Home

Rechtbank Rotterdam, 24-05-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3900, ROT-16_5012

Rechtbank Rotterdam, 24-05-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3900, ROT-16_5012

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
24 mei 2017
Datum publicatie
30 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:3900
Zaaknummer
ROT-16_5012

Inhoudsindicatie

Verzekeringsplicht werknemersverzekeringen. Geen verzekerde arbeid.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 16/5012

gemachtigde: [naam],

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,

gemachtigde: M. Molenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser voor zijn werkzaamheden voor De Til Groep niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.

Bij besluit van 16 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser en De Til Groep hebben met ingang van 1 augustus 2004 een overeenkomst gesloten over het beheer van de sporthal “[naam sporthal]” te [plaats] en de exploitatie van de daarin gevestigde kantine. Op grond van deze overeenkomst, door partijen aangeduid als “pachtovereenkomst”, beheert eiser per 1 augustus 2004 de sporthal en is hij verantwoordelijk voor het schoonhouden daarvan. De Til Groep heeft tegenover deze door eiser te leveren prestaties de verplichting op zich genomen om eiser toe te staan de sporthal te exploiteren, hem een netto-vergoeding per jaar van € 4.500,- toe te kennen en aan eiser een personeelslid van De Til Groep ter beschikking te stellen voor twee uur per dag voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Op enig moment zijn de schoonmaakwerkzaamheden geheel door eiser overgenomen. In dat verband zijn door eiser ook schoonmaakwerkzaamheden verricht. De overeenkomst is per 23 juli 2013 opgezegd door De Til Groep. Tussen partijen is een geschil gerezen over de vraag of partijen feitelijk niet met elkaar een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst zijn aangegaan en of eiser in het kader daarvan zijn werkzaamheden niet als werknemer in de zin van de wet heeft uitgevoerd. Eiser heeft daarom verweerder verzocht vast te stellen dat hij voor deze werkzaamheden verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen (op grond van onder meer artikel 127a, eerste lid, van de Werkloosheidswet).

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet verplicht verzekerd was voor zijn werkzaamheden voor De Til Groep. De overeenkomst van eiser met De Til Groep komt niet voor in de polisadministratie die het uitgangspunt vormt voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De overeenkomst en wat over de uitvoering van de werkzaamheden naar voren is gekomen, geven volgens verweerder evenmin grond voor de conclusie dat de werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst moeten worden geacht te zijn verricht. Er is namelijk niet gebleken van een gehoudenheid tot persoonlijke arbeidsverrichting, van een gezagsverhouding en van loon. Aan de vacature die aanvankelijk voor de werkzaamheden na vertrek van de vorige beheerster is opengesteld, is geen gevolg gegeven. Eiser heeft een vennootschap onder firma (v.o.f.) opgericht voor de werkzaamheden. Eiser heeft daarom volgens verweerder de werkzaamheden als zelfstandige verricht en niet als werknemer.

3. Eiser betwist verweerders conclusie dat hij niet verplicht verzekerd was voor zijn werkzaamheden voor De Til Groep. De Til Groep heeft hem, gelet op de feitelijke situatie, ten onrechte niet als werknemer aangemeld bij verweerder, zodat geen gewicht toekomt aan het feit dat de arbeidsrelatie niet in de polisadministratie is opgenomen. Volgens eiser hadden De Til Groep en hij voor ogen een arbeidsovereenkomst te sluiten voor het beheer en gedeeltelijk schoonhouden van de sporthal met kantine, die later is uitgebreid met alle schoonmaakwerkzaamheden. Daarbij werd voldaan aan alle door verweerder genoemde elementen voor een arbeidsovereenkomst. Eiser is immers feitelijk de vorige beheerster opgevolgd, die deze werkzaamheden als werkneemster voor De Til Groep verrichtte. Dat voor hem een afwijkende overeenkomst is opgemaakt, laat volgens eiser onverlet dat daarin elementen van persoonlijke arbeidsverrichting, gezagsverhouding en loon zijn aan te wijzen. De periodiek gevoerde evaluatiegesprekken met De Til Groep wijzen eveneens op een gezagsverhouding. Het volgens de overeenkomst door De Til Groep te betalen bedrag van € 4.500,- per jaar moet worden aangemerkt als loon uit arbeidsovereenkomst verminderd met het verschuldigde bedrag aan pacht, nu dat door De Til Groep automatisch zonder voorafgaande declaratie aan eiser persoonlijk en netto werd uitbetaald. Ook de vergoeding voor de vervanging van het personeelslid van De Til Groep voor de schoonmaakwerkzaamheden werd aan eiser persoonlijk en netto betaald, en geldt daarom als loon. Anders dan verweerder stelt, is volgens eiser niet betaald aan de v.o.f. en zijn ook de werkzaamheden niet verricht namens de v.o.f. De v.o.f. bestond al voordat eiser zijn werkzaamheden voor De Til Groep aanving en hield daarmee geen verband.

4. Het geschil betreft de vraag of eiser tot De Til Groep in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Daarvoor is maatgevend of tussen hem en De Til Groep sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 7:610 van het BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Bepalende criteria zijn dus het persoonlijk verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag. Omdat eiser verweerder heeft verzocht om vaststelling van het werknemerschap, ligt het in beginsel op zijn weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij over de betrokken periode zijn arbeid voor De Til Groep heeft verricht op grond van een arbeidsovereenkomst (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1524 en 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3133).

5. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtsverhouding voldoet aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en zo daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet een enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926).

6.1.

De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven, te weten een “pachtovereenkomst”, niet doorslaggevend is. Dit betekent echter niet dat die kwalificatie en het als gevolg daarvan niet voorkomen van de overeenkomst in de polisadministratie geheel zonder belang is. Deze kwalificatie kan immers een indicatie vormen voor wat partijen bij het aangaan van hun rechtsbetrekking voor ogen heeft gestaan. Dit is een element dat in onderling verband met de overige relevante elementen moet worden bezien. Niet is gebleken dat eiser en De Til Groep ten tijde van het bestaan van hun relatie deze als arbeidsovereenkomst hebben aangemerkt of beoogd hebben aan te merken. Daartoe wordt overwogen dat voor de van eiser bedongen prestatie geen voor een arbeidsovereenkomst wezenlijke onderdelen, zoals het aantal te werken uren en dagen en afspraken over vakantie of ziekte, zijn geregeld. Evenmin blijkt dat partijen een persoonlijke arbeidsverrichting door eiser hebben willen overeenkomen. De bepaling dat de exploitatie van het gepachte door eiser zelf dient te geschieden, is in dat verband niet relevant. De bedingen in de overeenkomst anders dan onder 1. en 2. betreffen immers het exploiteren van de kantine, die nu juist de tegenprestatie van De Til Groep en niet de door eiser te leveren prestatie betreft. In het kader van de door eiser te leveren prestatie is afgesproken dat eiser zorgdraagt voor vervanging bij ziekte of andere afwezigheid van het personeelslid van De Til Groep, en dat eiser daarvoor een vergoeding krijgt van € 12,50 per uur. Ook hiervoor is niet bedongen dat de vervanging uitsluitend door eiser in persoon plaatsvindt. Daar komt bij dat de overeenkomst is aangegaan voor een jaar, waarbij is bepaald dat twee maanden voor het einde van het jaar over verlenging overleg wordt gepleegd. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat partijen De Til Groep zeggenschap hebben willen geven over de door eiser te leveren prestatie of de door eiser geregelde vervanging.

6.2.

Aannemelijk is dat deze overeenkomst de neerslag is van een bewuste afwijking door eiser en De Til Groep van de eerdere vormgeving van de functie zoals die in de wervingsadvertentie werd geschetst, namelijk een vast aantal per week te werken uren tegen een CAO-loon onder verplichting van het pachten van de kantine tegen betaling van een pachtsom. Aanwijzing hiervoor is dat eiser is geselecteerd op grond van een brief voorafgaand aan deze advertentie, waarin hij aanbiedt om de sporthal te beheren in ruil voor het zonder pachtsom mogen exploiteren van de kantine. Een verdere aanwijzing hiervoor is dat eiser, zo blijkt uit informatie van de Kamer van Koophandel, per 28 augustus 2004, dus rond de ingangsdatum van de overeenkomst, samen met zijn zoon een v.o.f. heeft opgericht onder de naam “[naam sporthal]”, met als activiteit “exploitatie kantine en beheer sporthal”. De v.o.f. heeft voortbestaan tot 11 maart 2015.

7. Eiser en De Til Groep hebben de betalingen die voortvloeiden uit de overeenkomst niet als loon uit arbeidsovereenkomst aangemerkt. De vergoeding van € 4.500,- is door eiser als onkostenvergoeding aangemerkt en de schoonmaakwerkzaamheden zijn door hem bij De Til Groep via declaratie in rekening gebracht.

8. Ook de feitelijke uitvoering van de overeengekomen prestatie en vervanging biedt geen basis om achteraf te concluderen dat in weerwil van de kwalificatie daarvan door eiser en De Til Groep toch sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Eiser is bij de uitvoering van de werkzaamheden vrij gebleken te bepalen wanneer en door wie deze werden uitgevoerd. Eiser heeft de benodigde werkzaamheden, zo is ter zitting bevestigd, niet steeds zelf en vaak ook in gezamenlijkheid uitgevoerd. Dit geldt ook voor de vervanging van het personeelslid van De Til Groep, dat door eiser werd ingezet voor schoonmaakwerkzaamheden. Bij gebreke van een directe relatie tussen de door eiser persoonlijk verrichte werkzaamheden en de ontvangen betalingen ligt een duiding van die betalingen als loon niet voor de hand. Eiser erkent verder dat er feitelijk namens De Til Groep geen enkele aansturing of controle op het beheer of het schoonhouden van de sporthal heeft plaatsgevonden. Wel wijst eiser erop dat hij enkele gesprekken in 2004 en 2005 heeft gevoerd met de toenmalige directeur van De Til Groep. Deze gesprekken kunnen echter worden verklaard uit de overeenkomst, namelijk als het daarin bedoelde overleg als basis voor een beslissing over verlenging daarvan. Na de (mondelinge) verlenging van de overeenkomst hebben de gesprekken niet meer plaatsgevonden.

9. Uit het voorgaande volgt dat eisers situatie niet vergelijkbaar is met die van de door hem aangehaalde pakketbezorgers bij PostNL, beoordeeld in uitspraken van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2015 (onder meer ECLI:NL:RBNHO:2015:11232). Daarin ontvingen de pakketbezorgers zeer gedetailleerde instructies ten aanzien van de uitvoering van het werk, op de naleving waarvan door PostNL werd gecontroleerd; zij mochten zich voorts niet structureel laten vervangen en slechts door vooraf door PostNL goedgekeurde vervangers.

10. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat eiser niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot De Til Groep, zodat geen verzekeringsplicht bestond voor de werknemersverzekeringen. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, voorzitter, en mr. dr. D. Brugman en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel