Home

Rechtbank Overijssel, 03-05-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2071, C/08/171619 / HA ZA 15-272

Rechtbank Overijssel, 03-05-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2071, C/08/171619 / HA ZA 15-272

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
3 mei 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2017:2071
Formele relaties
Zaaknummer
C/08/171619 / HA ZA 15-272
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 162

Inhoudsindicatie

Schending zorgplicht assurantietussenpersoon, schade

De rechtbank oordeelt dat de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden, maar de door eiser gestelde schade is niet dientengevolge ontstaan. Vorderingen worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/171619 / HA ZA 15-272

Vonnis van 3 mei 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

verder te noemen [eiser] ,

advocaat mr. M. Ripmeester te Rotterdam,

tegen

1. vennootschap onder firma

[X] VERZEKERINGEN & HYPOTHEKEN V.O.F,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

wonende te [vestigingsplaats] ,

wonende te [vestigingsplaats] ,

gedaagden,

verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen [X] ,

advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van de rechtbank van 6 juli 2016,

- de akte van [eiser] van 31 augustus 2016,

- de antwoordakte van [X] van 28 september 2016,

- de akte van [eiser] van 9 november 2016,

- de antwoordakte van [X] van 7 december 2016.

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling van het geschil

2.1

De rechtbank neemt over hetgeen zij reeds bij tussenvonnissen van 29 juli 2015 en 6 juli 2016 heeft overwogen en beslist.

2.2

Bij tussenvonnis van 6 juli 2016 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat [X] in onvoldoende mate de belangen van [eiser] heeft behartigd, door hem onvoldoende in te lichten omtrent de verhoging van de polis, in het bijzonder de verhoging van de vergoeding bij overvalschade (rubriek 1f). Hierdoor heeft [X] in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht als assurantietussenpersoon.

2.3

Voorts dient de vraag te worden beantwoord of [eiser] , als gevolg van de schending van de zorgplicht door [X] , schade heeft geleden. De rechtbank dient bij deze beoordeling de hypothetische situatie, waarin [X] [eiser] volledig zou hebben voorgelicht, te vergelijken met de werkelijke situatie. Bij de vaststelling van de hypothetische situatie komt het er in de kern op neer of [eiser] bij volledige voorlichting op 30 januari 2014, (a) de opdracht tot verhoging van rubriek 1f zou hebben gegeven en (b) of deze verhoging tijdig, namelijk vóór de tweede overval op 6 februari 2014 zou zijn ingegaan.

2.4

Uit de processtukken blijkt dat het van meet af aan de bedoeling van [eiser] is geweest, om juist in geval van overval beter verzekerd te zijn. Zoals de rechtbank reeds in r.o. 4.21 van het tussenvonnis van 6 juli 2016 heeft overwogen, kan de rechtbank vaststellen dat [eiser] bij volledige voorlichting door [X] op 30 januari 2014 de opdracht tot verhoging van rubriek 1f zou hebben gegeven (a).

2.5

Vervolgens resteert dan de vraag of, in geval [eiser] de opdracht zou hebben gegeven, de verzekering voor 6 februari 2014 zou zijn ingegaan. De rechtbank heeft in dat verband de volgende vragen aan partijen voorgelegd:

- Welke voorwaarden stelde HDI na de eerste overval aan verhoging van rubrieken 1a, 1b en 1f?

- Is rubriek 1f inmiddels verhoogd en zo ja, welke maatregelen heeft [eiser] daarvoor moeten nemen?

- Gaat bij verhoging van rubrieken de nieuwe verzekering pas in na voldoening van (eventuele) voorwaarden van HDI? Of gaat de verzekering al in en wordt de verzekerde een termijn gegund om te voldoen aan de vereiste voorwaarden?

2.6

Partijen zijn het erover eens dat ten aanzien van de verhoging van de rubrieken 1a en 1b geen aanvullende voorwaarden zijn gesteld door HDI, anders dan een verhoging van de premie. Deze rubrieken zijn ook daadwerkelijk verhoogd.

2.7

Met betrekking tot de vraag of voor verhoging van rubriek 1f aanvullende voorwaarden, anders dan premieverhoging, zouden gelden, verwijst [eiser] naar de e-mail van HDI aan [X] van 4 februari 2014:

“Indien Sectie 1f wordt gewijzigd en wordt gesteld op bijvoorbeeld EUR 75.000,00 wordt de jaarpremie gesteld op EUR 3.800,00 en bij EUR 100.000,00 zou de jaarpremie worden gesteld op EUR 4.050,00.

(…)

Voor de exacte definitie van polisonderdelen verwijs ik u naar de Algemene en Bijzondere Voorwaarden horende bij de juwelierspolis. In de zin van de polis heeft verzekerde, op basis van onze inspectie d.d. 15 juni 2011, 1 etalage! Voor de duidelijkheid is dat ook vastgelegd in de polis aan het einde van Sectie 1. Diefstal tijdens openingsuren (Sectie 1 e) is een aanwijsbare vorm van diefstal, zonder dat daarbij geweld wordt gebruikt of dat er enige bedreiging bij gepaard gaat én zonder dat daarbij braak aan bijvoorbeeld een vitrine is voorafgegaan.

De gevolgen van de aanpassing van Sectie 1 f zijn hiervoor uitgelegd.”

2.8

Naar het oordeel van de rechtbank kan deze e-mail geen doorslaggevend antwoord geven op de door de rechtbank gestelde vragen. Immers blijkt uit de e-mail van [X] aan HDI, die is voorafgegaan aan de hiervoor geciteerde e-mail, dat [X] niet heeft gevraagd naar aanvullende voorwaarden, maar enkel heeft gevraagd om een premie-opgave:

“Deel 1: A, B en C; de verzekerde sommen mogen hierop worden aangepast.

D; graag vernemen wij van u de definitie van per etalage? Relatie heeft 2 kozijnen/etalage waarin hij vervolgens (zie foto) glazen vitrine heeft geplaatst met elk 3 elementen. Daarnaast heeft relatie in de winkel 3 glazen vitrine/kasten.

E; diefstal tijdens openingsuren, wat wordt hieronder verstaan? B.V.: Indien relatie sieraden op de balie legt en hij vervolgens uit een vitrine of etalage een ander sieraad pakt om te tonen en achteraf hij opmerkt dat een sieraad, welke op de balie lag is gestolen? F,G,H en I: graag een premie-opgave indien relatie besluit deze te verzekeren.”

2.9

Daarnaast blijkt uit de e-mail van 4 februari 2014 van HDI aan [X] ook dat aanvullende eisen tot de mogelijkheid behoren:

“Uiteindelijk komt u, tot mijn verbazing, terug op de o.i. zeer soepel afgewikkelde overvalschade d.d. 11 oktober 2013. Hiervoor verwijs ik u nogmaals naar de email d.d. 24 januari 2014. Er was niet alleen sprake van een forse onderverzekering maar ook het risico was door het fors hogere verzekerde bedrag aanzienlijk zwaarder. Indien we dat hadden geweten waren AANVULLENDE EISEN zeer wel mogelijk geweest.”

2.10

[X] heeft naar aanleiding van het tussenvonnis en de daarin gestelde vragen, navraag gedaan bij HDI. De heer [A] van HDI beantwoord in zijn e-mail van22 juli 2016 de vragen als volgt:

“1. Na de eerste overval van 11 oktober 2013 zijn er geen aanvullende maatregelen geëist.

2. Bij een verhoging van de overvaldekking zouden zeer wel aanvullende (op dat moment nog vast te stellen) maatregelen worden gesteld. (Zie o.a. email 4 februari 2014 van [A] aan [B] .)

3. Overval is inmiddels verhoogd NADAT motorslot en extra kleefmagneet was geplaatst.

4. Zoals uit 2 blijkt is er pas dekking afgegeven NADAT de aanvullende eisen waren gerealiseerd.

5. Hieruit blijkt dat we voor dit soort zaken in dezelfde situatie dus in principe geen voorlopige dekking af.

6. Aanpassing van de dekking tot EUR 100.000,00 had dus de onder “2” genoemde voorwaarden tot gevolg gehad; uiteraard los van de premieverbetering. Dekking zou zijn afgegeven NADAT die eisen zouden zijn uitgevoerd; hetgeen we dan ook schriftelijk zouden hebben bevestigd. Het moment van polisafgifte staat daar los van.

7. Indien er meteen uitbreiding van de dekking zou zijn gevraagd op 4 februari 2014 was dat afgehouden tot het moment van ontvangst dat de beveiligingssituatie zou zijn aangepast volgens onze eisen.”

2.11

Voorts blijkt uit de na het tussenvonnis genomen akten, dat [eiser] na de tweede overval opdracht heeft gegeven tot verhoging van de verzekerde som bij overvalschade. Het tijdsverloop staat als onbetwist vast:

- 21 augustus 2014: Opdracht namens [eiser] om rubriek 1f te verhogen

en melding HDI premieconsequenties + aanvullende voorwaarden (verzwaring van de contacten t.b.v. de inbraakwerendheid van de deurbeveiliging).

- 10 oktober 2014: Mededeling van de tussenpersoon dat de contacten

zouden worden geplaatst.

- 7 januari 2015: Bericht tussenpersoon dat aan de voorwaarden is

voldaan en aanpassing dekking door HDI.

- 17 februari 2015: Afgifte nieuwe polis.

2.12

Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast, dat [eiser] na volledige voorlichting op 30 januari 2014 opdracht zou hebben gegeven tot verhoging van rubriek 1f. Vervolgens zou HDI aanvullende eisen hebben gesteld aan de beveiliging. De mogelijkheid hiertoe werd reeds genoemd in de e-mail van 4 februari 2014 en HDI heeft nogmaals bevestigd dat zij voorafgaand aan verhoging van rubriek 1f deze eisen zouden hebben gesteld. Tevens is van belang dat HDI geen voorlopige dekking afgeeft, maar pas na voldoening van de aanvullende eisen tot verhoging van rubriek 1f zou zijn overgegaan. Uit het tijdsverloop dat daadwerkelijk is gevolgd na de tweede overval, blijkt dat [eiser] een en ander niet zou hebben kunnen regelen in het korte tijdsverloop tussen het overleg tussen hem en [X] op 30 januari 2014 en de tweede overval op 6 februari 2014.

2.13

De rechtbank concludeert dan ook dat zelfs indien [eiser] volledig en juist zou zijn voorgelicht op 30 januari 2014 én hij op dat moment op basis van die informatie opdracht zou hebben gegeven tot verhoging van rubriek 1f, de verhoging niet zou zijn gerealiseerd bij de tweede overval, zodat ook in dat hypothetische geval nog sprake zou zijn geweest van onderverzekering en de schade gelijk zou zijn aan de schade in de werkelijke situatie.

2.14

[X] heeft weliswaar gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht, maar dientengevolge is niet de door [eiser] gestelde schade ontstaan, zodat de rechtbank de vorderingen van [eiser] zal afwijzen.

2.15

Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1

wijst de vorderingen af,

3.2

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Bosch en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.1