Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3352, BRE - 15 _ 5314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3352, BRE - 15 _ 5314

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
7 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:3352
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 15 _ 5314

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting- toepassing 0% - fraude?

Belanghebbende handelt in auto’s en volgens zijn administratie heeft hij auto’s, afkomstig uit Duitsland, aan Italiaanse afnemers verkocht en geleverd. Op die leveringen heeft belanghebbende het 0%-tarief toegepast. Na een strafrechtelijk onderzoek inzake voornoemde leveringen concludeert de inspecteur dat belanghebbende actief betrokken is bij btw-fraude dan wel dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij daarbij betrokken was. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur met voldoende objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende bij belastingfraude betrokken is geweest. De naheffingsaanslagen zijn terecht aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/5314, 15/5331 en 15/5332

uitspraak van 2 juni 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002, 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 en 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van onderscheidenlijk € 25.131 ( [aanslagnummer] .F01.2507) (hierna: naheffingsaanslag F01.2507), € 195.901 ( [aanslagnummer] .F01.2506) (hierna: naheffingsaanslag F01.2506) en € 704.022 ( [aanslagnummer] .F01.3506) (hierna: naheffingsaanslag F01.3506). Gelijktijdig bij het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk € 4.911, € 34.171 en € 103.706.

1.2.

De inspecteur heeft bij separate uitspraken op bezwaar van 28 juli 2015 de naheffingsaanslagen F01.2507 en F01.3506 en de daarbij behorende rentebeschikkingen gehandhaafd, de naheffingsaanslag F01.2506 verminderd tot € 170.770 en de daarbij behorende rentebeschikking dienovereenkomstig verminderd tot € 29.811.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen op 7 augustus 2015 digitaal, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen met zaaknummers 15/5314 (naheffingsaanslag F01.2507), 15/5331 (naheffingsaanslag F01.2506) en 15/5332 (naheffingsaanslag F01.3506) heeft de griffier van belanghebbende voor elk zaaknummer griffierecht geheven van € 167, dus in totaal € 501.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn zoon [de zoon] , de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Helmond, en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging door de inspecteur van de bij de pleitnota behorende bijlagen.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende dreef in de onderhavige tijdvakken een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [A BV] ’. Volgens de gegevens uit de Kamer van Koophandel heeft de eenmanszaak als bedrijfsomschrijving: “Detailhandel in schoenen, dames- en herenkleding en detailhandel in gebruikte en beschadigde auto’s.”

2.2.

Belanghebbende heeft ter zake van de verkoop van auto’s facturen uitgeschreven aan onder meer [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ), [C] (hierna: [C] ) en [D] (hierna: [D] ). Voormelde bedrijven waren gevestigd in Italië.

2.3.

Uit informatie afkomstig uit Duitsland is bij de ambtenaren van Belastingdienst/FIOD-ECD het vermoeden ontstaan dat in een rij van opeenvolgende facturaties omzetbelastingfraude wordt gepleegd. Vastgesteld is dat auto’s, afkomstig van grote Duitse leasebedrijven, in Duitsland zijn verkocht aan handelaren onder de normale btw-regeling en uiteindelijk in Italië zijn verkocht door [E] (hierna: [E] ) onder het stelsel van de margeregeling. De auto’s zouden volgens de administratie van [E] afkomstig zijn van Duitse particulieren, maar de Duitse autoriteiten hebben vastgesteld dat dat niet zo is.

2.4.

Bij een rechtshulpverzoek aan Italië is gebleken dat een aantal facturen, dat door belanghebbende aan [A] , [B] , [C] en [D] , is uitgeschreven, in de administratie van [E] is aangetroffen.

2.5.

Uit onderzoek van de Belastingdienst/FIOD-ECD inzake de transacties van belanghebbende naar bovengenoemde Italiaanse bedrijven is het volgende naar voren gekomen:

2.5.1.

Belanghebbende heeft in de periode van 22 februari 2002 tot en met 18 april 2002 29 facturen uitgeschreven op naam van [A] . Die facturen zien op de levering van 29 auto’s door belanghebbende aan [A] . Belanghebbende heeft voor 29 auto’s in totaal € 538.410 aan [A] gefactureerd. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [A] opgegeven (uit P-V van bevindingen inzake [A] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-25), bijlage 15 van het verweerschrift):

- 1 e en 2e kwartaal 2002 € 157.400

- 3 e en 4e kwartaal 2002 € 381.010

Totaal € 538.410

2.5.2.

Belanghebbende heeft in de periode van 28 augustus 2002 tot en met 22 oktober 2002 45 facturen uitgeschreven op naam van [B] . Die facturen zien op de leveringen van 45 auto’s door belanghebbende aan [B] . Belanghebbende heeft voor 45 auto’s in totaal € 534.600 aan [B] gefactureerd. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende over het 3e en 4e kwartaal 2002 voor in totaal € 494.150 opgegeven aan intracommunautair leveringen aan [B] (uit P-V van bevindingen inzake [B] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-26), bijlage 15 van het verweerschrift).

2.5.3.

Belanghebbende heeft in de periode 4 november 2002 tot en met 29 september 2003 104 facturen uitgeschreven aan [C] . Die facturen zien op de leveringen van 104 auto’s door belanghebbende aan [C] . Volgens het GISO-systeem van de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners (hierna: SBBW) heeft belanghebbende 64 auto meer verkocht aan [C] , waarvan geen factuur is aangetroffen. Met de levering van voormelde 168 auto’s is een totaalbedrag gemoeid van € 2.279.800. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [C] opgegeven (uit P-V van bevindingen inzake [C] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-23), bijlage 15 van het verweerschrift):

- 4 e kwartaal 2002 € 194.400

- 1 e tot en met 3e kwartaal 2003 € 2.214.550

Totaal € 2.408.950

2.5.4.

Belanghebbende heeft in de periode van 2 september 2003 tot en met 24 december 2003 79 facturen uitgeschreven op naam van [D] in Italië (hierna: [D] ). Die facturen zien op de leveringen van 78 auto’s en 1 boot door belanghebbende aan [D] . Volgens het GISO-systeem van de SBBW heeft belanghebbende 44 auto’s meer verkocht aan [D] , waarvan geen factuur is aangetroffen. Met de levering van voormelde auto’s en de boot is in totaal een bedrag van € 2.108.450 gemoeid. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende over het 4e kwartaal 2003 een bedrag van € 2.194.750 opgegeven aan intracommunautaire leveringen aan Sartoria (uit P-V van bevindingen inzake [D] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-24) bijlage 15 van het verweerschrift).

2.6.

Belanghebbende heeft ten aanzien van bovengenoemde intracommunautaire leveringen (ICL) het 0%-tarief toegepast. Belanghebbende stelt dat de in- en de verkopen van alle bovengenoemde transacties van auto’s contant zijn voldaan.

2.7.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 juni 2007 de naheffingsaanslagen F01.2506 en F01.3506 en met dagtekening 19 november 2007 de naheffingsaanslag F01.2507 aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.8.

De inspecteur heeft bij brieven van 20 december 2007 de onderhavige naheffingsaanslagen als volgt gemotiveerd. De Italiaanse autoriteiten hebben vastgesteld dat de onder 2.2 vermelde ondernemers de ICL niet in Italië als verwervingen hebben aangegeven. Er is geconstateerd dat de betreffende auto’s aan andere afnemers zijn geleverd dan degenen aan wie belanghebbende heeft gefactureerd. Om het 0%-tarief toe te kunnen passen moet de identiteit van de afnemers vast staan en moet aan deze afnemers gefactureerd worden en gelist worden in de Opgaven Intracommunautaire Leveringen. Er is sprake van onjuiste facturen en daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van het nultarief. Daarom is 19% omzetbelasting verschuldigd over de betreffende leveringen in 2002 (€ 1.226.960) en 2003 (€ 4.409.400).

