Home

Rechtbank Overijssel, 16-05-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2044, ak_17_825

Rechtbank Overijssel, 16-05-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2044, ak_17_825

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
16 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2017:2044
Zaaknummer
ak_17_825

Inhoudsindicatie

Vrijstelling van het verrichten van werkzaamheden met behoud van bezoldiging. Niet tijdig beslissen op bezwaar.

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/825

uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

gemachtigde: mr. H. Eillert, advocaat te Enschede,

en

gemachtigde: mr. I.L. van der Woude.

Procesverloop

Verzoekster is sinds 10 november 1980 werkzaam in dienst van de gemeente Haaksbergen, laatstelijk in de functie van senior medewerker P&O.

Op 23 november 2016 heeft verweerder verzoekster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde duur vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden met behoud van bezoldiging. Een en ander is haar mondeling meegedeeld.

Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter op

16 december 2016 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van

23 januari 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:241, heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen.

Op 5 april 2017 heeft verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot de vrijstelling van werkzaamheden.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door P.J.A. Vaessen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2.1

Verzoekster heeft zich thans opnieuw tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om het bestreden besluit te schorsen en verweerder te gelasten haar toe te laten tot haar werkzaamheden, dan wel tot passende werkzaamheden, voorafgegaan door een gesprek op het gemeentehuis. Verzoekster wijst er daarbij op dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar inmiddels is verstreken en dat het overleg tussen partijen tot nu toe niet de gewenste vorderingen heeft opgeleverd. Van de zijde van verweerder is verzoekster het aanbod gedaan voor een detachering bij de gemeente Berkelland. Verzoekster heeft dat aanbod afgewezen omdat het naar haar mening onvoldoende concreet is uitgewerkt en daarin niets is aangegeven over de mogelijkheden voor terugkeer naar de gemeente Haaksbergen. Verzoekster stelt dat zij een verzwaard belang heeft om te kunnen terugkeren bij de gemeente Haaksbergen omdat zij een alleenstaande moeder is met studerende kinderen en mantelzorger is voor haar vader en haar oom. Deze mantelzorgtaken zijn niet goed te combineren met meer woon-werkverkeer bij een detachering elders.

2.2

Verzoekster meent dat sprake is van onverwijlde spoed waardoor zij de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan afwachten. Deze onverwijlde spoed is volgens verzoekster gelegen in de onomkeerbaarheid van de beslissingen die verweerder thans neemt in de organisatie (reorganisatie van werkzaamheden) en de kenbare onwil om het bezwaar (tijdig) te behandelen en het tijdsverlies dat hiermee gepaard gaat. De mantelzorgtaken maken, zo stelt verzoekster, dat zij een groot belang heeft bij terugkeer op het gemeentehuis nu de ervaring leert dat met het verstrijken van de tijd de kans op een terugkeer vaak kleiner wordt.

2.3

Ter zitting van 9 mei 2017 heeft verweerder het tot dan toe door hem ingenomen standpunt dat terugkeer van verzoekster bij de gemeente Haaksbergen niet mogelijk is, bijgesteld en te kennen gegeven dat hij bereid is te bewegen en alsnog te onderzoeken of een terugkeer van verzoekster bij de gemeente Haaksbergen kans van slagen heeft. Verweerder blijft evenwel van mening dat een detachering de beste kansen biedt om tot een oplossing te komen en daarom het meest wenselijk is. Verder heeft verweerder gesteld dat, indien terugkeer van verzoekster bij de gemeente al mogelijk zou zijn, hij er niet aan ontkomt om dan met verzoekster een verbetertraject te starten waarbij hij de houding, het gedrag en het functioneren van verzoekster nauwlettend moet monitoren en waarbij hij in geval van ontbreken van de noodzakelijke verbetering alsnog genoodzaakt is eenzijdig in te grijpen in de rechtspositie van verzoekster.

2.4

Verzoekster heeft ter zitting van 9 mei 2017 verklaard dat zij bereid is om bij terugkeer bij de gemeente te worden geconfronteerd met de kritiek van verweerder op haar functioneren en daar iets mee te doen. Ook is verzoekster genegen om mee te werken aan detachering bij een andere gemeente als zij na afloop daarvan kan terugkeren bij de gemeente Haaksbergen. Ook is verzoekster bereid om, als verweerder haar niet weer bij de afdeling P&O te werk wil stellen, een andere functie binnen de gemeente te aanvaarden en zo nodig een verbetertraject in te gaan.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

3.1

Wat betreft de vraag of in casu sprake is van een appellabel besluit, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hij daarover in zijn uitspraak van 23 januari 2017 heeft overwogen. In aanmerking nemende de aan een ambtenaar, zoals verzoekster, gegeven mogelijkheid om in rechte op te komen tegen hetgeen hem of haar in rechtspositioneel opzicht raakt, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat de op 23 november 2016 verleende vrijstelling van werkzaamheden met behoud van bezoldiging, welke feitelijk neerkomt op non-actiefstelling met behoud van bezoldiging, moet worden beschouwd als een met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, van de Awb, waartegen verzoekster rechtsmiddelen kon aanwenden. Het verzoek is daarom ontvankelijk.

3.2

In zijn uitspraak van 23 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat hij, nu de conclusie van verweerder dat verzoekster niet in haar functie bij P&O kan worden gehandhaafd niet wordt gedragen door met stukken onderbouwde feiten en omstandigheden, voorshands van oordeel is dat de beslissing om verzoekster vrij te stellen van werkzaam-heden met behoud van bezoldiging niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en daarom naar verwachting in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.

3.3

De feiten en omstandigheden zoals deze zich nadien hebben voorgedaan geven de voorzieningenrechter geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen. Weliswaar heeft verweerder alsnog twee verklaringen omtrent verzoeksters functioneren overgelegd van haar interim afdelingshoofd [naam] en van interim coördinator [naam], doch deze verklaringen dateren beide van begin mei 2017 en zijn pas achteraf opgemaakt nadat verzoekster op 23 november 2016 is vrijgesteld van haar werkzaamheden. Voor het overige is omtrent verzoeksters functioneren en de gesprekken die daarover met haar gevoerd zouden zijn door de heren [naam] en [naam] niets op schrift gesteld. Met name ontbreken stukken waaruit blijkt dat verzoekster op haar beweerdelijk disfunctioneren is gewezen en voldoende gelegenheid heeft gehad om haar functioneren te verbeteren.

3.4

De voorzieningenrechter handhaaft daarom het in zijn uitspraak van 23 januari 2017 gegeven voorlopig oordeel dat de gedwongen vrijstelling van verzoekster van haar werkzaamheden met behoud van bezoldiging onrechtmatig is en naar verwachting in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.

3.5

Dat oordeel heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 23 januari 2017 niet geleid tot toewijzing van de gevraagde voorziening. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat zowel verzoekster als verweerder ter zitting van 17 januari 2017 hebben verklaard dat terugkeer van verzoekster niet denkbaar is zonder dat daarover eerst een goed gesprek heeft plaatsgevonden. Beide partijen hebben ter zitting van 17 januari 2017 te kennen gegeven dat zij bereid zijn om te proberen via gesprekken - al dan niet door tussenkomst van een mediator - tot een oplossing van het geschil te komen. Verzoekster heeft tijdens die zitting aangegeven het gesprek met verweerder pas te willen aangaan nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het onderhavige verzoek.

Om het overleg tussen partijen niet onnodig te frustreren achtte de voorzieningenrechter het niet raadzaam en ook niet in het belang van verzoekster dat zij in afwachting van de beslissing op bezwaar zou terugkeren op de werkvloer.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 23 januari 2017 echter opgemerkt dat deze beoordeling wellicht anders kan uitvallen als de beslissing op bezwaar te lang op zich laat wachten of als er onvoldoende voortgang is in het overleg tussen partijen.

Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

3.6

Gelet op het de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 mei 2017 stelt de

voorzieningenrechter vast dat het overleg tussen partijen sinds de uitspraak van 23 januari 2017 nauwelijks op gang is gekomen en dat er mede door de onbuigzame opstelling van partijen nog geen concreet zicht bestaat op een oplossing van het conflict. Verweerder heeft weliswaar ter zitting verklaard te willen bewegen, maar dat komt er slechts op neer dat verweerder bereid is om alsnog te onderzoeken wat al in een eerder stadium had kunnen en moeten gebeuren, namelijk of en zo ja onder welke voorwaarden terugkeer van verzoekster bij de gemeente Haaksbergen mogelijk is.

3.7

Inmiddels zit verzoekster al ruim vijf maanden thuis hoewel zij nog steeds in dienst is van de gemeente en er bestaat geen zicht op spoedige beëindiging van die situatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet wenselijk dat deze toestand nog langer onbegrensd blijft voortduren. Er dient op korte termijn schot in de zaak te komen. Gelet op de gang van zaken tot nu toe heeft de voorzieningenrechter echter niet de verwachting dat dit spontaan zal gebeuren.

3.8

Vast staat dat verweerder tot op heden niet op het bezwaar van verzoekster van

2 december 2016 heeft beslist en dat de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb genoemd beslistermijn inmiddels ruimschoots is verstreken. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslissing op bezwaar te verdagen.

3.9

Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven het bezwaar voorlopig niet te zullen behandelen, maar in te zetten op een goede oplossing voor het conflict met verzoekster.

3.10

Het uitblijven van een beslissing van verweerder op het bezwaar van verzoekster is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eveneens onrechtmatig. Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting is een spoedige beslissing op bezwaar ook niet binnen afzienbare termijn te verwachten. Het bezwaarschrift is weliswaar door verweerder in handen van een externe adviescommissie gesteld, maar over de datum waarop een hoorzitting zal plaatsvinden of de termijn waarbinnen advies zal worden uitgebracht, heeft verweerder ter zitting geen enkele duidelijkheid kunnen geven. Daardoor is volstrekt onzeker wanneer een beslissing op het bezwaar van verzoekster is te verwachten. Dit verdraagt zich niet met het belang van verzoekster bij een voortvarende behandeling van haar bezwaar.

3.11

Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekster bij het weer kunnen uitvoeren van haar werkzaamheden en bij een spoedige beslissing op haar bezwaar zwaarder wegen dan de belangen van verweerder.

De voorzieningenrechter komt daarom thans tot een andere afweging dan in zijn uitspraak van 23 januari 2017 en zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen.

3.12

De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen alsnog een beslissing op het bezwaar van verzoekster te nemen en aan verzoekster bekend te maken en wel uiterlijk binnen 4 weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb, dat van overeenkomstige toepassing is op een verzoek om voorlopige voorziening, te bepalen dat verweerder aan verzoekster een dwangsom van € 2.500,- verschuldigd is voor iedere week of een deel van een week dat hij na het verstrijken van genoemde termijn niet op het bezwaar van verzoekster heeft beslist, zulks met een maximum van € 25.000,-.

3.13

Verder zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen verzoekster weer toe te laten tot haar eigen werkzaamheden bij P&O of tot andere redelijkerwijs op te dragen werkzaam-heden binnen het ambtelijk apparaat van de gemeente Haaksbergen en wel uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van verzending van deze uitspraak, alsmede binnen diezelfde termijn schriftelijk aan verzoekster mee te delen wanneer met haar wordt besproken welke eisen aan haar functioneren worden gesteld en wanneer zal worden bezien of zij aan die eisen voldoet. Daarbij wordt bepaald dat verweerder aan verzoekster een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor iedere gehele dag dat hij in gebreke blijft aan deze opdracht te voldoen, zulks met een maximum van € 50.000,-.

4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- draagt verweerder op alsnog een beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster te nemen en aan verzoekster bekend te maken en wel uiterlijk binnen 4 weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

- bepaalt dat verweerder aan verzoekster een dwangsom van € 2.500,- verschuldigd is voor iedere week of een gedeelte van een week dat hij na het verstrijken van die termijn niet op het bezwaar van verzoekster heeft beslist en dat besluit aan verzoekster heeft bekend gemaakt, zulks met een maximum van € 25.000,-;

- draagt verweerder op verzoekster alsnog toe te laten tot haar eigen werkzaamheden bij de afdeling P&O of tot andere redelijkerwijs op te dragen werkzaamheden binnen het ambtelijk apparaat van de gemeente Haaksbergen en wel binnen 14 dagen na verzending van deze uitspraak, alsmede binnen diezelfde termijn schriftelijk aan verzoekster mee te delen wanneer met haar wordt besproken welke eisen aan haar functioneren worden gesteld en wanneer zal worden bezien of zij aan die eisen voldoet;

- bepaalt dat verweerder aan verzoekster een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor iedere gehele dag dat hij in gebreke blijft te voldoen aan de opdracht om verzoekster toe te laten tot werkzaamheden als hiervoor omschreven, zulks met een maximum van

€ 50.000,;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 990,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel