief voorhanden is met aanmerkelijk minder bezwaren, te weten de ontsluiting van het plangebied via de Golflaan. De appartementen zullen in samenhang met het golfterrein worden geëxploiteerd en het verkeer ten behoeve van de golfbaan wordt al over de Golflaan afgewikkeld. Daarnaast leidt dit tot een relatief gezien beperktere toename van het aantal motorvoertuigbewegingen op de Golflaan en zullen slechts twee woningen, waaronder de woning van de eigenaar van het golfterrein, geluidhinder van deze toename van het aantal motorvoertuigbewegingen ondervinden. Verder is de Golflaan voldoende gedimensioneerd voor het aantal motorvoertuigbewegingen en verdient een afwikkeling van het verkeer over de Golflaan ook uit een oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur. Daarbij voeren zij aan dat de Patrijslaan en overige wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk onvoldoende gedimensioneerd zijn voor de berekende toename van het aantal motorvoertuigbewegingen. Voorts wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een brief van het college van burgemeester en wethouders van Best van 24 maart 1998 waarin staat dat een nieuwe dienstwoning slechts gebouwd mag worden indien deze wordt ontsloten via de Golflaan. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat de wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk ongeschikt zijn voor zwaar bouwverkeer en dat dit bouwverkeer gedurende langere tijd tot geluid- en stofoverlast zal leiden. Het extra verkeer zal er volgens hem verder toe leiden dat de wegen minder geschikt worden voor voetgangers.

    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de raad bij zijn keuze voor de ontsluitingsroute van de ontwikkeling de betrokken belangen op onevenwichtige wijze heeft afgewogen. Het standpunt van de raad dat al rekening kon worden gehouden met het ontsluiten van het plangebied via de Patrijslaan is volgens hen onjuist, aangezien de planologische situatie op het tegendeel wijst. Bovendien woont de initiatiefnemer aan de Golflaan, zodat het vermoeden bestaat dat de initiatiefnemer er om die reden de voorkeur aan geeft de ontsluitingsroute niet via de Golflaan te laten lopen. Hierdoor worden de bewoners van de wijk Koekoekbos/Villawijk geconfronteerd met de nadelige gevolgen van de ontwikkeling en komen de voordelen de initiatiefnemer toe. Daarnaast worden de appartementen in samenhang met de golfbaan ontwikkeld, zodat het voor de hand ligt de appartementen eveneens via de Golflaan te ontsluiten. Verder wijzen [appellant sub 3] en anderen erop dat binnen het plangebied al een parkeerterrein van de golfbaan ligt, zodat feitelijk al sprake is van een ontsluitingsroute via de Golflaan. Bij een ontsluiting via de Golflaan kan de parkeerdruk op piekmomenten bovendien worden opgevangen op het parkeerterrein van de golfbaan. Ter onderbouwing van hun betoog hebben [appellant sub 3] de door SOAB Management B.V. opgestelde notitie "Uitkomsten van verkeers- en parkeeranalyse bestemmingsplan Appartementen GolfBest" van 6 december 2016 (hierna: SOAB-rapport) en een door SOAB Management B.V. opgestelde notitie "Reactie op gemeentelijk verweerschrift en de second opinion van Goudappel Coffeng" (hierna: SOAB-reactie) van 23 februari 2017 overgelegd. In het SOAB-rapport wordt berekend dat de ontwikkeling leidt tot 178 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etm). Dit aantal dient nog te worden opgehoogd vanwege de toegelaten aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis, zodat wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan naar verwachting ten minste 200 mvt/etm zal genereren, hetgeen aanmerkelijk meer is dan de 144 mvt/etm waarvan de raad is uitgegaan. Voorts staat in het SOAB-rapport dat het vanwege de te krappe infrastructuur in de wijk Koekoekbos/Villawijk in samenhang met de reeds bestaande goede ontsluiting via de Golflaan onlogisch is om voor het ontsluiten door de wijk te kiezen.

8.1.    De raad heeft in paragraaf 5.7 van de plantoelichting uiteengezet dat de ontwikkeling tot 144 extra voertuigbewegingen per etmaal leidt en dat dit aantal zonder aanvullende maatregelen door de wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk kan worden opgevangen. Daarnaast heeft de raad in reactie op het SOAB-rapport het door GoudappelCoffeng opgestelde rapport "Verkeerskundige onderbouwing Appartementen GolfBest" van 8 februari 2017 (hierna: GoudappelCoffeng-rapport) overgelegd. Hierin wordt op basis van de kencijfers van het CROW geconcludeerd dat de ontwikkeling 180 mvt/etm genereert. De raad stelt dat dit rapport zijn standpunt bevestigt dat de wegstructuur in de wijk Koekoekbos/Villawijk toereikend is om het extra aantal mvt/etm te verwerken.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan geen regeling bevat voor de ontsluiting van het plangebied. Het plan staat dan ook niet in de weg aan een ontsluiting via de Golflaan aan de westzijde van het plangebied, of de Patrijslaan aan de oostzijde van het plangebied. Uit de plantoelichting volgt echter dat het voornemen bestaat om de ontwikkeling via de Patrijslaan te ontsluiten. De Afdeling begrijpt het betoog van appellanten aldus dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in het plan een zodanige regeling had moeten opnemen dat het plangebied slechts ontsloten kan worden via de Golflaan. Bij de beoordeling van dit betoog stelt de Afdeling  voorop dat de raad een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

8.3.    In het SOAB-rapport wordt op basis van de kencijfers van het CROW, uitgaande van het woonmilieutype ‘landelijk wonen’, geconcludeerd dat het plan zal leiden tot ten minste 178 mvt/etm. Dit dient volgens het SOAB-rapport te worden opgehoogd vanwege de toegelaten beroepen en bedrijven aan huis tot minimaal 200 mvt/etm. In het GoudappelCoffeng-rapport wordt op basis van de kencijfers van het CROW, uitgaande van het type woningen koop, etage, duur (matig stedelijk, rest bebouwde kom), geconcludeerd dat de ontwikkeling zal leiden tot maximaal 180 mvt/etm. Aangezien de kencijfers van het CROW inclusief bezoekersparkeren zijn, omvat dit aantal volgens het GoudappelCoffeng-rapport tevens verkeer als gevolg van beroepen en bedrijven aan huis.

    Uit zowel het SOAB-rapport als in het GoudappelCoffeng-rapport volgt dat delen van de ontsluitingsroute een te beperkte breedte voor een erftoegangsweg hebben. Volgens de aanbevelingen van het CROW is de minimale rijbaanbreedte voor erftoegangswegen 4,46 meter. De Arnold P. Nosseklaan en het oostelijk deel van de Patrijslaan voldoen met een profielbreedte tussen de 4,00 en 4,20 meter niet aan deze minimale profielbreedte. In het GoudappelCoffeng-rapport wordt daarbij echter uiteengezet dat een dergelijke smalle weg nog een capaciteit heeft van 1.000 mvt/etm. Na realisatie van de ontwikkeling zullen de wegvakken in de wijk Koekoekbos/Villawijk maximaal ongeveer 400 mvt/etm verwerken. In zoverre hebben de wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk volgens het GoudappelCoffeng-rapport voldoende capaciteit voor de extra mvt/etm als gevolg van de ontwikkeling. In de SOAB-reactie wordt hierover opgemerkt dat in het GoudappelCoffeng-rapport wordt miskend dat het CROW geen aanbevelingen doet voor erftoegangswegen met onvoldoende profielbreedte en dat de extra mvt/etm tot veel bermschade zullen leiden vanwege de hogere ontmoetingskans tussen voertuigen.

8.4.    Ten aanzien van de vraag of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk uit verkeerskundig oogpunt geschikt zijn voor de beoogde ontsluiting van het plangebied overweegt de Afdeling als volgt. Wat betreft het betoog dat het CROW geen aanbevelingen doet over de capaciteit van wegen die onvoldoende gedimensioneerd zijn, overweegt de Afdeling dat in het GoudappelCoffeng-rapport uiteen wordt gezet dat op basis van de Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen (ASVV) van het CROW kan worden bepaald dat de, ten opzichte van de door het CROW aangehouden minimale profielbreedte, smalle wegbanen die mede voor de ontsluiting worden benut een maximale capaciteit kennen van 1.000 mvt/etm. De door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling zal tot maximaal 400 mvt/etm leiden, hetgeen ruim onder deze capaciteit blijft. In het GoudappelCoffeng-rapport wordt geconcludeerd dat een smalle rijbaan bij deze intensiteit goed kan functioneren en dat het ter plaatse niet bezwaarlijk is dat auto's soms op elkaar moeten wachten bij een smal weggedeelte. Weliswaar staat in de SOAB-reactie dat een toename van het verkeer op dergelijke wegen de ontmoetingskans aanmerkelijk verhoogt en vanwege het ontbreken van uitwijklocaties tot bermschade zal leiden, maar ter zitting heeft de deskundige van SOAB daarbij toegelicht dat eventuele bermschade als gevolg van elkaar passerende voertuigen geen aspect van verkeersveiligheid betreft. In reactie daarop heeft de raad ter zitting aangegeven dat de gemeente, in haar hoedanigheid van eigenaar en wegbeheerder van de desbetreffende wegvakken, eventuele bermschade zal herstellen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen verkeerskundige belemmeringen zijn om de extra mvt/etm als gevolg van dit plan af te wikkelen via de wegen in de wijk Koekoekbos/Villawijk.

8.5.    Wat betreft de door de raad gemaakte afweging om het verkeer ten gevolge van de door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling niet via de Golflaan af te wikkelen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat hij het scheiden van het verkeer van en naar de golfbaan enerzijds en het verkeer ten behoeve van de woonfuncties anderzijds uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk acht. Daarbij heeft hij erop gewezen dat bij een ontsluiting over de Golflaan het verkeer voor het appartementencomplex over het parkeerterrein van de golfvereniging moet worden geleid en dat dit parkeerterrein vanwege het gebruik daarvan door bezoekers van het golfterrein ongeschikt is om als deel van een ontsluitingsroute te dienen. Wat betreft de negatieve gevolgen van een ontsluiting van het plangebied via de wijk Koekoekbos/Villawijk heeft de raad uiteengezet dat vanwege de wegstructuur in de wijk de snelheid laag zal liggen. Het verkeer zal bovendien uitwaaieren in verschillende richtingen door de wijk, afhankelijk van de bestemming. Over de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde brief van het gemeentebestuur van 24 maart 1998, stelt de raad zich op het standpunt dat deze brief betrekking had op de bouw van twee bij de golfbaan behorende dienstwoningen en dat die situatie afwijkt van de onderhavige ontwikkeling. Wat betreft het bouwverkeer heeft de raad toegelicht dat dit niet langs de woning van [appellant sub 2] zal rijden, zodat hij daarvan geen overlast zal ondervinden.

    Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het voorgaande dat de raad zowel de voor- en nadelen van een ontsluiting van het plangebied via de Golflaan als de voor- en nadelen van een ontsluiting van het plangebied via de Patrijslaan in zijn afweging heeft betrokken. Weliswaar zal een ontsluiting van het plangebied via de Patrijslaan leiden tot meer verkeer door de wijk Koekoekbos/Villawijk, maar het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen hiervan voor de bewoners van die wijk zodanig zijn, dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor een ontsluiting van het plangebied via de Golflaan had moeten kiezen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het plan had moeten regelen dat het plangebied alleen via de Golflaan mag worden ontsloten. De betogen falen.

Parkeren

9.    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de raad bij de voorbereiding van het plan van een te lage parkeernorm is uitgegaan doordat geen rekening is gehouden met de toegelaten aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis. De Nota Parkeernormen kent voor de toegelaten beroepen aan huis, zouden zij als zelfstandige praktijk worden uitgeoefend, aanmerkelijk hogere parkeernormen, zodat niet valt in te zien dat van een lagere parkeernorm moet worden uitgegaan indien deze beroepen aan huis worden uitgeoefend, aldus [appellant sub 3] en anderen. Daarbij wijzen zij erop dat het plan er niet aan in de weg staat dat bij de uitoefening van een beroep aan huis personeel in dienst is. Volgens [appellant sub 3] en anderen spoort de geboden mogelijkheid van een aan huis verbonden beroep verder niet met de doelgroep van de woningen en achten zij de planregeling dat het gebruik als aan huis verbonden beroep of bedrijvigheid aan huis niet mag leiden tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte ontoereikend.

    Voorts hebben [appellant sub 3] en anderen gewezen op de inhoud van het SOAB-rapport en de SOAB-reactie. Hierin wordt geconcludeerd dat de kencijfers van het CROW voor duurdere koopappartementen uitgaan van minimaal 1,7 en maximaal 2,5 parkeerplaats per woning. Met 1,8 parkeerplaats per woning is de gemeente in haar gemeentelijk beleid op de ondergrens van de kencijfers van het CROW gaan zitten. Het ligt in dit geval voor de hand af te wijken van de parkeernorm in de Nota Parkeernormen omdat sprake is van een landelijk gelegen locatie zonder parkeeralternatieven. Op drukke momenten zullen als gevolg daarvan dan ook te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn, waardoor in de kwetsbare bermen van de wijk Koekoekbos/Villawijk geparkeerd zal worden.

    Daarnaast voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat binnen het plangebied de volgens de raad benodigde 44 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, laat staan het werkelijk benodigde aantal parkeerplaatsen.

9.1.    De raad heeft in paragraaf 5.7 van de plantoelichting uiteengezet dat op grond van de Nota Parkeernormen voor deze ontwikkeling 44 parkeerplaatsen nodig zijn en dat hierin binnen het plangebied kan worden voorzien. Ter bevestiging van deze uiteenzetting heeft de raad gewezen op paragraaf 4 van het GoudappelCoffeng-rapport.

9.2.    De raad heeft bij de voorbereiding van het plan aansluiting gezocht bij de Nota Parkeernormen van de gemeente Best. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de hier aan de orde zijnde appartementen in bijlage 1 van de Nota Parkeernormen een aantal van 1,8 parkeerplaats per woning is opgenomen. De in de Nota Parkeernormen opgenomen aantallen zijn gebaseerd op de kencijfers van het CROW en toegespitst op de situatie in de gemeente Best. Het in de Nota Parkeernormen voorgeschreven aantal van 1,8 parkeerplaatsen per woning valt binnen de door het CROW gehanteerde bandbreedte van minimaal 1,7 en maximaal 2,5 parkeerplaats per woning. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat vanwege de landelijke ligging en het ontbreken van parkeeralternatieven een hogere parkeernorm zou moeten gelden, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheden zijn verdisconteerd in de Nota Parkeernormen. Deze locatie is daarin immers ingedeeld als rest bebouwde kom, waarvoor een hogere parkeernorm geldt.

    Voorts volgt uit paragraaf 3.6 van de Nota Parkeernormen dat rekening is gehouden met aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis. Daarin is immers uitgewerkt dat voor gevallen die onder de Beleidsregel aan huis verbonden beroep en bedrijvigheid aan huis van 24 mei 2011 (hierna: de Beleidsregel) vallen, de lijn wordt aangehouden dat voor aan huis verbonden beroepen geen aanvullende parkeernormen worden opgenomen en dat voor bedrijvigheid aan huis een aanvullende parkeertoets plaatsvindt bij de gebruikmaking van de daarvoor vereiste afwijkingsbevoegdheid. De Afdeling stelt vast dat in dit geval in het plan overeenkomstig de Beleidsregel een regeling is opgenomen voor aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis, nu in het bestemmingsplan de in de Beleidsregel genoemde beperkingen zijn gesteld aan het gebruik voor aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis. In artikel 3, lid 3.5.1, onder a, nummer 5, van de planregels is daarenboven geregeld dat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep geldt dat het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte. In artikel 3, lid 3.5.1, onder a, nummer 7, is voorts geregeld dat het aan huis verbonden beroep dient te worden uitgeoefend door een bewoner (ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie) van het pand, hetgeen het uitoefenen van deze beroepen door personeel uitsluit. Voor bedrijvigheid aan huis is ingevolge artikel 3, lid 3.6.1, van de planregels een omgevingsvergunning nodig die slechts verleend kan worden indien geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk in de omgeving. De raad heeft gelet hierop rekening gehouden met de gevolgen van een aan huis verbonden beroep en bedrijvigheid aan huis voor de parkeerdruk in de omgeving van de ontwikkeling. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het bestemmingsplan desalniettemin had moeten worden voorzien in een aanvullende parkeernorm voor aan huis verbonden beroepen en bedrijvigheid aan huis. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad dan ook in redelijkheid uit kunnen gaan van een aantal van 1,8 parkeerplaats per woning. In paragraaf 5.7 van de plantoelichting staat dat binnen het plangebied voldoende ruimte is om de op grond van dit aantal voor 24 appartementen vereiste 44 parkeerplaatsen te realiseren. De plantoelichting bevat daartoe een inrichtingsschets op grond waarvan de Afdeling aannemelijk acht dat er op eigen terrein voldoende ruimte is voor het vereiste aantal parkeerplaatsen.

    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast in de wijk Koekoekbos/Villawijk.

    Het betoog faalt.

10.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat het parkeren binnen het plangebied negatieve gevolgen zal hebben voor [appellant sub 3], waaronder lichthinder door koplampen van over de Patrijslaan rijdende en binnen het plangebied parkerende voertuigen.

10.1.    De Afdeling stelt vast dat in het plan een regeling is opgenomen op grond waarvan ter hoogte van de woning van [appellant sub 3] niet geparkeerd mag worden. Voorts heeft de raad uiteengezet dat vanwege de ligging van de Patrijslaan ten opzichte van de woning van [appellant sub 3] geen sprake zal zijn van lichthinder van koplampen van aanrijdende voertuigen. Gelet hierop en aangezien in de huidige situatie ook al sprake is van verkeer over de Patrijslaan, waarvan uit het aangevoerde niet volgt dat dit tot lichthinder van koplampen leidt, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [appellant sub 3] desalniettemin onevenredige hinder zal ondervinden als gevolg van verkeer op de Patrijslaan en het gebruik van het parkeerterrein. Het betoog faalt.

Verordening Ruimte

11.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd met artikel 9 (integratie stad - land) van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 (hierna: Verordening Ruimte) is vastgesteld.

11.1.    Artikel 9.1 van de Verordening Ruimte luidt:

"1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:

a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;

b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;

c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling;"

11.2.    In paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting is uiteengezet waarom het plan volgens de raad in overeenstemming met artikel 9 van de Verordening Ruimte is vastgesteld. Beschreven wordt dat het plangebied aansluit bij het bestaand  stedelijk gebied en dat het plan daarnaast voorziet in zuinig ruimtegebruik aangezien het vorige bestemmingsplan voor deze locatie in ruimere bouwmogelijkheden voorzag. Hierdoor vindt er geen nieuw ruimtebeslag plaats op gronden in de gemeente Best en wordt er vanwege de verkleining van het bebouwbaar oppervlak meer ruimte aangewend voor groene en blauwe landschapsontwikkeling. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 9 van de Verordening Ruimte is vastgesteld. Het betoog faalt.

Luchtverkeerslawaai

12.    [appellant sub 1] betoogt dat de voorziene appartementen te dicht zijn gelegen bij de ter plaatse geldende Ke-contour.

12.1.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

12.2.    De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. Voor [appellant sub 1] gaat het immers om het belang dat zijn perceel gevrijwaard blijft van de gevolgen van de ontwikkeling zoals in het plan voorzien. De bescherming tegen luchtverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling is geen belang waarvoor [appellant sub 1] bescherming zoekt. Daarom strekt de door [appellant sub 1] ingeroepen regel kennelijk niet tot de bescherming van zijn belangen.

Speelvoorzieningen

13.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat het gebruik van de binnen en buiten het bouwvlak toegelaten speelvoorzieningen tot geluidoverlast ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] zal leiden.

13.1.    De raad stelt dat het plan weinig extra mogelijkheden biedt ten opzichte van hetgeen op het grond van het Besluit omgevingsrecht hierna: Bor) reeds vergunningvrij is toegelaten, De ruimtelijke gevolgen van dergelijke voorzieningen acht de raad dan ook aanvaardbaar.

13.2.    Bijlage II, artikel 2, aanhef en onder 11, van het Bor luidt: "Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een sport- of speeltoestel voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 2,5 m, en

b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens."

13.3.    Het plan maakt mogelijk dat speelvoorzieningen, voor zover dat betreft bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 3 meter. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan hiermee geen zodanige extra bouw- en gebruiksmogelijkheden biedt ten opzichte van hetgeen ter plaatse reeds op grond van het Bor vergunningvrij mag worden gebouwd dat deze extra mogelijkheden tot onaanvaardbare overlast zullen leiden ter plaatse van de woning van [appellant sub 3]. Het betoog faalt.

Uitzicht en privacy

14.    [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het plan voor [appellant sub 3] leidt tot een aantasting van zijn uitzicht en privacy.

14.1.    Vast staat dat het bestaande uitzicht van [appellant sub 3] zal veranderen als gevolg van de realisatie van het appartementencomplex. Daarnaast is aannemelijk dat [appellant sub 3] als gevolg van de ontwikkeling minder privacy zal genieten. Dit zijn aspecten die de raad in zijn afweging heeft betrokken en waarvan de raad zich op het standpunt stelt dat deze niet zwaarder wegen dan de belangen die zijn gemoeid met de bouw van de voorziene appartementen. Daarbij heeft de raad ook van belang geacht dat het vorige bestemmingsplan ook bouw- en gebruiksmogelijkheden bood die tot eenzelfde beperking van het uitzicht en een aantasting van de privacy zouden hebben kunnen leiden. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat deze afweging onredelijk is. Het betoog faalt.

Herhaling zienswijze

15.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de door hen ingediende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie en proceskosten

16.    De beroepen zijn ongegrond.

17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Boer

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

745.