Home

Rechtbank Rotterdam, 11-05-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3516, ROT 16/5027

Rechtbank Rotterdam, 11-05-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3516, ROT 16/5027

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
11 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:3516
Zaaknummer
ROT 16/5027

Inhoudsindicatie

vaststelling van het dagloon in het kader van de ziektewet. zie de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4

Uitspraak

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer: ROT 16/5027

gemachtigde: mr. H. Yilmaz-Altindag,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,

gemachtigde: A.A. Verbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van 24 maart 2016 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De ZW-uitkering is gebaseerd op een dagloon van € 44,88 (bruto).

Bij besluit van 23 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 22 augustus 2016 en op 21 januari 2017 heeft eiser zijn gronden aangevuld. Bij faxbrief van 24 januari 2017 heeft hij een aantal salarisspecificaties overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Feiten

1.1.

Eiser is op 4 januari 2016 als uitzendkracht in dienst getreden bij [werkgever] en heeft zich op 22 maart 2016 ziek gemeld. Op laatstgenoemde datum is het dienstverband tussen voornoemde vennootschap en eiser verbroken.

1.2.

Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de referteperiode die wordt gehanteerd bij de berekening van het dagloon van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2016 loopt, maar dat in de situatie dat de dienstbetrekking na het begin van de referteperiode is begonnen, zoals bij eiser het geval is, een afwijkende berekening plaatsvindt door aanpassing van het aantal deeldagen, dat in beginsel 261 bedraagt. De periode op grond waarvan het aantal deeldagen wordt bepaald, loopt volgens verweerder in het geval van eiser van 4 januari 2016 tot en met 31 januari 2016, waarin zich 20 dagloondagen en daarmee deeldagen bevinden. Gelet hierop bedraagt het dagloon € 897,66/20 = € 44,88.

2. Standpunten van partijen

2.1.

Eiser stelt in beroep dat de berekening van het dagloon onjuist is. Volgens eiser heeft hij in januari 2016 slechts 10 dagen gewerkt en moet zijn loon in die maand dus niet door 20 maar door 10 gedeeld worden. Volgens eiser volgt dat uit een redelijke toepassing van artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).

Verder heeft eiser ter zitting gesteld dat hij, hoewel hij op basis van een uitzendovereenkomst werkte, met zijn werkgever was overeengekomen dat hij voltijds zou gaan werken, maar dat hij enkele dagen na aanvang van zijn werkzaamheden ziek is geworden. Dit heeft uiteindelijk tot de ziekmelding per 22 maart 2016 geleid. Om die reden zou onverkorte toepassing van het Dagloonbesluit onredelijk zijn.

2.2.

Verweerder handhaaft het in het bestreden besluit ingenomen standpunt. Ter zitting heeft verweerder aanvullend opgemerkt dat als eiser bij aanvang van het dienstverband al ziek was dit uit de polisadministratie in Suwinet zou moeten blijken, hetgeen niet het geval is.

3. Juridisch kader

3.1

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte arbeidsongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

3.2

Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit, zoals dat gold op de datum waarop eiser zich ziek meldde (22 maart 2016), wordt in dit besluit onder aangiftetijdvak verstaan het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft danwel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken.

3.3

Op grond van artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover van belang, wordt onder referteperiode verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden.

3.4

Op grond van artikel 12c, eerste lid, aanhef, van het Dagloonbesluit, voor zover van belang wordt onder loon verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden.

3.5

Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover van belang, wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.

3.6

Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover van belang, is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst is van de volgende berekening:

[(A – B) x 108/100 + C] / D

waarbij:

A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;

B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;

C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en

D staat voor 261 dan wel indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

Op grond van het vierde lid van dit artikel, voor zover van belang, staat D, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, één of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, arbeidsongeschiktheid of ziekte, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten.

4. Beoordeling

4.1

Het geschil tussen partijen draait om de vraag of verweerder het dagloon van eiser op de juiste wijze heeft berekend. In het bestreden besluit is het dagloon vastgesteld aan de hand van artikel 15, eerste lid, van de ZW en artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit en is het op de navolgende wijze berekend: € 897,66 (C) / 20 (D) = € 44,88.

4.2.

Op grond van artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit loopt het refertejaar in het geval van eiser van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2016. Echter, omdat de dienstbetrekking waaruit eiser ziek is geworden is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, loopt de periode op grond waarvan het aantal deeldagen wordt bepaald ex artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit van 4 januari 2016 tot en met 31 januari 2016. Het aantal deeldagen (de factor D in de hiervoor onder 3.6 opgenomen wijze van berekening) bedraagt om die reden niet 261, maar 20.

4.3.

Eiser stelt dat hij in de maand januari 2016 (die binnen de referteperiode valt) slechts 10 dagen heeft gewerkt en dat zijn loon in het refertejaar dus door 10 en niet door 20 gedeeld zou moeten worden. Volgens eiser zou dat volgen uit een redelijk toepassing van artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit. De rechtbank verwerpt deze stelling. Artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit bepaalt dat aangiftetijdvakken waarin geen loon is ontvangen niet worden meegerekend. Op grond van dit artikellid kan alleen een aangiftetijdvak buiten beschouwing gelaten worden als in het betreffende tijdvak in het geheel geen loon is ontvangen. De bepaling staat niet toe enkel de dagen waarin geen loon is ontvangen, buiten beschouwing te laten. Verweerder heeft het Dagloonbesluit op dit punt op correcte wijze toegepast.

4.4.

Eiser heeft ter zitting voorts aangevoerd dat hij - hoewel hij op basis van een uitzendovereenkomst werkte - met zijn werkgever had afgesproken dat hij voltijds zou gaan werken, maar dat eiser kort na aanvang van de werkzaamheden ziek is geworden en om die reden minder heeft gewerkt en minder loon heeft ontvangen. Ook hierom pakt het onverkort toepassen van de dagloonregels volgens eiser onredelijk uit en had verweerder de ratio van artikel 12e, vierde lid, van het Dagloonbesluit moeten doortrekken.

Dit alles brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Noch de stelling van eiser dat hij voltijds zou gaan werken, noch de omstandigheid dat hij kort na de aanvang van de werkzaamheden wegens ziekte minder dagen heeft kunnen werken (als gevolg waarvan hij minder loon heeft ontvangen), is door eiser op enige wijze onderbouwd. De juistheid hiervan blijkt ook niet uit de processtukken. Dat er een afspraak bestond dat eiser voltijds werkzaam zou zijn volgt in ieder geval niet uit de uitzendovereenkomst en dat eiser al vóór 22 maart 2016 ziek was, volgt niet uit de rapportage bij de ZW-beoordeling.

Voor zover eiser met zijn laatste stelling heeft willen betogen dat onverkorte toepassing van de dagloonregels in zijn specifieke geval tot een dusdanig onredelijke uitkomst leidt dat de toepassing ervan in strijd is met het recht, geldt dat de rechtbank geen grond ziet voor een dergelijk oordeel. Aangezien eiser in totaal drie maanden heeft gewerkt en in elk van deze maand een relatief gering aantal dagen heeft gewerkt (in januari 10 dagen, in februari 2 dagen en in maart 11 dagen) kan het er niet voor worden gehouden dat het dagloon evident onevenredig is. Eiser heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat sprake is van schending van het loondervingsbeginsel die tot een andere uitkomst zou moeten leiden.

4.5.

Het beroep van eiser dient dus ongegrond te worden verklaard.

4.6.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr T. Boesman, voorzitter en mr. D. van der Sluis en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel