Home

Rechtbank Overijssel, 08-03-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:945, C/08/191861 / HA ZA 16-433

Rechtbank Overijssel, 08-03-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:945, C/08/191861 / HA ZA 16-433

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
8 maart 2017
Datum publicatie
10 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2017:945
Zaaknummer
C/08/191861 / HA ZA 16-433
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 25-06-2023], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 25-06-2023] art. 431

Inhoudsindicatie

Iraans huwelijksvermogensrecht. Bruidsschat respectievelijk mehriye na Iraans vonnis. Geen verkapte exequaturprocedure in Nederland.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/191861 / HA ZA 16-433

Vonnis van 8 maart 2017

in de zaak van

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. P.R. Starink te Beverwijk,

tegen

[Y] ,

wonende te onbekend,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. M. van der Burg te Zwolle.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 14 december 2016

-

de conclusie van antwoord in reconventie

-

de akte wijziging van eis alsmede de akte overlegging producties van de vrouw

-

het proces-verbaal van comparitie van 10 februari 2017.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten en het geschil

2.1.

Partijen hebben (thans) zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit. Zij zijn in 2001 in Iran naar Iraans recht gehuwd met een huwelijkscontract omvattende onder meer (vertaald in de Engelse taal) als marriage portion: 1356 pieces of Bahar gold coins, payable by the husband to the wife upon her demand.

2.2.

Op 11 februari 2016 bereikten partijen ter zitting van de rechtbank Overijssel een minnelijke schikking, terwijl de man op dat moment verbleef in Iran op instigatie van de Iraanse advocaat van de vrouw respectievelijk gegijzeld werd op last van de Iraanse autoriteiten door middel van een verbod Iran te verlaten, omdat/zolang hij weigerde de bruidsschat/bruidsgave/mehriye (hierna: bruidsschat) aan de vrouw te voldoen.

2.3.

Voornoemde schikking inzake de bruidsschat behelst het volgende (gedeeltelijk weergegeven):

1. de man betaalt als voorschot een bedrag van tenminste EUR 60.000,= in maandelijkse termijnen van EUR 250,=;

2. de vrouw zal vandaag nog opdracht geven om te bewerkstelligen dat de man Iran kan verlaten;

3. over het restant van de mehriye zullen partijen verder onderhandelen of procederen, dat laatste in Iran als dat mogelijk is en zo niet dan in Nederland;

4. (….);

5. de man zal bewerkstelligen dat de vrouw en de kinderen zelfstandig kunnen reizen op eigen paspoort naar Iran en andere landen.

2.4.

Eind februari 2016, teruggekeerd in Nederland, heeft de man genoemde schikking buitengerechtelijk ontbonden. Hij stelt dat de vrouw - die dit in onderhavige procedure betwist onder meer onder verwijzing naar een tussen partijen op 11 augustus 2016 gewezen executie kortgeding vonnis - bovengenoemde schikkingsafspraak 2 niet is nagekomen.

2.5.

Bij beschikking van 15 juni 2016 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

2.6.

Onder verwijzing naar artikel 431 lid 2 Rv, het zogenoemde Bontmantelarrest (NJ 1925, 91) én de volgens de vrouw onherroepelijk geworden beslissingen van de Iraanse rechter vordert de vrouw - bij wijze van verkapte exequaturprocedure -: i) een verklaring voor recht dat de man op onjuiste gronden de buitengerechtelijke ontbinding heeft ingeroepen van de, naar zij stelt, partijen bindende schikking van 11 februari 2016 tot de datum van het door de rechtbank Overijssel te wijzen eindvonnis en voorts ii) dat partijen gebonden zijn aan de uitspraak van het Court of Appeal in Iran, en tenslotte iii) dat de man op grond daarvan thans wordt veroordeeld tot betaling van omgerekend EUR 449.708,= als bruidsschat aan de vrouw, kosten rechtens waaronder beslagkosten, wettelijke rente met ingang van datum dagvaarding en nakosten.

2.7.