2.9.

Tot de gedingstukken behoort het ´Overzichtproces-verbaal zaak 4.1’ dat door ambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD is opgemaakt en ondertekend op 13 april 2010. Volgens voormeld proces-verbaal is na onderzoek, gedane rechtshulpverzoeken en verhoren van personen in Italië onder meer het volgende komen vast te staan:

-

dat [A] zich bezig hield met activiteiten op het gebied van de groothandel in melk- en kaasproducten, op 22 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard en dat de laatste bestuurder heeft verklaard niet bekend te zijn met de aan hem getoonde facturen van belanghebbende en ook niet met de bijbehorende handtekeningen afkomstig van [A] ;

-

dat [B] zich bezig hield met de groothandel in thermoshydraulische apparaten en dat [B] bij vonnis van 28 oktober 2002 door de Italiaanse rechtbank failliet is verklaard;

-

dat [C] zich bezig hield met de groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, op 10 juli 2003 in staat van faillissement is verklaard en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [C] heeft verklaard dat de vennootschap nooit auto’s uit Nederland heeft gekocht;

-

dat [D] zich bezig hield met het produceren van herenkleding waartegen op 3 februari 2004 een faillissementsprocedure is gestart en op 12 februari 2006 is afgesloten en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [D] heeft verklaard dat hij in zijn hoedanigheid als enig bestuurder nooit onderhandelingen heeft gevoerd aangaande de handel in auto’s en ook niet bekend of iemand anders namens de vennootschap auto’s heeft gekocht; en

-

dat deze vier Italiaanse bedrijven zogenoemde missing traders zijn.

2.10.

Belanghebbende is op 13 november 2012 door de rechtbank in Maastricht strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer het valselijk opmaken van de onder 2.5.1 tot en met 2.5.4 vermelde facturen. Tegen dat vonnis heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

  1. of belanghebbende ten onrechte het 0%-tarief heeft toegepast voor de leveringen aan [A] , [B] , [C] en [D] en zo ja;

  2. of de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende deel uit maakte van een keten en dat in die keten, te weten bij [E] , sprake is geweest van belastingfraude.

3.2.

De inspecteur heeft gesteld dat toepassing van het 0%-tarief niet mogelijk is, enerzijds omdat niet aan de bij het 0%-tarief behorende voorwaarden is voldaan en anderzijds omdat het strafrechtelijk onderzoek heeft aangetoond dat belanghebbende actief betrokken is bij btw-fraude dan wel dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij daarbij betrokken was.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij door [F] (hierna: [F] ), een door [E] ingeschakelde tussenpersoon, is misleid. Volgens belanghebbende was [F] de bemiddelaar tussen hem en de Italiaanse kopers aan wie is gefactureerd. Hij vertrouwde [F] volledig omdat [F] ook zaken met andere zakenrelaties van hem deed en ook werd [F] als betrouwbare tussenpersoon door [G] , een zakenrelatie van belanghebbende, aanbevolen. [F] heeft de gegevens van kopers uit Italië van de betreffende auto’s aan hem verstrekt, zoals het btw-nummer, de naam en het adres. Hij had zelf geen contact met kopers voor wie [F] bemiddelde. Vervolgens heeft hij de gegevens van de kopers bij de Belastingdienst in Maastricht geverifieerd. Na verificatie werden de facturen opgemaakt en naar het faxnummer, dat door [F] is verstrekt, gefaxt zodat de koper in Italië de verkoopfactuur kon laten afstempelen, ondertekenen en daarna via fax weer aan belanghebbende kon retourneren. Nu hij te goeder trouw heeft gehandeld, kan toepassing van het 0%-tarief hem niet worden ontnomen, aldus belanghebbende.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en van de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing