Home

Rechtbank Oost-Brabant, 05-07-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3565, C/01/310615 / HA ZA 16-484

Rechtbank Oost-Brabant, 05-07-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3565, C/01/310615 / HA ZA 16-484

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
5 juli 2017
Datum publicatie
12 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2017:3565
Formele relaties
Zaaknummer
C/01/310615 / HA ZA 16-484

Inhoudsindicatie

Contradictoir. Beroepsaansprakelijkheid fiscaal adviseur.

Contradictoire handelszaak. Vastgoedondernemer stelt belastingadviseur aansprakelijk wegens onjuiste advisering. Eiseres kan op grond van artikel 7:407 lid 2 BW de beide maten van de maatschap aansprakelijk stellen. Eiseres spreekt ook beide adviseurs in privé aan met een beroep op artikel 7:404 BW, maar de rechtbank oordeelt dat dat niet mogelijk is: aannemelijk is weliswaar dat eiseres de adviesopdracht aan de maatschap heeft verleend omdat zij gebruik wilde blijven maken van de diensten van de twee adviseurs werkzaam binnen de maatschap, maar er waren geen afspraken over wie van beide adviseurs welke werkzaamheden zou gaan uitvoeren en er was dus geen sprake van een opdrachtverlening aan één bepaalde persoon. Een beroep op schending van de klachtplicht (artikel 6:89 BW) slaagt niet: eiseres is niet deskundig op fiscaal gebied en kon uit het enkele feit dat zij een forse naheffing vennootschapsbelasting kreeg opgelegd niet zonder meer afleiden dat haar fiscaal adviseur zijn werk niet goed had gedaan. De adviseur heeft eiseres bovendien nog lange tijd voorgehouden dat een te voeren procedure tegen deze naheffing succesvol zou zijn. Volgt een inhoudelijke beoordeling van de gestelde tekortkoming door de belastingadviseur. Bewijsopdracht.

Uitspraak

vonnis

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

zaaknummer / rolnummer: C/01/310615 / HA ZA 16-484

Vonnis van 5 juli 2017

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] ,

gevestigd te Noordwijk,

eiseres,

advocaat mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

JOBA ADVIES B.V.,

gevestigd te Monster,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 3] ,

gevestigd te Diessen,

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. N.E.N. de Louwere te Waalre.

Eiseres zal hierna “ [eiseres] ” worden genoemd. Gedaagden 1 en 3 zullen ook wel worden aangeduid met respectievelijk “Joba BV” en “ [gedaagde sub 3] ”. Gedaagden 2 en 4 zullen respectievelijk ook wel “ [gedaagde sub 2] ” en “ [gedaagde sub 4] ” worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 9 november 2016

-

het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2017.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

Bij de beoordeling van deze zaak zal de rechtbank onder meer uitgaan van de volgende vaststaande feiten.

2.1.

[eiseres] is een holdingmaatschappij die zich bezig houdt met de verhuur van en handel in onroerend goed. De bestuurders en tevens aandeelhouders van [eiseres] , de heren [namen betuurders/aandeelhouders eiseres] , laten zich sinds 1990 zowel zakelijk als privé adviseren op fiscaal gebied, eerst door [gedaagde sub 4] en later (ook) door [gedaagde sub 2] , belastingadviseurs.

2.2.

Van 1 januari 2003 tot 4 maart 2011 hebben [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] samengewerkt binnen een maatschap (hierna: [naam maatschap] ). Maten van de maatschap waren Joba BV (waarvan [gedaagde sub 2] via zijn persoonlijke vennootschap Joba Holding enig aandeelhouder en bestuurder is) en [gedaagde sub 3] (waarvan [gedaagde sub 4] via zijn persoonlijke vennootschap Ki-Point BV enig aandeelhouder en bestuurder is).

2.3.

In 2001 heeft [eiseres] , op advies van [gedaagde sub 4] , drie afzonderlijke dochtervennootschappen opgericht om daar onroerend goed in onder te kunnen brengen. Dit zou in de toekomst meer flexibiliteit geven, onder meer in die zin dat het onroerend goed als zodanig verkocht zou kunnen worden dan wel de aandelen van de dochtervennootschap waarin dat onroerend goed zou zijn ondergebracht. Dit laatste zou belangrijke fiscale voordelen met zich mee kunnen brengen.