De man voert verweer en vordert in reconventie (primair) dat de overeenkomst is ontbonden. Hij stelt dat hij onnodig en op instigatie van de vrouw in Iran gegijzeld werd door zijn aldaar in beslag genomen paspoort en dat hij ondanks bovengenoemde afspraak 2, Iran slechts illegaal, zonder paspoort, kon verlaten - onderbouwd met uitreisdocumenten in productie 3.

Door zijn gijzeling in Iran en onverwachte afwezigheid in Nederland zijn er grote financiële problemen gerezen voor de man. De man stelt dat een bruidsschat bij echtscheiding in Iran vrijwel altijd wordt vastgesteld op EUR 30.000,=.

2.8.

Op de vorderingen van partijen, hun overige stellingen en verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3. De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

3.1.

Echtscheiding?

Gesteld noch gebleken is dat de echtscheidingsbeschikking van 15 juni 2016 is ingeschreven in de betreffende registers, zodat voor de rechtbank niet vaststaat of partijen inmiddels naar Nederlands recht zijn gescheiden. Partijen zijn onbetwist in elk geval (nog) niet gescheiden naar Iraans recht. De rechtbank houdt het er voor dat partijen naar Nederlands en naar Iraans recht thans nog gehuwd zijn.

3.2.

Verklaring voor recht / buitengerechtelijke ontbinding overeenkomst

Vast staat dat de man op instigatie van de vrouw in Iran gegijzeld is, lees: tijdens zijn verblijf in Iran zijn paspoort heeft moeten inleveren in verband met het niet kunnen voldoen/betalen van de bij de huwelijkssluiting tussen partijen overeengekomen bruidsschat.

De vrouw heeft niet onderbouwd dat zij zich heeft ingespannen om het vertrek van de man uit Iran te bewerkstelligen / mogelijk te maken en aldus afspraak sub 2 is nagekomen.

Onvoldoende in dit verband acht de rechtbank de enkele stelling van de vrouw dat zij zich via tussenkomst van haar Iraanse advocaat aanstonds heeft ingespannen, (ook) omdat dit juist in haar belang was, kort gezegd, omdat een langer gedwongen verblijf van de man in Iran kon leiden tot verlies van arbeid in Nederland door de man en daarmee tot verlies van financiële middelen van de man tot nakoming van zijn hypothecaire en alimentatieverplichtingen.

Uit niets blijkt evenwel dat en op welke wijze de vrouw respectievelijk haar advocaat in Iran zich verifieerbaar hebben ingespannen om (een legaal) vertrek van de man uit Iran mogelijk te maken.

Dat klemt, omdat de man bij conclusie van antwoord en eis in reconventie (randnummers 8 – 10 respectievelijk door overlegging van een expliciete Iraanse notariële verklaring, productie 2) en ter zitting opnieuw, gemotiveerd heeft gesteld dat de advocaat van de vrouw geen opdracht tot invrijheidsstelling heeft verstrekt aan het Iraanse Registratiebureau, zonder dat de vrouw op deze herhaalde stelling van de man inhoudelijk heeft gereageerd, hetgeen op haar weg lag; bovendien klemt dat de man aan de hand van reisdocumenten heeft onderbouwd dat hij Iran illegaal heeft moeten verlaten en pas vanaf Istanboel (Turkije) met zijn Nederlandse identiteitsbewijs naar Nederland kon vliegen. Ook dit heeft de vrouw niet (gemotiveerd) betwist.

3.3.

De door de vrouw overgelegde schriftelijke uitleg over Iran en het Islamitisch Burgerlijk Wetboek, van 7 en 12 januari 2016 van Samare Partove (producties 2 en 3 als onderdeel van productie 5 bij dagvaarding) bevestigen in dit verband het standpunt van de man dat hij Iran slechts illegaal en dus zonder de in dat verband van de vrouw te vergen inspanningen heeft kunnen verlaten.

3.4.

Uit de toelichting van Partove blijkt immers dat

-

een in rechte aangesproken man het Iraanse grondgebied niet mag verlaten totdat hij de bruidsschat heeft voldaan;

-

de bruidsschat meestal bestaat uit een zeer hoog bedrag als financiële zekerheid voor de vrouw ter voorkoming van verlating en/of wangedrag door de man respectievelijk dient als waardering van de vrouw door de man ter bevordering van toewijding van de vrouw aan de man;

-

de bruidsschat een eigen karakter heeft, omdat Iran geen partneralimentatie kent;

-

de hoogte van de bruidsschat vaak wordt gekoppeld aan het geboortejaar van de vrouw (rechtbank: zoals in het onderhavige geval 1356 Bahar Azadi gouden munten);

-

omdat de gevangenissen in Iran vol zaten met mannen die de bruidsgave niet konden voldoen, gevangenisstraffen inmiddels niet meer worden opgelegd;

-

een (echtscheidings)beslissing van de Nederlandse rechter niet wordt erkend in Iran. In Iran of via de Iraanse ambassade in Nederland moeten partijen een nieuwe echtscheidingsprocedure volgen.

3.5.

Geen van partijen heeft commentaar/kritiek geleverd op bovengenoemde toelichtingen, reden waarom de rechtbank van de juistheid hiervan uitgaat.

3.6.

De rechtbank verbindt hier nog de volgende conclusies aan:

-

blijkens de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2013:9906, rechtsoverweging 7.19) beschouwt het hof de bruidsschat als een eigen rechtsfiguur die evenwel van invloed is op de verschuldigdheid respectievelijk de hoogte van de Nederlandse partneralimentatie. Opvallend in dit verband is overigens dat het hof de door de Iraanse rechter in die zaak vastgestelde bruidsschat ad EUR 58.627,= ambtshalve verlaagt tot EUR 40.000,= zonder zich de vraag te stellen of en in hoeverre zijn uitspraak de Iraanse rechter bindt respectievelijk tussen partijen effect sorteert, zolang partijen geen eensluidende afspraak overeenkomen op de Iraanse ambassade;

-

indien de bruidsschat kennelijk een symbolisch (hoog) bedrag is dat onder meer een rol speelt inzake partneralimentatie qua behoefte, behoeftigheid en draagkracht, kan niet buiten beschouwing blijven dat de rechtbank Overijssel in de echtscheidingsbeschikking d.d. 15 juni 2016 eerst met ingang van 1 juni 2017 een partneralimentatie van (slechts) EUR 192,= per maand ten behoeve van de vrouw bepaalde op basis van de financiële gegevens van de man, toen de kwestie aangaande de bruidsschat überhaupt nog niet speelde; dat doet de vraag rijzen of de man, zonder (nadere) onderbouwing door de vrouw die ontbreekt, überhaupt in staat zal zijn circa EUR 450.000,= aan de vrouw te betalen, omdat dit kennelijk een overeengekomen louter symbolisch (hoog) bedrag is;

-

conform het standpunt van de man is kennelijk gebruik geworden dat wordt volstaan met de inname van een Iraans paspoort als drukmiddel, waarna slechts een illegale uitreis (zonder paspoort) resteert. Zie in dit verband ook rechtsoverweging 7.5 met gelijke strekking van voornoemd arrest.

3.7.

Het boven overwogene brengt met zich dat niet geconcludeerd kan worden dat de man op onjuiste gronden de schikkingsovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daarmee zijn alle afspraken in genoemde overeenkomst tussen partijen komen te vervallen. De vordering van de vrouw sub i ligt dientengevolge voor dadelijke afwijzing gereed, terwijl de primaire vordering van de man in reconventie dat de rechtbank bepaalt dat de overeenkomst van 11 februari 2016 is ontbonden, zal worden toegewezen.

3.8.

Geldt in Nederland gebondenheid aan uitspraak Iraanse rechter? / Vordering tot betaling

De vorderingen sub ii en iii van de vrouw liggen evenzeer voor afwijzing gereed. Partijen dienen alsnog eerst in Iran of op de Iraanse ambassade overeenstemming te bereiken en/of in Iran te procederen over hun echtscheiding en de bruidsschat. De voorwaardelijke vordering in reconventie van de man behoeft geen bespreking, nu de vorderingen van de vrouw worden afgewezen.

3.9.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Niet gezegd kan worden dat partijen gebonden zijn aan de door de vrouw overgelegde uitspraken van de Iraanse rechter. De man heeft immers onbetwist gesteld dat in Iran nog een cassatieprocedure loopt, waardoor de uitspraak van de Iraanse rechter vooralsnog geen kracht van gewijsde heeft verkregen.

3.10.

Tevens heeft de man onbetwist gesteld dat de bruidsschat in het onderhavige geval, zoals de inmiddels gebruik geworden praktijk symbolisch is vastgesteld conform het geboortejaar van de vrouw (1356) en dat de bruidsschat in echtscheidingszaken vaak een onderhandelingsmiddel is, zodat de Nederlandse rechter ook om die reden geen betekenis kan toekennen aan een oorspronkelijk tussen partijen bepaalde bruidsschat en geen gezag kan toekennen aan een Iraans vonnis voor wat betreft een blijkbaar niet definitief/realistisch vastgestelde bruidsschat, zolang de bruidsschat niet is ‘herijkt’ al dan niet via onderhandelingen tussen partijen en is vastgelegd ter ambassade dan wel anderszins door de vrouw is onderbouwd in het licht van de vermogensbestanddelen waarvan de man en/of de vrouw (in Nederland en/of Iran) rechthebbenden zijn en die bij de afwikkeling van de vermogensrechtelijke relatie tussen partijen na echtscheiding (ook) een rol kunnen/moeten spelen, nog daargelaten dat de bruidsschat (ook) van invloed is op (partner)alimentatieverplichtingen.

3.11.

Kortom, in het licht van al die omstandigheden roepen de vorderingen van de vrouw als verkapte exequaturprocedure qua toewijzing teveel onbeantwoorde vragen op, te weten of en zo ja en in hoeverre deze in het kader van genoemde procedure verenigbaar zijn met een toekomstige, gelegaliseerde, onherroepelijke en (niet dubbel) te executeren einduitspraak van de Iraanse rechter respectievelijk met de überhaupt nog niet aanhangig gemaakte algehele afwikkeling van de vermogensrechtelijke relatie tussen partijen in Nederland na echtscheiding; anders gezegd toewijzing van vordering sub iii leidt in elk geval tot een ongewenste, zogenoemde partiële afwikkeling van de vermogensrechtelijke relatie van partijen na echtscheiding, nu partijen in Nederland (ook) vermogensbestanddelen hebben althans onbetwist in Nederland hypothecaire verplichtingen op hun beider namen zijn aangegaan, die niet buiten beschouwing kunnen blijven.

3.12.

Voorts staat onbetwist tussen partijen vast dat ongeacht de afwikkeling door de Nederlandse rechter diens uitspraak niet wordt erkend door de Iraanse rechter, voor wie of voor de Iraanse ambassade partijen opnieuw een echtscheidingsprocedure moeten volgen. De man stelt om die reden, wederom onbetwist, dat vooralsnog het risico bestaat dat een en ander tot dubbele executie- en incassomaatregelen zal leiden.

3.13.

Tenslotte geldt dat geen van partijen zich gemotiveerd heeft uitgelaten over de vraag van welke (nominale) koerswaarde moet worden uitgegaan (aanvang huwelijk of datum opeisen) wat eveneens van invloed is op de levensonderhoudsbijdragen die de man gehouden is te betalen.

3.14.

Slotsom

Alle vorderingen in conventie van de vrouw stranden en de primaire vordering in reconventie van de man wordt toegewezen.

3.15.

Proceskosten

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4. De beslissing

De rechtbank

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.

bepaalt dat de overeenkomst tussen partijen d.d. 11 februari 2016 is ontbonden,

4.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.3.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.1