Home

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6654, ROT 15/159

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6654, ROT 15/159

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
30 augustus 2016
Datum publicatie
6 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:6654
Zaaknummer
ROT 15/159

Inhoudsindicatie

AW MK, strafontslag, o.a. opzettelijk onjuiste informatie verstrekt over het volgen van een opleiding en het toe-eigenen van een bedrag. Gedragingen niet in geschil, is ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft niet aannemelijk dat de gedragingen niet toerekenbaar zijn. Evenmin onevenredig. Beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 2

zaaknummer: ROT 15/159

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,

en

gemachtigde: A.J. Verhagen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 april 2014 disciplinair gestraft door hem onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen wegens zeer ernstig plichtsverzuim.

Bij besluit van 9 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 21 maart 2016 heeft verweerder schriftelijk gereageerd naar aanleiding van vragen van de rechtbank.

Op verzoek van eiser en met toestemming van verweerder is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser was sinds 1 september 2002 werkzaam bij de Dienst Justitiële inrichtingen, laatstelijk in de functie van afdelingshoofd in [naam organisatie 1] dat onderdeel uitmaakt van de Penitentiaire inrichting [locatie] .

2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser schuldig is aan zeer ernstig plichtsverzuim vanwege de volgende gedragingen:

-

het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie of gemanipuleerde informatie over het hebben gevolgd (sinds 1 september 2011), betaald en met goed gevolg hebben afgerond (15 maart 2012) van de opleiding HBO Bachelor Management bij het NCOI;

-

het zich ten onrechte toe-eigenen van een bedrag (€ 15.885,-) bestemd voor studie;

-

het zich bij herhaling niet houden aan het verzuimprotocol en de gemaakte afspraken;

-

in gebreke blijven om het verleende voorschot (€ 1.200,-) in de afgesproken termijnen af te lossen.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 24 november 2014, het besluit tot onvoorwaardelijk strafontslag gehandhaafd.

4. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.

Op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.

Op grond van het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan de disciplinaire straf worden opgelegd van ontslag.

5. Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de rechtbank staat vast, dat eiser de hem ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd en dat hij zich met deze handelwijze schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.

6. Eiser voert aan dat hem het plichtsverzuim niet kan worden toegerekend. De beroepsgrond faalt.

6.1.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:BJ6222 en van 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1275) is bij de beantwoording van de vraag naar de toerekenbaarheid niet alleen van belang of de betrokkene ten tijde van zijn gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien (de “gewetensfunctie”), maar ook of de betrokkene in staat was overeenkomstig dit inzicht te handelen en derhalve de gedraging achterwege te laten.

6.2.

Eiser stelt dat hij door de ernstige financiële problematiek niet in staat was helder te denken. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg hiervan ten tijde van de hem verweten gedragingen niet in staat was de ontoelaatbaarheid van die gedragingen in te zien en overeenkomstig dat inzicht te handelen en die gedragingen achterwege te laten. Uit de summiere medische informatie die eiser heeft overgelegd volgt niet dat zijn geestelijk functioneren ten tijde van de hem verweten gedragingen zodanig verminderd was dat hem de gedragingen niet kunnen worden toegerekend. Uit de brief van 17 april 2014 van [naam 2] , GZ-psycholoog bij de [naam organisatie 2] blijkt dat eiser sinds 23 december 2013 vier (van de tien) behandelsessies heeft gehad. Daaruit volgt niet dat eiser niet in staat was de ontoelaatbaarheid van zijn handelen te overzien. Het dossier bevat ook geen andere rapportages waaruit blijkt dat dit inzicht ontbrak. Ook komt dit beeld niet naar voren uit de rapportages van de bedrijfsarts die door verweerder zijn overgelegd.

De rechtbank acht bij het voorgaande mede van belang dat het niet gaat om een eenmalige gedraging, maar om meerdere gedragingen over een langere periode. Eiser heeft immers al sinds september 2011 voortdurend onjuiste informatie verstrekt aan verweerder, geld gedeclareerd in verband met een opleiding die hij niet heeft gevolgd, dit ondanks confrontatie gedurende meerdere gesprekken volgehouden en onder meer een vals diploma overgelegd. Daarnaast zijn ook andere gedragingen tegengeworpen. Niet aannemelijk is gemaakt, er is ook onvoldoende aanknopingspunt daarvoor aanwezig, dat bij eiser gedurende al die tijd ieder besef van onjuistheid van zijn gedrag ontbrak en als gevolg daarvan de verweten gedragingen in het geheel niet aan hem zouden kunnen worden toegerekend. Voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek in te (doen) stellen naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim bestaat geen grond. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om met dat doel zelf een deskundige te benoemen.

7. Nu sprake is van toerekenbaar zeer ernstig plichtsverzuim was verweerder bevoegd eiser disciplinair te straffen.

8. Eiser voert aan dat de straf van voorwaardelijk ontslag onevenredig is. De beroepsgrond faalt.

8.1.

De rechtbank acht de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, ook als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat hij al jarenlang bij justitie werkzaam is en – naar eigen zeggen – steeds goed heeft gefunctioneerd, niet onevenredig aan de aard en ernst van het door eiser gepleegde plichtsverzuim. Er is immers sprake van zeer ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft jarenlang onjuiste informatie verstrekt aan zijn werkgever over de door hem gevolgde opleiding en heeft het daarvoor ontvangen studiegeld zich ten onrechte toegeëigend. Eiser heeft na confrontatie met de gemanipuleerde informatie, betreffende een zelf opgestelde print screen van het bedrag en een op marktplaats gekocht vals diploma, de echtheid hiervan lange tijd vol gehouden. Daarnaast heeft eiser zich herhaaldelijk niet gehouden aan het verzuimprotocol en gemaakte afspraken. Eiser heeft met de gedragingen het door verweerder in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd en heeft hij de voor de functie vereiste integriteit en betrouwbaarheid ondermijnd. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser als afdelingshoofd juist een voorbeeldfunctie diende te vervullen ten opzichte van zijn medewerkers. Ook in beroep heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiser het slachtoffer is geworden van identiteitsfraude. Gelet hierop heeft verweerder het dienstbelang kunnen laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van eiser. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de financiële consequenties van het strafontslag voor eiser.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. M. Munsterman en

mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel