Home

Rechtbank Rotterdam, 06-06-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:4343, 5810691

Rechtbank Rotterdam, 06-06-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:4343, 5810691

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
6 juni 2017
Datum publicatie
20 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:4343
Zaaknummer
5810691

Inhoudsindicatie

WWZ, arbeidsovereenkomst bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding, vernietiging opzegging, ontbinding op a grond ivm sluiting broodjeszaak, ontbinding per dag na datum beschikking ogv 7:671b lid 9 BW.

Uitspraak

zaaknummer: 5810691 / VZ VERZ 17-4965

uitspraak: 6 juni 2017

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[werkneemster] ,

woonplaats: [plaatsnaam],

verzoekster en verweerster,

gemachtigde: mr. D. Hogenboom,

tegen

[werkgeefster] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam],

wonende te [plaatsnaam],

verweerster en verzoekster,

gemachtigde: mr. K. Beumer.

Partijen worden hierna aangeduid als “[werkneemster]” en “[werkgeefster]”.

1 Het verloop van de procedure

1.1

De kantonrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift van [werkneemster], ter griffie ontvangen op 15 maart 2017, met producties.

1.2

Van [werkgeefster] is op 4 mei 2017 een verweerschrift ontvangen met producties. [werkgeefster] heeft op 10 en 11 mei 2017 nog producties nagezonden.

1.3

De mondelinge behandeling is gehouden op 16 mei 2017. [werkneemster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hogenboom. [werkgeefster] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Beumer. [werkneemster] heeft pleitaantekeningen in het geding gebracht. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.

2 De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.

2.1

[werkneemster], geboren op [geboortedatum], is op 1 september 2016 bij [werkgeefster] h.o.d.n. [handelsnaam] in dienst getreden voor bepaalde tijd tot en met 31 augustus 2017 als algemeen medewerkster voor 40 uur per week tegen een maandloon van € 2.200,00 bruto exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten.

De eerste en de vierde alinea van artikel 2 van de arbeidsovereenkomst luiden als volgt:

‘Het dienstverband vangt aan op 1 september 2016 en eindigt op 31 augustus 2017.’

‘Wordt het dienstverband gedurende de arbeidsovereenkomst opgezegd door werkneemster, zal dit met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn schriftelijk dienen plaats te vinden. De door de werkgever gemaakte studiekosten zal door werkneemster met aftrek van 25% per jaar pro rata moeten worden terugbetaald.’

2.2

[werkgeefster] is de eigenaar van [handelsnaam], een broodjeszaak in [plaatsnaam], waar [werkneemster] werkzaam was.

2.3

[werkgeefster] staat in de kamer van koophandel eveneens ingeschreven als eigenaar van [handelsnaam 2].

2.4

[werkneemster] heeft van de maanden september 2016 tot en met november 2016 salarisspecificaties ontvangen.

2.5

Op 17 januari 2017 is [werkneemster], samen met een collega, door [werkgeefster] tijdens werktijd naar huis gestuurd.

2.6

Vanaf 18 januari 2017 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd door middel van WhatsApp berichten.

2.7

Op 27 januari 2017 heeft [werkgeefster] [werkneemster] opgeroepen voor een gesprek en een concept beëindigingsovereenkomst aan haar overhandigd.

2.8

[werkgeefster] heeft op 31 januari 2017 om 19:03 uur aan [werkneemster] per WhatsApp bericht laten weten het dienstverband als beëindigd te beschouwen:

‘Beste [voornaam werkneemster] je hebt via de app eerder laten weten dat je akkoord gaat met het ondertekenen van de beeindigingsovereenkomst. Dit zie ik en mijn boekhouder als bevestiging op je ontslag met wederzijds goedvinden en daarom heb ik je met ingang van 1-2-2017 uit dienst gemeld.’

2.9

Op 31 januari 2017 om 19:04 heeft [werkneemster], ook per WhatsApp bericht, als volgt gereageerd:

‘Beste [voornaam werkgeefster] het klopt niet

Hier ben ik het niet mee eens aangezien er meerdere dingen in staan die niet kloppen. Dus zonder aanpassingen ga ik hier niet mee akkoord en wordt er zeker niets getekend.’

2.10

Bij aangetekend schrijven van 1 februari 2017 heeft [werkneemster] nogmaals aangegeven niet in te stemmen met een beëindiging van het dienstverband en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het salaris.

2.11

De broodjeszaak is inmiddels gesloten.

3 Het verzoek van [werkneemster] en het verweer van [werkgeefster]

3.1

[werkneemster] verzoekt om:

  1. de op 31 januari 2017 door [werkgeefster] gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;

  2. haar toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;

  3. [werkgeefster] te veroordeling tot betaling aan haar van het achterstallig salaris over de maanden december 2016 tot en met februari 2017, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging;

  4. [werkgeefster] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van de te wijzen beschikking juiste salarisspecificaties te verstrekken over de maanden december 2016 tot en met februari 2017 op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;

  5. [werkgeefster] te veroordelen om aan [werkneemster] te betalen vanaf de dag van het verzoekschrift tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd het salaris van € 2.200,00 bruto per maand met toeslagen en emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;

  6. [werkgeefster] te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2

Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag dat de (beweerdelijke) opzegging van haar arbeidsovereenkomst door [werkgeefster] op 31 januari 2017 niet rechtsgeldig is, zodat deze niet in stand kan blijven en op grond van artikel 7:681 lid 1 onder a BW dient te worden vernietigd. Als gevolg daarvan maakt [werkneemster] aanspraak om de bedongen werkzaamheden te kunnen uitvoeren en op betaling van het achterstallig salaris.

3.3

[werkneemster] voert aan dat er tussen partijen nooit een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat er voor de opzegging ook geen toestemming is verleend door het UWV. Verder voert [werkneemster] onder andere aan dat er vanaf de aanvang van het dienstverband al problemen zijn met de uitbetaling van haar loon.

3.4

[werkgeefster] voert ter verweer aan dat zij op 18 februari 2017 aan [werkneemster] te kennen heeft gegeven dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden voortgezet vanwege het verval van de arbeidsplaats van [werkneemster] als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden en dat [werkneemster] heeft ingestemd met de opzegging zoals bedoeld in artikel 7:671 lid 1 BW. Ook voert [werkgeefster] aan dat [werkneemster] niet goed functioneerde. Ten aanzien van de loonvordering doet [werkgeefster] een beroep op artikel 7:627 BW: geen arbeid, geen loon, omdat bij haar het vertrouwen was ontstaan dat partijen met elkaar tot een overeenstemming waren gekomen betreffende het einde van het dienstverband.

4 Het zelfstandig tegenverzoek van [werkgeefster] en het verweer van [werkneemster]

5 De beoordeling

6 De beslissing