Home

Rechtbank Overijssel, 30-11-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:5325, C/08/180451 / HA ZA 15-666

Rechtbank Overijssel, 30-11-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:5325, C/08/180451 / HA ZA 15-666

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
30 november 2016
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2016:5325
Zaaknummer
C/08/180451 / HA ZA 15-666

Inhoudsindicatie

Letselschadezaak. Causaal verband tussen ongeval en klachten. Overdreven klachten? Internet- en observatie-onderzoek. Nadere opdracht aan (partij)deskundige/neuroloog

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/180451 / HA ZA 15-666

Vonnis van 30 november 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eiser,

advocaat mr. A. Kolder te Groningen,

tegen

naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,

gedaagde,

advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.

Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 14 december 2015

-

de conclusie van antwoord

-

de conclusie van repliek

-

de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Op 25 november 2009 is [eiser] slachtoffer geworden van een gemotoriseerd verkeersongeval. Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder die het ongeval heeft veroorzaakt. Achmea heeft aansprakelijkheid voor de schade die uit het ongeval is voortgevloeid erkend.

2.2.

Partijen zijn een minnelijk schaderegelingstraject ingegaan. Er is een arbeidsdeskundige, de heer P. Kamermans, ingeschakeld en [eiser] heeft een multidisciplinair behandeltraject gevolgd bij DBC Groep B.V. te Hengelo. Verder is op

14 februari 2011 een deskundigenrapport uitgebracht door neuroloog E. Oosterhoff, verbonden aan het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven, en heeft G.H.H. Diethorst, verbonden aan Heling & Partners B.V., op 6 januari 2011 een bedrijfseconomische analyse uitgebracht.

2.3.

Op enig moment zijn bij Achmea twijfels gerezen over de activiteiten van [eiser] in relatie tot de door hem gepresenteerde klachten en beperkingen. Om die reden heeft Achmea internetonderzoek uitgevoerd en heeft zij door onderzoeksbureau Interseco B.V. in de periode van 5 tot en met 7 maart 2011 en op 13 maart 2011 een dynamisch observatieonderzoek laten verrichten.

2.4.

Ten tijde van het ongeval was [eiser] eigenaar van een jachtwerf (eenmanszaak) en verrichtte hij daar alle voorkomende werkzaamheden. [eiser] heeft de jachtwerf in mei 2011 verkocht.

2.5.

In december 2011 heeft Achmea een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank verzocht. Dit heeft geleid tot het horen van een vijftal getuigen op 12 april 2012 en 14 juni 2012.

2.6.

In maart 2013 is [eiser] een deelgeschilprocedure tegen Achmea gestart. Deze procedure was er op gericht om te komen tot een gereglementeerde voortzetting van de schaderegeling, in die zin dat de resultaten van het internet- en observatieonderzoek terzijde zouden worden geschoven en dat partijen als uitgangspunt zouden nemen dat alle door [eiser] vanaf het moment van de aanrijding gepresenteerde klachten reëel zijn en als ongevalsgevolg hebben te gelden.

2.7.

Bij beschikking van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank de verzoeken van [eiser] afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende geoordeeld:

“(…) dat de presentatie van de klachten, zoals onder meer weergegeven in het verslag van het gesprek van 8 februari 2011 (hoofd in een dwangstand naar links, gapen, continue pijn), zich niet lijkt te verhouden tot de ontplooide activiteiten in het carnavalsweekend van 2011 en tijdens het tennistoernooi één week later. De discrepantie tussen de presentatie van de klachten en beperkingen en de ontplooide activiteiten is ook dusdanig dat voorstelbaar is dat Achmea op grond daarvan fraude vermoedde en vervolgens de onderhandelingen heeft gestaakt.

4.6

De door [eiser] en anderen afgelegde verklaringen zijn – gelet op de aard en de omvang van de op camerabeelden vastgelegde activiteiten – onvoldoende om aanstonds aan te kunnen nemen dat [eiser] , zoals hij betoogt, zijn medische toestand niet ernstiger heeft voorgesteld dan die was en dat – dus – van fraude geen sprake is. Of de door [eiser] ondernomen activiteiten wel of niet verenigbaar zijn met – bijvoorbeeld - de in het neurologisch expertiserapport van 14 februari 2011 beschreven medische toestand betreft een (medisch) oordeel. Voor een dergelijk (medisch) oordeel is nader onderzoek nodig door een daartoe geëigende deskundige. Aangezien stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast betreffende het bestaan van klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in beginsel op [eiser] rusten, kan, nu gerede twijfel bestaat over de juistheid van de door [eiser] voorgestelde ernst van het letsel en daaruit ontstane beperkingen, zonder nader (deskundigen)onderzoek op dit moment niet worden geoordeeld dat Achmea gehouden is de resultaten van het observatieonderzoek terzijde te schuiven en de onderhandelingen voort te zetten. (…)

4.7

Partijen wordt (…) in overweging gegeven de in dit deelgeschil voorgelegde (medische) vraag alsnog in onderling overleg aan de eerder ingeschakelde deskundige, dan wel een andere deskundige voor te leggen.”

2.8.

De onderhandelingen die nadien tussen partijen hebben plaatsgevonden hebben niet geleid tot overeenstemming over aanvullend medisch deskundigenonderzoek dan wel een andere vorm van schadeafwikkeling.

2.9.

Op 11 februari 2015 heeft neuroloog Oosterhoff op eenzijdig verzoek van [eiser] opnieuw een deskundigenrapport uitgebracht. Daarbij is, volgens de brief van 22 september 2014 van de (toenmalig) gemachtigde van [eiser] , aanvullend de vraag voorgelegd of op basis van het door Achmea uitgevoerde observatieonderzoek ook in de professionele opinie van de deskundige tot de conclusie gekomen dient te worden dat de door [eiser] gepresenteerde klachten en beperkingen niet overeenkomen met de werkelijkheid en dat [eiser] feitelijk geen nadelige gevolgen van het ongeval zal ondervinden, met andere woorden, of [eiser] in de optiek van de deskundige terecht van frauduleus handelen wordt beticht. In het rapport staat naar aanleiding hiervan het volgende vermeld:

3 Overig

Vraag a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

Antwoord: Reagerend op uw opmerking in uw aanbiedingsbrief, pagina 2, wil ik hierbij stellen dat vanuit een neurologisch en medisch oogpunt betrokkene niet van frauduleus handelen kan worden beticht.

Daarbij dient in de eerste plaats opgemerkt te worden dat vanuit neurologische optiek (en ook rekening houdende met mijn behandelpraktijk in het ziekenhuis) de klachten en verschijnselen zoals die door betrokkene bij mijn eerste onderzoek en ook thans zijn gepresenteerd, te begrijpen zijn op basis van de aard van het (feitelijk hoogenergetische) ongeval.

Voorts zijn de klachten en verschijnselen door hem consistent weergegeven en hebben zij ook aanleiding gegeven tot een uitgebreide behandeling. Mede op basis van de beschikbaar gestelde medische gegevens kan gesteld worden dat er van frauduleus handelen geen sprake is.

Het observatieonderzoek, zoals weergegeven in het beschikbaar gestelde dossier, zegt vanuit medisch oogpunt weinig. Het is immers niet per se noodzakelijk dat het slachtoffer van een ongeval zich invalide behoeft te gedragen.”

2.10.

Achmea heeft ten behoeve van [eiser] reeds € 112.500,00 uitbetaald.

3 Het geschil

4 De beoordeling