Home

Raad van State, 26-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1157, 201604377/1/R2

Raad van State, 26-04-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1157, 201604377/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding ’t Steeke en Omgeving" vastgesteld.

Uitspraak

201604377/1/R2.

Datum uitspraak: 26 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Klein Zundert, gemeente Zundert,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zundert,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding ’t Steeke en Omgeving" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

DC Onroerend Goed B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. de Koning-Barten en M. Provoost, zijn verschenen.

Verder is ter zitting DC Onroerend Goed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.    Het plan voorziet in de bouw van 5 woningen, waaronder twee zogenoemde Ruimte-voor-Ruimte woningen op gronden met de bestemming "Wonen - 2" aan de Stuivezandseweg te Zundert. Het beroep van [appellant] richt zich tegen deze twee woningen. Ten oosten van het plangebied zijn de gronden van [appellant] gelegen, dit betreft het perceel [locatie].

3.    De relevante regels uit de hierna aangehaalde bestemmingsplannen, en het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.

Behandeling beroepsgronden

4.    [appellant] voert aan dat de woningen een belemmering vormen voor het Boomteeltontwikkelingsgebied (hierna: BOG) en voor zijn verdere  ontwikkelingsmogelijkheden. Dit is volgens [appellant] in strijd met de provinciale Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

    [appellant] stelt dat uit het onderzoeksrapport, waar de raad zich op baseert, volgt dat een afstand van tenminste 20 m in acht moet worden genomen. De afstand tussen de voorziene woningen en het BOG en tussen de voorziene woningen en zijn gronden met een agrarische bestemming is aanzienlijk kleiner, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat de aanleg van een windhaag ter afscherming van de woningen niet in het plan is gewaarborgd en dus niet afdwingbaar is. Verder voert [appellant] aan dat het college in verband met de discussie over de aan te houden afstanden een tekening heeft overgelegd in een raadsvergadering. Hij stelt dat uit de tekening blijkt dat de raad uitgaat van een waterhoudende sloot naast het perceel [locatie], terwijl in werkelijkheid sprake is van een droge sloot.

4.1.    De raad stelt dat aan de [locatie] geen sprake is van een actief agrarisch bedrijf. In het verleden werd hier een rundveehouderij geëxploiteerd, maar dit bedrijf is volgens hem al geruime tijd gestopt. Daarnaast betoogt de raad dat een boomkwekerij uitsluitend krachtens een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid kan worden toegestaan op dit perceel. Aangezien er in theorie een boomkwekerij kan worden gevestigd op het perceel van [appellant], heeft de raad hiernaar onderzoek laten verrichten. Uit het onderzoek volgt volgens de raad dat, indien een teeltvrije zone wordt aangehouden en een driftreducerende windhaag zal worden geplaatst, een afstand van minder dan 10 m, kan worden aangehouden. De raad stelt zich op het standpunt dat hiermee is aangetoond dat de bedrijfsvoering niet onevenredig zal worden belemmerd door de mogelijk gemaakte woningbouw. Over de driftreducerende haag stelt de raad dat hiervoor de bestemming "Natuur" is opgenomen in het plan. Daarnaast wijst de raad op artikel 12, lid 12.6, van de planregels, waarin is opgenomen dat pas een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, indien eerst het inrichtingsplan is gerealiseerd. Daarnaast is tevens een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer omtrent de landschappelijke inpassing van de woningen. De raad betoogt dat de aanleg van de haag hiermee voldoende zeker is gesteld. Over de genoemde sloot stelt de raad dat uit foto’s blijkt dat dit geen droge sloot is, maar dat deze water bevat.

4.2.    Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het plan in strijd met de provinciale Beleidsregel ruimte-voor-ruimte leidt tot een onaanvaardbare belemmering van zijn bedrijfsvoering, geldt dat hij, ook desgevraagd ter zitting, niet heeft geconcretiseerd met welk onderdeel van dit beleid het plan in strijd zou zijn. Reeds hierom faalt dit betoog.

4.3.    Direct ten oosten van het plangebied bevinden zich gronden van [appellant] met de bestemming "Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied". Op deze gronden is het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert" van toepassing. Op grond van genoemd plan is boomteelt en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse niet uitgesloten.

Ten oosten van deze gronden is aan het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf" toegekend, zonder de aanduiding "bomenteelt". Ter zitting is vast komen te staan dat in de huidige situatie op het perceel [locatie] geen boomteeltbedrijf aanwezig is en ingevolge artikel 4.5.4, aanhef en onder c, van die planregels wordt tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval gerekend elke vorm van gebruik anders dan het wonen in de voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf". Het bedrijfsmatig telen van bomen en het daarbij behorende gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is ter plaatse derhalve niet bij recht toegestaan. Wel bevat genoemd bestemmingsplan in artikel 4.7.2 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid om de aanduiding "bomenteelt" toe te kennen, bij gebruikmaking van deze bevoegdheid wordt ter plaatse de vestiging van een boomteeltbedrijf mogelijk gemaakt.

4.4.    De raad baseert zich op een onderzoeksrapport waaruit volgt dat bij zij- en opwaartse bespuitingen in laanboomteelt in beginsel een afstand van 20 m tussen bebouwing en de perceelsgrens acceptabel is. Het rapport beschrijft evenwel nog mogelijkheden om deze afstand verder te beperken. Wordt aan de rand van het boomteeltperceel een spuitvrije zone aangehouden van 5 m, dan kan deze afstand worden verkleind tot 10 m. Daarnaast vermeldt het rapport dat een windhaag rondom het boomteelt perceel de drift verder beperkt. Als een windhaag rondom het perceel staat is voor de in het rapport gebruikte stoffen vanaf 5 m vanaf de perceelsgrens geen overschrijding van de blootstellingsrisico’s, aldus het rapport.

4.5.    De afstand tussen het meest oostelijk gelegen woonperceel in het voorliggende plan en het perceel [locatie] bedraagt minder dan 10 m. In het rapport wordt geconcludeerd dat een afstand van minder dan 10 m vanaf de grens van een boomteeltperceel kan worden aangehouden indien sprake is van een spuitvrije zone van 5 m en er sprake is van een windhaag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan.

4.6.    Artikel 3.79, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

"Langs een oppervlaktewaterlichaam wordt een teeltvrije zone aangehouden."

Het vierde lid luidt:

"In afwijking van het tweede lid hoeft geen teeltvrije zone te worden aangehouden grenzend aan gegraven waterlopen die:

a. van 1 april tot 1 oktober onder normale omstandigheden geen water bevatten, of

b. geen water afvoeren ten gevolge van door of namens de beheerder geplaatste stuwen die de waterstand reguleren, voor zover die waterlopen zonder deze stuwen, waterlopen als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, zouden zijn.

Artikel 3.80, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

"De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen ten minste 500 centimeter."

4.7.    Ten aanzien van de spuitvrije zone overweegt de Afdeling als volgt. Op de grens van de percelen van [appellant] en het plangebied ligt volgens de raad een sloot. Op deze gronden is planologisch een sloot toegestaan, al dan niet watervoerend. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden of de sloot een watervoerende sloot is. Derhalve staat niet vast dat op grond van artikel 3.79 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een teeltvrije zone moet worden aangehouden.

Evenmin is anderszins gebleken van een aan te houden teeltvrije zone.

4.8.    Vast staat dat de raad de aanleg en instandhouding van driftreducerende hagen noodzakelijk acht vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt zich echter op het standpunt dat de aanleg en instandhouding daarvan in het plan voldoende zijn geborgd. De raad heeft daarbij gewezen op de toegekende bestemming "Natuur" en artikel 12.6 van de planregels. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Natuur" niet in de weg staat aan de aanleg en instandhouding van de hagen, maar daartoe geen zogenoemde voorwaardelijke verplichting bevat.

Ingevolge artikel 12, lid 12.6, aanhef en onder d, van de planregels dient alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden afgegeven de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan te worden gerealiseerd.

Als bijlage bij het plan bevindt zich het "Landschapsplan ’t Steeke Klein Zundert" van 23 februari 2016 van onderzoeksbureau Schoenmakers Advies Achtmaal B.V.. Dit landschapsplan voorziet in hagen in het oostelijke deel van het plangebied.