2.4.

In een brief van 13 augustus 2003 heeft [naam maatschap] [eiseres] geadviseerd om verder te gaan met de in 2001 ingezette reorganisatie en het onroerend goed daadwerkelijk in haar afzonderlijke dochtervennootschappen onder te brengen. [eiseres] heeft dit advies vervolgens ten aanzien van een deel van haar onroerend goed opgevolgd.

2.5.

In een brief van 25 juli 2006 heeft [naam maatschap] [eiseres] geadviseerd om de reorganisatie te voltooien en de resterende panden in een of meer afzonderlijke vennootschappen in te brengen. Dit schriftelijk advies luidde voor zover van belang als volgt:

“Teneinde de flexibiliteit van de diverse onderdelen van uw onderneming (…) te optimaliseren, is nu het moment aangebroken de reorganisatie verder af te ronden.

Het gaat om de panden (…). Ik verneem graag van u hoe u de betreffende panden verdeeld wilt hebben over diverse op te richten vennootschappen. (…)

Voor zover u van plan bent panden ook in de toekomst in eigen beheer te houden, kunnen die panden worden ingebracht in een aparte vennootschap. Daarvoor adviseer ik u [naam vennootschap] te gebruiken. Ik ga er daarbij vanuit dat betreffende panden nog tenminste 3 jaar in eigen gebruik zullen blijven.

Om de stukken voor de reorganisatie ten behoeve van ondermeer de notaris te kunnen opstellen, beschik ik graag over de huidige waarde in het economisch verkeer van voornoemde panden. Als u definitief overgaat tot de reorganisatie, dan ontvang ik graag taxatierapporten om de te hanteren waarden te onderbouwen.

Onderstaand schets ik voor de panden die u niet in eigen beheer houdt nog even kort hoe één en ander zal worden uitgevoerd.

Die panden zullen worden ingebracht in nieuw op te richten vennootschappen tegen uitreiking van aandelen. Er is in juridische zin sprake van een splitsing (artikel 2:334A BW). Voor een dergelijke splitsing zijn fiscale faciliteiten, geregeld in artikel 14a van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Eventuele winsten worden onder voorwaarden buiten heffing gelaten.

(…)

Bij verkoop van de aandelen binnen 3 jaar kan er een probleem ontstaan ten aanzien van zowel de vennootschapsbelasting als de overdrachtsbelasting. In dat geval wordt namelijk aangenomen dat de overdracht bij de splitsing niet op bedrijfseconomische gronden heeft plaatsgehad. Er is echter een mogelijkheid om het tegendeel aannemelijk te maken, zodat genoemd probleem zich niet zal voordoen.

Gelet op recente jurisprudentie (Hof Amsterdam, 31 mei 2006, nr.05/00597) meen ik dat het niet al te moeilijk is om het tegendeel aannemelijk te maken, mits er voordat de notaris de conceptstukken inzake de splitsing heeft uitgebracht, nog geen wilsovereenstemming met een kopende partij is.

(…)

Zodra ik de gevraagde gegevens van u heb ontvangen, zal ik overgaan tot het uitvoeren van bedoelde reorganisatie. (…)”

2.6.

Op 12 februari 2007 heeft de aandeelhoudersvergadering van [eiseres] besloten het resterend onroerend goed onder te brengen bij [naam vennootschap] (hierna: [naam vennootschap] ) tegen uitreiking van aandelen in deze dochtervennootschap. Op 7 maart 2007 is deze bedrijfsfusie geëffectueerd. [naam maatschap] is nauw betrokken geweest bij de uitvoering van deze reorganisatie.

2.7.

Al vóór de aandeelhoudersvergadering van 12 februari 2007, namelijk op 21 december 2006, heeft [eiseres] opdracht verstrekt aan een makelaar tot verkoop van het onroerend goed. Op 8 januari 2007 bracht [naam vastgoed BV] (hierna: [naam vastgoed BV] ) een bod uit van € 7.000.000,- op de aandelen in [naam vennootschap] . Op 28 februari 2007 volgde een tegenbod van [eiseres] van € 7.150.000,-. Op 23 maart 2007 hebben [eiseres] en [naam vastgoed BV] overeenstemming bereikt over de verkoop van de aandelen [naam vennootschap] en op 16 mei 2007 hebben zij een schriftelijke koopovereenkomst gesloten. [naam vastgoed BV] heeft vervolgens al haar rechten en verplichtingen uit deze koopovereenkomst overgedragen aan 2Spark Nederland Holding BV (hierna: 2Spark) en op 4 juli 2007 heeft [eiseres] haar aandelen in [naam vennootschap] geleverd aan 2Spark. Partijen zijn het er niet over eens in hoeverre [naam maatschap] ook bij deze verkoop van de aandelen [naam vennootschap] betrokken is geweest.

2.8.

Over het belastingjaar 2007 heeft [eiseres] voor de overdrachtswinst die was gerealiseerd bij de inbreng van het onroerend goed in [naam vennootschap] een beroep gedaan op de bedrijfsfusiefaciliteit bedoeld in artikel 14 lid 1 van de Wet op de Vennootschapsbelasting (Wet Vpb). Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst dit beroep niet geaccepteerd en aan [eiseres] is op 22 oktober 2011 alsnog een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd ter hoogte van € 1.074.571,-.

2.9.

[eiseres] heeft tegen deze naheffing bezwaar gemaakt, dat op 27 maart 2013 is afgewezen. Ook het door [eiseres] ingestelde beroep en hoger beroep bleven zonder succes. Zowel de rechtbank Den Haag in haar vonnis van 24 september 2014 als het hof Den Haag in haar arrest van 2 juni 2015, oordeelden dat [eiseres] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij zakelijke overwegingen had om een bedrijfsfusie te laten plaatsvinden. Daarbij is door rechtbank en hof in de overwegingen meegenomen dat op 12 februari 2007, toen werd besloten tot de bedrijfsfusie, reeds sprake was van een op handen zijnde verkoop van de onroerendgoedportefeuille. De bedrijfsfusie van 7 maart 2007 moet daarom volgens rechtbank en hof geacht worden in overwegende mate gericht te zijn geweest op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De winst behaald met de overdracht van het onroerend goed is daarom naar het oordeel van rechtbank en hof terecht bij [eiseres] in het onderhavige jaar in aanmerking genomen.

2.10.

Op 22 juli 2015 heeft [eiseres] de maatschap [naam maatschap] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt door de naheffing vennootschapsbelasting. Bij brieven van 1 maart 2016 zijn ook Joba BV en [gedaagde sub 3] , en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] in persoon door [eiseres] aansprakelijk gesteld.

2.11.

[eiseres] heeft de naheffing nog altijd niet voldaan omdat zij daar niet de middelen voor heeft.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart dat gedaagden hoofdelijk, althans gezamenlijk, althans ieder voor zich aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming in de uitvoering van de door [eiseres] aan [naam maatschap] verstrekte opdracht;

II. gedaagden hoofdelijk, althans gezamenlijk, althans ieder voor zich te veroordelen tot betaling van:

a. een bedrag van € 1.233.180,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 juli 2015,

b. een bedrag van € 156.324,52, vermeerderd met wettelijke rente vanaf betaling van de afzonderlijke bedragen door [eiseres] ,

c. een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 juli 2015

d. de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.

3.2.

[eiseres] legt aan haar vorderingen onder meer ten grondslag dat [naam maatschap] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht tot (onder meer) het verlenen van fiscale adviezen, door [eiseres] verkeerd te adviseren over de fiscale gevolgen van een voorgestelde reorganisatie en verkoop van onroerend goed, en door deze reorganisatie en verkoop vervolgens ook voor [eiseres] uit te voeren, wat voor [eiseres] heeft geleid tot een naheffing vennootschapsbelasting van ruim € 1,2 miljoen.

3.3.

Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en voeren onder meer als verweer aan dat [naam maatschap] deugdelijk heeft geadviseerd en bij haar advies een waarschuwing heeft gegeven waar [eiseres] echter bij de uitvoering van de reorganisatie en de verkoop van het onroerend goed - die grotendeels plaatsvond buiten medeweten van [naam maatschap] - geen acht op heeft geslagen.

3.4.

Op deze en overige stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hierna nog nader ingaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing