Home

Rechtbank Overijssel, 06-06-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2321, 5865445 \ EJ VERZ 17-101

Rechtbank Overijssel, 06-06-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2321, 5865445 \ EJ VERZ 17-101

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
6 juni 2017
Datum publicatie
8 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2017:2321
Zaaknummer
5865445 \ EJ VERZ 17-101

Inhoudsindicatie

Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst afgewezen. Geen sprake van verwijtbaar handelen.

Uitspraak

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer : 5865445 \ EJ VERZ 17-101

Beschikking van de kantonrechter van 6 juni 2017

in de zaak van

de coöperatie COÖPERATIEVE AANKOOPVERENIGING "DEN HAM" U.A.,gevestigd en kantoorhoudende te Den Ham,

verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek van [X] , hierna te noemen CAV,

gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp, advocaat te Hengelo,

tegen

[X] ,wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen [X] ,

gemachtigde: mr. J.P.J. Wessels, advocaat te Hardenberg.

1 De procedure

1.1.

CAV heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [X] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2017 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

[X] , geboren [1964] , is op 26 mei 1980 in dienst getreden bij CAV. De laatste functie die [X] vervulde, is die van in/verkoper, tegen een salaris van € 5.591,54 bruto per maand exclusief emolumenten.

3 Het geschil

3.1.

Het verzoek van CAV

3.1.1.

CAV verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [X] te ontbinden primair op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW (verwijtbaar handelen) en subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW (verstoorde arbeidsverhouding).

CAV verzoekt de arbeidsovereenkomst met [X] te ontbinden, per direct, althans op een zo kort mogelijke termijn, met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure, met daarbij het verzoek in de uitspraak tot uitdrukking te brengen dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [X] .

3.1.2.

Aan dit verzoek legt CAV primair ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [X] en subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van CAV redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.1.3.

Ter onderbouwing daarvan heeft CAV het volgende naar voren gebracht.

De concrete voor CAV zichtbare aanleiding voor het onderhavige geschil ving aan op maandag 28 november 2016. Toen nam de heer [A] namens de groep van 6 om 08.30 uur contact op met de voorzitter van de Raad van Commissarissen, de heer [B] . Dit gebeurde buiten medeweten van de directeur bestuurder, de heer [C] .

Tot grote ontsteltenis van de voorzitter van de Raad van Commissarissen eiste [A] namens de groep onmiddellijk een gesprek. [A] eiste ook dat dat gesprek diezelfde dag maandag 28 november 2016 nog diende plaats te vinden en daarbij wilde de groep per se dat hun advocaat aanwezig was. De eis om onder die condities dezelfde dag nog een gesprek te laten plaatsvinden, werd kracht bijgezet met de mededeling dat zou dit niet zo gebeuren, deze groep van 6 de leden van de coöperatie zouden informeren. In welke zin was op dat moment voor de Raad van Commissarissen onduidelijk. Een en ander was overduidelijk een vooropgezet plan van de groep nu andere leden van de groep tegelijkertijd de andere leden van de Raad van Commissarissen hebben benaderd. Eerst die middag hadden [A] en [B] opnieuw telefonisch contact in welk telefoongesprek [A] namens de groep eiste in voornoemd gesprek te willen spreken over de positie van [C] .

[C] raakte bekend met het door de groep van 6 gestelde ultimatum en de wijze waarop een en ander heeft plaats gehad en heeft nadat hij met de individuele groepsleden op vrijdag 2 december 2016 wilde spreken maar zij dat zelf niet wilden, de individuele groepsleden vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, met als doel de rust binnen de organisatie te laten wederkeren en onderzoek te doen naar de situatie die inmiddels was ontstaan en de redenen die daar mogelijk aan ten grondslag lagen. In dat gesprek is ook direct aangegeven dat er een vervolggesprek zou komen in het begin van de week erop volgend.

De groep van 6 nam vervolgens, kennelijk als wraakactie in reactie op het niet op non actief

stellen van [C] en het niet ontslaan van [C] , het heft in eigen handen en besloot eigener beweging alle leden van CAV op 2 december 2016, na hun vrijstelling, een brief te doen toekomen, waarmee CAV en haar directeur bestuurder grote schade is toegebracht.

Dit handelen valt in de optiek van CAV [X] ernstig te verwijten, zodat ook herplaatsing niet in de rede ligt. Herplaatsing binnen de onderneming van CAV is feitelijk onmogelijk, gelet ook op de schade die [X] heeft aangebracht met betrekking tot de relatie met zijn collega medewerkers, alsook de leden en klanten.

Voor zover de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet wegens verwijtbaar handelen van [X] dient te worden ontbonden, grondt CAV haar verzoek op een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat in redelijkheid van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Het handelen van [X] kwalificeert niet alleen als (ernstig) verwijtbaar handelen, maar heeft ook inmiddels geleid tot een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, die ook niet middels

mediation kan worden beslecht. De arbeidsverhouding is zodanig verstoord, dat van CAV in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het stellen van ultimatums met volstrekt onredelijke en onrealistische eisen aangaande de op non-actief stelling en ontslag van een directeur-bestuurder, het feitelijk zich willen gedragen als de Raad van Commissarissen, het verstrekken van onjuiste vertrouwelijke informatie aan leden van de coöperatie, en het bewust accepteren van het risico dat informatie wordt gelekt naar de media, dit alles raakt de kern van de arbeidsrelatie. Temeer nu hierdoor grote schade is veroorzaakt bij CAV en haar directeur-bestuurder. [X] heeft zijn integriteit in de waagschaal gelegd en het vertrouwen van CAV verloren, temeer nu hij vastberaden blijft ten aanzien van alle acties zoals door hem verricht. Dit maakt ook, gelet op het niet slagen van een mediationtraject, dat er geen herstel van vertrouwen mogelijk is.

Het voormelde op zichzelf leidt tot een ernstige verstoorde arbeidsverhouding, waarvan herstel niet meer mogelijk is. De ernst van datgene wat geschetst is, is zodanig groot dat het niet reëel is te verwachten dat de arbeidsrelatie nog kan worden hersteld. Van CAV mag dit thans ook niet meer verwacht worden. CAV heeft daartoe alles geprobeerd, maar dat heeft niet geleid tot een werkbare oplossing.

C.A.V. meent dat de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar

handelen van [X] , zodat ook herplaatsing niet in de rede ligt. Omdat sprake is van ernstig

verwijtbaar handelen, verzoekt CAV de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te

ontbinden en in afwijking van artikel 7:671 b lid 8 sub a de opzegtermijn niet te overbruggen

(op grond van artikel 7:671 b lid 8 sub b).

CAV stelt dat [X] geen transitievergoeding toekomt, vanwege het feit dat de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) van [X] .

Er is geen opzegverbod van toepassing dat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in

de weg staat.

3.2.

Het verweer en het tegenverzoek van [X]

3.2.1.

verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.

3.2.2.

Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.

Het doel van de werknemers was niet om de directeur-bestuurder schade te willen toebrengen. Het gaat om werknemers die zich zorgen maken: over hoe collega’s worden behandeld, hoe ze zelf worden behandeld en over hoe het met CAV zakelijk gezien gaat.

Er was destijds geen medezeggenschapsorgaan binnen CAV. Er was geen

personeelsvertegenwoordiging, noch een andere informeel kanaal via welk kanaal de werknemers hun visie op de bedrijfsvoering konden geven. Het voorgaande heeft er toe geleid dat een groep van zes werknemers zich heeft verenigd. Zij hebben hun nek uitgestoken en fungeerden als spreekbuis voor het overgrote deel van het

personeel richting [C] en/of de RvC. Het is belangrijk om te constateren dat voornoemde zes werknemers een afvaardiging van alle afdelingen binnen de CAV zijn én dat er zich daaronder drie (voormalig) hoofden van afdelingen bevonden.

CAV stelt terecht dat de groep werknemers bewust een gesprek met de voltallige RvC heeft aangevraagd buiten medeweten van [C] . De werknemers hebben dit op deze manier proberen te arrangeren, vanwege hun geestelijke nood én indachtig de gebruikelijke wijze van opereren door [C] . De werknemers hadden immers de ervaring dat het je als werknemer spreekwoordelijk duur komt te staan, als je hem feedback geeft. Ook hebben

de werknemers dit gedaan, omdat artikel 15 van het RvC-reglement een (verplichting tot het

opstellen van een) klokkenluidersregeling bevat. Hetzelfde artikel schrijft voor dat

werknemers zonder gevaar voor hun rechtspositie de mogelijkheid hebben om klokkenluider te zijn:

ARTIKEL 15— GEDRAGSCODE

15.1

De RvC ziet er op toe dat de Directie een klokkenluidersregeling vaststelt, die er toe

dient dat werknemers zonder gevaar voor hun rechtspositie de mogelijkheid hebben te

rapporteren over vermeende onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële

aard binnen Coöperatie aan de voorzitter van de Directie of een door hem/haar aangewezen

functionaris, dan wel indien het een bevinding betreft aangaande de Directie zelf, aan de

voorzitter van de RvC.’

Op initiatief van de RvC is er vervolgens een vervolggesprek gepland tussen de RvC en de zes werknemers, op woensdag 7 december 2016.

[X] betwist dat de vrijstelling van werkzaamheden mede werd veroorzaakt door de weigering van de individuele werknemers om op 2 december 2016 met [C] in gesprek te gaan.

[X] betwist voorts dat hij informatie naar buiten heeft gebracht. Het enige dat de werknemers hebben gedaan, is de eigenaren van de CAV (de leden) op de hoogte brengen van interne organisatieperikelen binnen hun eigen onderneming.

Het onderzoek van [D] en [E] is niet onafhankelijk en objectief uitgevoerd.

[X] betwist uitdrukkelijk dat zijn handelen als (ernstig) verwijtbaar valt te kwalificeren. Ook is geen sprake van, zoals CAV stelt, een ‘negatief vastberaden houding’. Er waren gegronde redenen voor [X] om, na diverse gesprekken daarover met [C] en de RvC te hebben gevoerd, de brief op 2 december 2016 aan de leden van de CAV toe te zenden. Dit mede vanwege het ontbreken van een pvt (die eerst is ingesteld enkele weken na 2 december 2016. Er is geen enkele sprake van een situatie waarin van werkgever niet gevergd zou kunnen worden de arbeidsovereenkomst met werknemer te laten voortduren.

Het gesprek met de RvC van 29 november 2016 alsook het verzenden van de brief van 2 december 2016 zijn de enige acties die werknemer, in het belang van de CAV, heeft uitgevoerd. Die acties waren geen welbewust en overwogen aanval op werkgever, maar zijn juist uitgevoerd in het belang van (de leden van) de CAV.

Naar de mening van [X] is dit volstrekt onvoldoende om tot ontbinding op basis van enige (voldragen) opzeggingsgrond van artikel 7:669 BW (en dus ook niet op één van de door CAV aangevoerde gronden) te kunnen komen en dient het ontbindingsverzoek dan ook te worden afgewezen.

[X] wenst te benadrukken dat de nood onder een grote groep van werknemers hoog was,

er waren grote zorgen over de interne organisatie en de toekomst van de CAV. Een gebrek aan regie vanuit werkgever, maar ook een gebrek aan communicatie en het ontbreken van een medezeggenschapsorgaan liggen aan de basis van de huidige ontstane situatie.

[X] betwist het standpunt van CAV dat herplaatsing niet in de rede ligt.

3.2.2.

Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [X] subsidiair om toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding.

[X] voert daarbij aan dat indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, de ontbindingsdatum 8 september 2017 dient te zijn. Gelet op de datum van indienen van het verzoekschrift en artikel 2.2.2. van de cao voor de Graan be- en verwerkende Bedrijven.

CAV heeft daartegen verweer gevoerd.

3.2.3.

In de zaak van het tegenverzoek wordt door [X] (ook) verzocht om wedertewerkstelling onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag, indien het tegenverzoek wordt toegewezen en CAV nalaat hieraan gevolg te geven.

3.3.

De reactie op het tegenverzoek

Werkgever heeft (ook) daartegen verweer gevoerd.

4 De beoordeling

5 De beslissing