Home

Rechtbank Oost-Brabant, 30-05-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2917, 17/1288

Rechtbank Oost-Brabant, 30-05-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2917, 17/1288

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
30 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2017:2917
Zaaknummer
17/1288

Inhoudsindicatie

De stelling van verzoekers dat zij niet wisten van de aanwezigheid van de drugslaboratorium in de loods en de vrachtwagenoplegger met hennepkwekerij, laat verweerders bevoegdheid tot sluiting onverlet

De persoonlijke verwijtbaarheid van verzoekers speelt geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt. Bekendheid van de bedrijfsruimte als drugslocatie of het bestaan van overlast zijn geen voorwaarden voor toepassing van verweerders bevoegdheid.

Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt.

Verweerder heeft deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot sluiting van het gehele erf voor de duur van zes maanden. Niet bestreden is dat in de loods een illegale productielocatie voor de vervaardiging van synthetische drugs is aangetroffen en een zeer grote hoeveelheid chemicaliën en afvalstoffen. Voorts blijkt uit de rapportage van het LFO dat de aangetroffen laboratoriumruimten, mede gelet op de analyseresultaten van de genomen monsters, bestemd en ter plaatse zijn gebruikt voor zeer grootschalige vervaardiging van amfetamine en MDMA.

In de vrijstaande schuur achter de woning bevond zich een meterkast, van waaruit op illegale wijze het gehele perceel en alle daarop gelegen bijgebouwen en loodsen, inclusief de woning, van stroom waren voorzien.

Gelet daarop en omdat de loods op hetzelfde kadastrale perceel is gelegen als de woning en andere bijgebouwen, kan worden aangenomen dat sprake is van één functionele eenheid.

De stelling dat verzoekers inkomsten missen in de vorm van gederfde inkomsten leidt niet tot een onevenredig, buiten het normale ondernemersrisico vallend nadeel dat verweerder moet compenseren.

Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat met de door verzoekers overgelegde verklaringen van de huisarts onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat medische redenen zich verzetten tegen de sluiting van het perceel en de woning.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 17/1288

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

[verzoekster] , verzoekster, beiden te [woonplaats] , tezamen verzoekers

(gemachtigde: mr. M.J. van de Laar),

en

de burgemeester van de gemeente Heeze-Leende, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G.W. van Heugten).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekers op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het perceel van verzoekers aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als [woonplaats] , sectie [letter] , nummer [nummer] , en de daarop aanwezige bebouwing (hierna het perceel) met ingang van 16 mei 2017 om 10.00 uur tijdelijk wordt gesloten voor de duur van 6 maanden.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 1 mei 2017 heeft verweerder bevestigd dat hij bereid is om de effectuering van zijn besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Verzoekers zijn eigenaar van het perceel. Op dit perceel staan een woning en meerdere opstallen, waaronder een voormalige aardappel opslagloods/caravanstalling, een veldschuur/machineberging, een voormalige kippenstal/caravanstalling, een voormalig kippenhok/garage/berging, een voormalige koestal en een bouwloods en tijdelijke bouwtent. Achteraan op het terrein staat een witte vrachtwagenoplegger. Op het perceel bevinden zich twee mestkelders.

Verzoeker heeft gesteld dat hij gebouwen op zijn terrein heeft verhuurd, waaronder een deel van de voormalige aardappel opslagloods/caravanstalling (de loods).

Op 23 februari 2017 is een onderzoek gedaan op het perceel van verzoekers. Van dit onderzoek zijn de volgende rapportages opgemaakt:

-

door de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, Basisteam Dommelstrook, opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van 23 februari 2017 van 24 februari 2017;

-

een proces-verbaal van bevindingen van de politie landelijke eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) en

-

een door de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, Basisteam Dommelstrook, opgemaakte bestuurlijke rapportage van 10 maart 2017.

2. In een brief van 16 maart 2017 heeft verweerder zijn voornemen gemeld om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoekers op te leggen, die ertoe strekt dat het gehele perceel en de daarop aanwezige bebouwing voor zes maanden wordt gesloten. Verzoekers hebben daartegen een zienswijze ingediend.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de bestuurlijke rapportage en de gerapporteerde bevindingen, op het standpunt gesteld dat hij bevoegd is om de last onder bestuursdwang op te leggen wegens overtreding van artikel 13 van de Opiumwet. In een van de ruimtes van het achterste gedeelte van de loods zijn droogrekken aangetroffen met daarop 130 gram resten van bruine kristallen, die positief getest werden op MDMA. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij overeenkomstig het door hem gehanteerde beleid het perceel voor zes maanden kon sluiten. De individuele belangen van verzoekers zijn ondergeschikt aan het algemeen belang en niet gebleken is van omstandigheden die tot onevenredige gevolgen leiden, aldus verweerder.

4. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.

5. Verzoekers hebben een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

6. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de juistheid van de bevindingen, zoals deze zijn vermeld in de processen-verbaal en de bestuurlijke rapportage, niet in geschil.

7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling: zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:299) verschaft de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid de bevoegdheid tot sluiting; in zo’n geval wordt aangenomen dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.

8. Gelet op de aangetroffen 130 gram MDMA moet deze worden aangemerkt als een ruime handelshoeveelheid en is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, zodat verweerder bevoegd was tot sluiting.

9. De stelling van verzoekers dat zij niet wisten van de aanwezigheid van de drugslaboratorium in de loods en de vrachtwagenoplegger met hennepkwekerij, laat verweerders bevoegdheid tot sluiting onverlet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2616). De persoonlijke verwijtbaarheid van verzoekers speelt immers geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt. De sluiting heeft geen bestraffend, maar een herstellend karakter. Bekendheid van de bedrijfsruimte als drugslocatie of het bestaan van overlast zijn geen voorwaarden voor toepassing van verweerders bevoegdheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941 en van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:252). Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1447). Verzoeker heeft niet met verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat aan die voorwaarde is voldaan.

10. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid beschikt verweerder over beleidsvrijheid. Daarom mag de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder slechts met enige terughoudendheid toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941).

11. Verzoekers hebben – kort weergegeven – aangevoerd dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Zij kunnen zich verenigen met de sluiting van de loods, maar niet met sluiting van het gehele perceel met de overige opstallen, waaronder hun woning. De loods en de woning, waarin geen drugs zijn aangetroffen, staan niet in verbinding met elkaar, zodat geen sprake is van één samenhangend geheel. Ook is aangevoerd dat het doel dat met toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt beoogd, waaronder het tegengaan van de loop in de drugshandel, reeds wordt bereikt door alleen de loods waar de chemicaliën zijn aangetroffen te sluiten. Door het tijdsverloop tussen het onderzoek en het besluit tot sluiting is het doel al bereikt. Uit niets blijkt dat de andere opstallen op het erf en de woning iets van doen hebben met de bevindingen in de loods. De loop is er ook allang uit, alle goederen zijn reeds in beslag genomen.

12. Verweerder heeft in de door hem gehanteerde ‘beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet gemeente Heeze-Leende’ (Damoclesbeleid) vastgelegd dat lokalen en bijbehorende erven bij een eerste overtreding voor de duur van zes maanden kunnen worden gesloten als sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij het bestreden besluit de belangen van verzoekers zijn meegewogen, maar dat het algemeen belang dat is gediend met de sluiting en dat in het bijzonder ziet op het herstel van de openbare orde, de veiligheid en de aantasting van het woon- en leefklimaat, zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekers.

13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot sluiting van het gehele erf voor de duur van zes maanden. Niet bestreden is dat in de loods een illegale productielocatie voor de vervaardiging van synthetische drugs is aangetroffen en een zeer grote hoeveelheid chemicaliën en afvalstoffen. Voorts blijkt uit de rapportage van het LFO dat de aangetroffen laboratoriumruimten, mede gelet op de analyseresultaten van de genomen monsters, bestemd en ter plaatse zijn gebruikt voor zeer grootschalige vervaardiging van amfetamine en MDMA. In de vrijstaande schuur achter de woning bevond zich een meterkast, van waaruit op illegale wijze het gehele perceel en alle daarop gelegen bijgebouwen en loodsen, inclusief de woning, van stroom waren voorzien. Gelet op deze feiten en omdat de loods op hetzelfde kadastrale perceel is gelegen als de woning en andere bijgebouwen, kan worden aangenomen dat sprake is van één functionele eenheid. Aan de omstandigheid dat in de woning geen drugs zijn aangetroffen, kan niet de door verzoekers gewenste betekenis worden toegekend.

14. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstige inbreuk op de openbare orde en veiligheid, die sluiting van het gehele perceel rechtvaardigt en dat met het enkel sluiten van de achterste loods op het perceel, en het toelaten en de toeloop van wisselende personen op het terrein, het beoogde doel met de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, niet wordt behaald.

15. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, die is gelegen in het mislopen van inkomsten uit de verhuur en de medische psychische gesteldheid van verzoekers, moet afzien van sluiting van de woning.

16. De vraag of de overige omstandigheden tezamen bezien tot de conclusie dienen te leiden dat bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaan, is een vraag die in eerste instantie door de burgemeester en niet door de rechtbank dient te worden beantwoord (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).

17. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb (dan wel de in het beleid genoemde afwijkingsmogelijkheid) had moeten afwijken omdat toepassing van dat beleid ten aanzien van verzoekers gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De (niet onderbouwde) stelling dat verzoekers inkomsten missen in de vorm van gederfde inkomsten leidt niet tot een onevenredig, buiten het normale ondernemersrisico vallend nadeel dat verweerder moet compenseren. Daarbij is van belang dat een verhuurder kan kiezen aan wie hij een pand verhuurt en dat de gevolgen van die keuze voor zijn risico mogen worden gelaten. Het risico dat een pand krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet wordt gesloten, indien aan de in deze bepaling gestelde vereisten is voldaan, is daarbij verbonden aan het verhuren van een pand. In zoverre verschilt de positie van verzoeker niet van die van andere verhuurders van panden die ook met een sluiting krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kunnen worden geconfronteerd. Steun voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter in de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1976. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat met de door verzoekers overgelegde verklaringen van de huisarts onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat medische redenen zich verzetten tegen de sluiting van het perceel en de woning.

18. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel