Home

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1347, 201602258/5/R6

Raad van State, 24-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1347, 201602258/5/R6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1347
Zaaknummer
201602258/5/R6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 15 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatiebesluit Mooi Uilehorst" vastgesteld.

Uitspraak

201602258/5/R6.

Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Honselersdijk, gemeente Westland,

en

1. de raad van de gemeente Westland

2. het college van burgemeester en wethouders van Westland,

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2230, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 26 januari 2016 te herstellen door een voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen. Verder heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak te motiveren dat de verleende omgevingsvergunning in zoverre in overeenstemming is met het te wijzigen bestemmingsplan dan wel de omgevingsvergunning aan te passen aan het gewijzigde bestemmingsplan. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 15 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatiebesluit Mooi Uilehorst" vastgesteld.

[appellant] en anderen hebben een zienswijze naar voren gebracht.

[appellant] en anderen, de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak wederom ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door J.E.G. Dekker, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 5.3 overwogen dat de aanleg en de instandhouding van de beoogde parkeerplaatsen in de voortuinen niet in het bestemmingsplan zijn gewaarborgd. Nu de raad de parkeerplaatsen in de voortuinen met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk achtte, heeft de Afdeling overwogen dat de raad de aanleg daarvan ten onrechte niet in het plan heeft geregeld. De raad had daartoe een voorwaardelijke verplichting in de planregels moeten opnemen, inhoudende dat het gebruik van de percelen waar de parkeerplaatsen in de voortuin zijn voorzien, alleen dan planologisch is toegestaan, als parkeerplaatsen in de voortuinen worden aangelegd en in stand gehouden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, wat betreft het aspect parkeren, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft vervolgens onder 7 de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestemmingsplan te herstellen door met inachtneming van overweging 5.3 een voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen.

    Verder heeft de Afdeling onder 7 overwogen dat de opname van een voorwaardelijke verplichting als hiervoor bedoeld in de planregels gevolgen kan hebben voor de reeds verleende omgevingsvergunning, zodat mogelijk ook deze omgevingsvergunning gewijzigd moet worden. Met het oog hierop heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak te motiveren dat de verleende omgevingsvergunning in zoverre in overeenstemming is met het te wijzigen bestemmingsplan dan wel de omgevingsvergunning aan te passen aan het gewijzigde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan

Besluit van 26 januari 2016

2.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 26 januari 2016 gegrond. Het besluit van 26 januari 2016 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Besluit van 15 november 2016

3.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 15 november 2016 het bestemmingsplan "Reparatiebesluit Mooi Uilehorst" vastgesteld. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding.

3.1.    Met het besluit van 15 november 2016 is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd aan artikel 8 van de planregels.

    Artikel 8, lid 8.3, van de planregels luidt: "De woningen binnen het plangebied, waar bij besluit in de voortuin een parkeerplaats dient te worden aangelegd conform bijlage 1 situatietekening parkeren, mogen pas in gebruik worden genomen indien de parkeerplaats(en) als dusdanig zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden."

4.    [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de wijze waarop de raad in het besluit van 15 november 2016 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.

    Volgens [appellant] en anderen bestaat er nog altijd onvoldoende waarborg dat de parkeerplaatsen in het plangebied aangelegd en in stand zullen worden gehouden. Zij wijzen erop dat artikel 8, lid 8.3, van de planregels verwijst naar een besluit, maar dat niet duidelijk is welk besluit hiermee is bedoeld. Wanneer de raad volgens [appellant] en anderen doelt op de op 8 februari 2016 verleende omgevingsvergunning, stellen [appellant] en anderen dat allerminst zeker is dat de aanleg van de parkeerplaatsen met deze omgevingsvergunning is verzekerd.

4.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij de aanleg en de instandhouding van de parkeerplaatsen heeft willen verbinden aan het gebruik van de binnen het plangebied mogelijk gemaakte twaalf woningen. Om die reden is volgens hem in artikel 8, lid 8.3, met de bewoordingen "bij besluit" een koppeling gelegd met de omgevingsvergunning voor de bouw van deze woningen. Op die manier is volgens de raad gewaarborgd dat de parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en in stand zullen worden gehouden, omdat volgens hem in de omgevingsvergunning een voorschrift is opgenomen dat het bouwplan moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat uit de bewoordingen "bij besluit" niet kan worden opgemaakt dat is gedoeld op de op 8 februari 2016 verleende omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling dat deze planregel verwijst naar de situatietekening die als bijlage 1 bij de planregels is opgenomen. Op deze situatietekening staat een stempel van de gemeente Westland met het registratienummer van de omgevingsvergunning en de mededeling dat deze tekening behoort bij het besluit omtrent de omgevingsvergunning. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat voldoende duidelijk is dat de bewoordingen "bij besluit" zien op de op 8 februari 2016 verleende omgevingsvergunning.

    Evenwel is aan de omgevingsvergunning geen voorschrift verbonden dat verplicht tot de aanleg en de instandhouding van de parkeerplaatsen. Nu de raad in artikel 8, lid 8.3, van de planregels een koppeling legt met de omgevingsvergunning van 8 februari 2016, heeft dit tot gevolg dat artikel 8, lid 8.3, van de planregels geen effectieve voorwaardelijke verplichting creëert. Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gewijzigde plan waarborgt dat de parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en in stand zullen worden gehouden.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 15 november 2016, voor zover in artikel 8, lid 8.3, van de planregels niet is geborgd dat de parkeerplaatsen binnen het plangebied zullen worden aangelegd en in stand worden gehouden, is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Het beroep tegen dit besluit is gegrond, zodat dit besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

6.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door een planregel met een voorwaardelijke verplichting vast te stellen, waarbij de aanleg en de instandhouding van de parkeerplaatsen is gewaarborgd. De Afdeling zal voorts bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 november 2016, voorzover dit besluit is vernietigd.

7.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Omgevingsvergunning

8.    [appellant] en anderen voeren aan dat het college in strijd met de tussenuitspraak niet heeft gemotiveerd wat de gevolgen zijn van de wijziging van het plan voor de verleende omgevingsvergunning.

8.1.    In paragraaf 1.3 van de plantoelichting is aangegeven dat de wijzigingen in het reparatiebesluit in overeenstemming zijn met de op 8 februari 2016 verleende omgevingsvergunning, omdat op de situatietekening parkeren behorende bij het besluit omtrent de omgevingsvergunning, de parkeerplaatsen in de voortuin zijn aangegeven. De omgevingsvergunning blijft volgens de plantoelichting dan ook onverminderd van kracht.

    [appellant] en anderen hebben niet naar voren gebracht waarom de in paragraaf 1.3 van de plantoelichting opgenomen motivering niet afdoende zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak. Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 8 februari 2016 tot verlening van de omgevingsvergunning is gegrond, nu dit besluit mede is getoetst aan het vernietigde plan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2468). Nu de Afdeling ten aanzien van het gewijzigde plan evenwel zelf in de zaak voorziet door een planregel vast te stellen en de omgevingsvergunning niet in de weg staat aan de voorwaardelijke verplichting die daarin is opgenomen, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand te laten.

Proceskosten

10.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Westland van 26 januari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mooi Uilehorst" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 26 januari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mooi Uilehorst";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Westland van 15 november 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatiebesluit Mooi Uilehorst" gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 15 november 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatiebesluit Mooi Uilehorst", voor zover het betreft artikel 8, lid 8.3, van de planregels;

V.    bepaalt dat aan artikel 8 een nieuw lid 8.3 wordt toegevoegd en dat dit als volgt komt te luiden:

"Een woning binnen het plangebied mag als zodanig in gebruik zijn indien in de voortuin bij die woning de parkeerplaats zoals aangegeven op bijlage 1 bij de planregels (situatietekening parkeren) is gerealiseerd en in stand wordt gehouden."

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 15 november 2016;

VII.    draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV en V worden verwerkt op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 8 februari 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning aan Varese Investeringen B.V. gegrond;

IX.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 8 februari 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning aan Varese Investeringen B.V.;

X.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IX genoemde besluit in stand blijven;

XI.    veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

XII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Lap

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

288-817.