Artikel 12, lid 12.6 specificeert echter niet om welk landschapsplan het gaat, zodat met het plan derhalve niet is gewaarborgd dat de hagen zullen worden aangelegd en in stand gehouden. Evenmin is gebleken dat de aanleg en instandhouding van de hagen anderszins publiekrechtelijk is gewaarborgd, noch dat de raad het zelf in haar macht heeft deze aan te leggen.

Voor zover de raad verwijst naar de tussen de gemeente en DC Onroerend Goed B.V. gesloten overeenkomst is de uitvoering van het inrichtingsplan niet publiekrechtelijk afdwingbaar.

4.9.    Gezien het vorenstaande heeft de raad onvoldoende onderbouwd dat bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het perceel van [appellant] het woon- en leefklimaat ter plaatse van het in het plan voorziene meest oostelijke woonperceel niet ernstig zal worden aangetast, noch heeft de raad voldoende onderbouwd dat [appellant], in zoverre niet bij recht in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel zal worden beperkt. Evenmin heeft de raad voldoende gemotiveerd dat [appellant] ten gevolge van het plan niet onevenredig wordt beperkt in de mogelijkheid om voor zijn gronden toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert". Het bestreden besluit berust in zo verre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.

De Afdeling merkt op dat tussen partijen niet in geschil is dat woonpercelen op een afstand van meer dan 20 m van het perceel van [appellant] geen onaanvaardbare overlast zullen ondervinden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het perceel van [appellant]. Gelet daarop komt enkel het meest oostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en het daarbij behorende plandeel met de bestemming "Tuin" voor vernietiging in aanmerking.

Slotoverwegingen

5.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het meest oostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en het daarbij behorende plandeel met de bestemming "Tuin" is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

6.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Hierbij overweegt de Afdeling dat de door [appellant] geclaimde kosten voor een rechtsbijstandverlener die advies verleent bij het indienen van een zienswijze tegen het ontwerpplan los staan van de bij de Afdeling gevoerde procedure. De door [appellant] genoemde kosten komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente van Zundert van 12 april 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan

"Afronding ’t Steeke en Omgeving", voor zover het betreft het meest oostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en het daarbij horende plandeel met de bestemming "Tuin":

III.    draagt de raad van de gemeente Zundert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Zundert aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Tuit

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017

425-656. Bijlage

bestemmingsplan "Afronding ’t Steeke en Omgeving"

Artikel 12, lid 12.6, van het bestemmingsplan luidt:

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden afgegeven:

[…];

d. dient de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan te worden gerealiseerd.

Bestemmingsplan "Buitengebied Zundert"

Artikel 4, lid 4.7.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert" vermeldt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen en op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' de aanduiding 'bomenteelt' toe te voegen en de eventueel aanwezige andere aanduiding ('intensieve kwekerij', 'intensieve veehouderij', 'glastuinbouw', 'paardenhouderij' of 'specifieke vorm van agrarisch - vrijkomend agrarisch bedrijf') te verwijderen om de vestiging van een boomteeltbedrijf toe te staan, onder de voorwaarden dat:

[…]."

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3.79 van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

1. Bij het op een andere wijze dan met behulp van een werk lozen van gewasbeschermingsmiddelen in een oppervlaktewaterlichaam wordt ten minste voldaan aan het tweede tot en met achtste lid;

2. Langs een oppervlaktewaterlichaam wordt een teeltvrije zone aangehouden.

3. De teeltvrije zone wordt gemeten vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam en strekt zich, met uitzondering van de teelt van grasland, uit tot het hart van de buitenste planten van de te telen gewassen.

4. In afwijking van het tweede lid hoeft geen teeltvrije zone te worden aangehouden grenzend aan gegraven waterlopen die:

a. van 1 april tot 1 oktober onder normale omstandigheden geen water bevatten, of

b. geen water afvoeren ten gevolge van door of namens de beheerder geplaatste stuwen die de waterstand reguleren, voor zover die waterlopen zonder deze stuwen, waterlopen als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, zouden zijn.

5. Binnen een teeltvrije zone worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt met apparatuur voor het druppelsgewijs gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding met een afgeschermde spuitdop;

[…].

Artikel 3.80, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt:

"De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen ten minste 500 centimeter."