Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2730, BRE - 16 _ 452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2730, BRE - 16 _ 452

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 mei 2017
Datum publicatie
6 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:2730
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 452
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 39

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling (artikel 39 Invorderingswet 1990)

Niet in geschil is dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de fiscale eenheid vpb.

De fiscale eenheid vpb heeft gedurende een reeks van jaren geen aangifte vpb ingediend. De inspecteur heeft ambtshalve aanslagen opgelegd. Belanghebbendes argumenten leiden niet tot een bijstelling van de aansprakelijkheid.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/452

uitspraak van 9 mei 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft met dagtekening 11 augustus 2014 aan belanghebbende een beschikking aansprakelijkstelling op grond van artikel 39 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW ’90) afgegeven voor openstaande vennootschapsbelastingschulden over de jaren 2010, 2011 en 2012 van de fiscale eenheid [A BV] , waarvan belanghebbende deel uit maakte.

1.2.

Met dagtekening 15 september 2014 heeft belanghebbende hiertegen pro forma bezwaar gemaakt en een verzoek tot uitstel van betaling gedaan. Bij brief van 28 oktober 2014 heeft belanghebbende haar bezwaar gemotiveerd.

1.3.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2015 de aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, aldaar ontvangen op 23 december 2015. Bij brief van 14 januari 2016, ontvangen bij de rechtbank Den Haag op 19 januari 2016, heeft belanghebbende de gronden van het beroep aangevuld. De rechtbank Den Haag heeft het beroepschrift alsmede de aanvulling daarop doorgestuurd aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.5.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Met dagtekening 22 november 2016 heeft belanghebbende nadere stukken, voorzien van een toelichting, ingediend. Een afschrift hiervan is aan de ontvanger verstrekt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016 te Breda.

Voor het ter zitting verhandelde en de aldaar verschenen en gehoorde personen wordt verwezen naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.8.

De voorzitter heeft het onderzoek gesloten en heeft een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brieven van 17 januari 2017, 28 februari 2017 en 12 april 2017 is de uitspraaktermijn telkens met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Vanaf 1 januari 2007 maakte [A BV] als moedermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: fiscale eenheid vpb) met [B BV] en [C BV] . Bij beschikking van 12 juni 2009 zijn [D BV] en belanghebbende met ingang van 1 januari 2009 als dochtermaatschappijen aan deze fiscale eenheid vpb toegevoegd. Het bestuur van al deze vennootschappen wordt (indirect) gevormd door [X] .

2.2.

Over de jaren 2002 tot en met 2007 hebben [A BV] en haar dochtermaatschappijen, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangiften vpb ingediend. Over deze jaren heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen opgelegd. In de ambtshalve aanslag over het jaar 2007 heeft de inspecteur, vanwege het vormen van de fiscale eenheid vpb, rekening gehouden met geschatte winsten van de verkoop van het vastgoed door [B BV] en [C BV] . Over de jaren tot en met 2007 zijn middels een vaststellingsovereenkomst afspraken vastgelegd over de verschuldigde belasting.

2.3.

Over de jaren 2008 en 2009 heeft de fiscale eenheid vpb evenmin aangiften vpb ingediend. De inspecteur heeft ook over die jaren ambtshalve aanslagen opgelegd.

2.4.

De fiscale eenheid vpb heeft over de jaren 2010, 2011 en 2012, ondanks dat zij hiertoe is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangiften vpb ingediend. Voor deze jaren heeft de inspecteur met dagtekening 14 december 2013 respectievelijk 31 december 2013 en 24 mei 2014 ambtshalve aanslagen opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 200.000 per jaar (hierna: de aanslagen). Tegen deze aanslagen is geen bezwaar gemaakt.

2.5.

De Belastingdienst heeft, als gevolg van het grotendeels onbetaald blijven van de aanslagen, het faillissement aangevraagd van [A BV] en [C BV] . Op 16 augustus 2013 zijn deze vennootschappen in staat van faillissement verklaard. [B BV] was reeds op 13 december 2011 in staat van faillissement verklaard.

2.6.

De ontvanger heeft de op de aanslagen nog te betalen belastingbedragen aangemeld bij de curator als preferente vorderingen in het faillissement van [A BV] .

2.7.

Omdat de aanslagen onbetaald zijn gebleven heeft de ontvanger belanghebbende op grond van artikel 39 van de IW ‘90 aansprakelijk gesteld. Tegen deze aansprakelijkstelling heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de hoogte van de aanslagen betwist. Gedurende de bezwaarprocedure heeft belanghebbende geconsolideerde cijfers van de fiscale eenheid vpb overgelegd over de onderhavige jaren. De ontvanger heeft het bezwaar tegen de aansprakelijkstelling en tegen de hoogte van de aanslagen afgewezen. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende in beginsel terecht aansprakelijk is gesteld.

2.8.

Vanaf 1993 houdt [X] alle aandelen in de naar het recht van de Isle of Man opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap [Ltd.] (hierna: [Ltd.] ). Direct na de verkrijging van de aandelen in [Ltd.] heeft de aandeelhouder zijn vordering op [C BV] , oorspronkelijk ƒ 10.000.000, ingebracht in [Ltd.] . Volgens de oorspronkelijke leningsovereenkomst diende deze lening in vijf jaar te worden afgelost. In latere jaren zijn door [Ltd.] leningen verstrekt aan [A BV] en aan [B BV] . Bij besluit van 28 maart 2012 is [Ltd.] geliquideerd.

2.9.

Op 8 juli 2013 heeft [A BV] haar aandelen in [D BV] overgedragen aan [Ltd.] te [plaats 1] . Als gevolg van een procedure door de curator zijn door het vonnis van 20 januari 2016 de aandelen echter blijven behoren tot het vermogen van [A BV] .

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen zijn de volgende drie vragen in geschil:

-

i) Staat de mathematische onmogelijkheid van het eigen vermogen in de weg aan het op een redelijke schatting gebaseerd zijn van de aanslagen?

-

ii) Zijn de aanslagen tot een te hoog bedrag vastgesteld doordat voorbij is gegaan aan de rentelast die verband houdt met geldverstrekking aan [Ltd.] ?

-

iii) Is er sprake van misbruik van bevoegdheden in het kader van het Alijda-project en RIEC en zo ja, staat die in de weg aan het opleggen van de aanslagen?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de ontvanger ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting. Belanghebbende stelt dat de aanslagen in redelijkheid niet op een positief bedrag hadden kunnen worden geschat. Zij wijst daartoe op de omvang van de resultaten die de Belastingdienst over voorgaande jaren ambtshalve heeft belast in samenhang bezien met het ontbreken van (i) eigen vermogen op faillissementsdatum en (ii) enige aanwijzing dat in de periode 2009 tot en met 2012 een dividenduitkering is gedaan. Voorts stelt belanghebbende dat het bestaan van de schuld aan [Ltd.] niet kan worden ontkend, nu er inkomstenbelasting wordt geheven over de waarde van de vordering, zodat bij de schatting van de winst de aan [Ltd.] betaalde rente in aftrek moet worden toegestaan. Ook stelt belanghebbende dat er sprake is van misbruik van bevoegdheden door de Belastingdienst.

De ontvanger voert aan dat de inspecteur de aanslagen naar een redelijke schatting heeft opgelegd nu belanghebbende in het geheel geen aangiften heeft ingediend en er dus geen aansluiting kan worden gemaakt met het eigen vermogen. Ook voert hij aan dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aansprakelijkstelling.

De ontvanger concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing