Home

Rechtbank Oost-Brabant, 22-05-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2755, 01/993288-14

Rechtbank Oost-Brabant, 22-05-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2755, 01/993288-14

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
22 mei 2017
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2017:2755
Zaaknummer
01/993288-14

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidingshandelingen voor de fabricage van synthetische drugs en het witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten voor de geleverde verdovende middelen. De rechtbank heeft in matigende zin oog voor de lage (uitvoerende) positie van verdachte binnen de organisatie en dat hij als medepleger van diverse delicten een evident ondergeschikte rol bij de uitvoering ervan heeft gehad.

De rechtbank legt een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van het voorarrest op. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/993288-14 en 01/993325-15 (ttz gev)

Datum uitspraak: 22 mei 2017

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,

wonende te [adresgegevens 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2015, 11 maart 2015 (telkens 01/993288-14), 6 maart 2017, 8 maart 2017,

20 maart 2017, 27 maart 2017, 29 maart 2017 en 8 mei 2017 (telkens 01/993288-014 en

01/993325-15) .

Op de zitting van 6 maart 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01/993288-14 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2014. Deze (voorlopige) tenlastelegging is op de terechtzitting van 6 maart 2017 aangepast conform het bepaalde bij artikel 314a Sv. (bijlage 1). De zaak met parketnummer 01/993325-15 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 januari 2017.

Met inachtneming van het voorgaande is aan verdachte ten laste gelegd dat:

parketnummer 01/993288-14

1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best en/of Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer -620 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet

behorende lijst I ( [adresgegevens 2] ) en/of -5 (witte) tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,

zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I

( [adresgegevens 2] )

en/of

-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal

bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 2] )

en/of

-meerdere tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,

zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 3] )

en/of

-440 gram diverse kleuren poeder en/of 40 gram blauw poeder, in elk geval een hoeveelheid

van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 3] )

en/of -364,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde

cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Mercedes Benz Vito, [kentekennummer 1] , Eindhoven)

en/of

-22 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde

amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Mercedes Benz Vito, [kentekennummer 1] , Eindhoven);

3. hij op omstreeks 23 september 2014 te Best en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede

te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid,

middelen of inlichtingen te verschaffen en/of

-zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van

dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

-één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer

(andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)

(telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd

was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)

-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw

poeder/MDMA) en/of (rode) chemiehanschoenen en/of een (oranje) cementmolen (vervuild met restanten blauw poeder/MDMA) en/of een groot aantal vervuilde digitale weegschalen en/of metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken verdovende middelen) en/of dozen met sealzakken besteld en/of

aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adresgegevens 2] )

en/of -Amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende

reflux (koelbuis) en/of

-Destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende

destillatiespiraal (koelbuis) en/of

-Stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en/of

-2x metalen opvangtank en/of

- Loogdoseerunit en/of

-2x metalen brander bak met gasbrander en/of

-Diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en/of

-Gasfles en/of

-Slangen en/of

-Toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en/of

-2 elektrische verwarmingsdekens en/of

-Diverse 220 liter klemdekselvaten

besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adresgegevens 3] )

en/of -één of meer hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en/of chemicaliën (waaronder caustic soda en/of aceton en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of mierenzuur en/of APAAN) besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad

( [adresgegevens 3] );

4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in

-artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of

-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of

verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het

vervaardigen en/of -artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van

Nederland brengen

van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

en/of

-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals

omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld

in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te

bevorderen

en/of

-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of

bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken of vervoeren en/of

-artikel 11, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van

Nederland brengen en/of

-artikel 11, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten een grote hoeveelheid telen, bereiden,

bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben

en/of vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen

van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

en/of

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland

heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;

art 140 van het Wetboek van Strafrecht

parketnummer 01/993325-15

hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best, vier, althans een of meer, pepperspraybusje(s), merk Walther, type ProSecur, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;

en/of

hij op of omstreeks 23 september 2014 te Eindhoven, een pepperspraybusje, merk Walther, type ProSecur, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bewijsbijlage

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast

te worden beschouwd. Alle bewijsmiddelen dienen in onderlinge samenhang en (tijds-) verband te worden beschouwd.

Inleidende opmerkingen rechtbank

Medio augustus 2012 is onder leiding van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [onderzoeksnaam] . Dit onderzoek werd opgestart naar aanleiding van meerdere CIE-meldingen in de periode van november 2009 tot en met september 2012 over [medeverdachte 1] in relatie tot georganiseerde hennepteelt en transport van weed, amfetamine en MDMA naar Engeland en dat [medeverdachte 1] en zijn zakenpartners wel eens contact hebben in de antiekhandel van de vader van [medeverdachte 1] . Het betreft hier [medeverdachte 2] en zijn [antiekzaak] te [gemeente 1] .

De inhoud van de CIE-informatie deed het vermoeden rijzen dat in de antiekzaak van [medeverdachte 2] gesprekken en/of ontmoetingen plaatsvonden die te maken hadden met criminele activiteiten. Omdat andere c.q. lichtere opsporingsmiddelen gericht op het onderscheppen van relevante communicatie, zoals telefoontaps e.d., geen soelaas boden, werd een bevel afgegeven tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de antiekzaak. Deze communicatie werd met ingang van 7 augustus 2013 opgenomen. De inhoud van de aldaar opgenomen communicatie leidde tot de verdenking dat naast [medeverdachte 1] , ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich schuldig maakten aan strafbare feiten. Het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 2] ervan betrokken te zijn bij de drugshandel van zijn zoon door deze te faciliteren en het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 3] ervan betrokken te zijn bij diezelfde drugshandel en te handelen onder leiding van [medeverdachte 1] .

Naast het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de antiekzaak werden nog veel andere bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, zoals, zonder overigens volledig te willen zijn: antecedentenonderzoek, stelselmatige observaties door politieambtenaren, peilbakens en videocamera’s en het vorderen van historische (print)gegevens. Verder is informatie opgevraagd bij onder meer de Belastingdienst, banken en diverse bedrijven. Ook zijn er rechtshulpverzoeken uitgegaan naar Groot-Brittannië, België en Spanje.

Gedurende de loop van het onderzoek kreeg het onderzoeksteam aldus de beschikking over veel gevoerde communicatie en ook over steeds meer feitelijke gegevens. Telefoonnummers kwamen in beeld, waarop vervolgens een tap werd aangesloten en waarvan de historische gegevens en/of mastgegevens werden opgevraagd, personen die in beeld kwamen werden stelselmatig geobserveerd, locaties die werden bezocht werden dynamisch of statisch met een verborgen cameraopstelling geobserveerd, voertuigen die in beeld kwamen werden op tenaamstelling gecontroleerd en soms voorzien van een peilbaken etc. Op deze wijze kwamen ook andere dan de hiervoor genoemde personen als verdachte in beeld en werd het onderzoek naar deze personen uitgebreid. Verdachte kwam net als [medeverdachte 4] hierdoor in beeld als uitvoerder en ‘ondergeschikte’ van [medeverdachte 3] . Andere personen die in meer of mindere mate konden worden gekoppeld aan locaties die de politie met drugs in verband bracht, werden ook als verdachte aangemerkt en voorwerp van onderzoek. De rechtbank wijst in dit verband op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede op de [V.O.F.] en haar beide vennoten [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Ook moet nog worden gewezen op [betrokkene 2] en [betrokkene 5] en de tegen hen gerezen verdenking van handel in verdovende middelen. Omdat het onderzoeksteam onvoldoende verband zag tussen deze twee verdachten en de ‘hoofdzaak’ is ten aanzien van hen een apart eindproces-verbaal opgemaakt en wordt hun zaak op basis van dat afzonderlijke eindproces-verbaal beoordeeld.

Uiteindelijk heeft het onderzoek [onderzoeksnaam] na een looptijd van ongeveer twee jaar geleid tot een actiedag op 23 september 2014, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden, een groot aantal panden en locaties en woningen van de verdachten is doorzocht en waarbij een grote hoeveelheid, ook drugsgerelateerde, goederen in beslag is genomen. Ook nadien zijn nog doorzoekingen verricht en hebben er aanhoudingen plaatsgevonden. Een aanhoudings-bevel tegen [medeverdachte 1] kon niet worden uitgevoerd. Hij is tot op heden nog altijd voortvluchtig.

misdrijven

Het onderzoek heeft tot de verdenking geleid dat in meer of minder georganiseerd verband – waarover hierna meer – verschillende misdrijven zijn gepleegd. Kort weergegeven zijn het de volgende feiten:

- een zevental transporten van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk;

- de handel in soft drugs in Nederland;

- het aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen op verschillende

locaties;

- het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie c.q. export van verdovende

middelen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door op verschillende locaties

voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, bestemd voor die misdrijven;

- het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie en/of andere verboden wapens;

- het witwassen van een grote hoeveelheid contante geldbedragen door het uitvoeren van

geldtransporten.

Ook heeft het onderzoek de verdenking opgeleverd dat er misdrijven op meer individuele titel werden gepleegd. Deze misdrijven betreffen feiten strafbaar gesteld bij de Opiumwet, maar ook (gewoonte)witwassen, fraude en geweld.

de verdenkingen

Ten einde een beeld te kunnen geven van de uitgebrachte verdenkingen zoals die op de tenlastelegging terecht zijn gekomen, zal de rechtbank nu kort de context schetsen van de aan de verdachten tenlastegelegde misdrijven.

Al het door het opsporingsonderzoek verkregen bewijsmateriaal heeft geleid tot de verdenking dat sprake was van een criminele drugsorganisatie met aan het hoofd [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] als zijn rechterhand en met verdachte en [medeverdachte 4] als feitelijke uitvoerders onder leiding van [medeverdachte 3] en tenslotte [medeverdachte 2] als faciliteerder van de organisatie. Deze personen wordt deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet c.q. 140 van het Wetboek van Strafrecht verweten, welke organisatie het oogmerk had op het plegen van drugsmisdrijven (export en productie) en op witwassen.

Aan de organisatie wordt een aantal locaties gekoppeld, te weten:

-een opslagplaats in een schuur gelegen aan de [adresgegevens 2] , zijnde het

perceel toebehorende aan [betrokkene 2] , maar waar ook [medeverdachte 3] ,

verdachte en [betrokkene 1] mee in verband worden gebracht en alwaar verdovende

middelen en voorwerpen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn

aangetroffen;

-een opslagbox gelegen op het terrein aan [adresgegevens 3] , die aan verdachte en

[betrokkene 1] wordt toegeschreven en waar ook [medeverdachte 3] mee in verband

wordt gebracht, alwaar eveneens verdovende middelen en een groot aantal voorwerpen en

stoffen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn aangetroffen;

-een deel van het bedrijfspand gelegen aan [adresgegevens 4] , dat toegeschreven wordt aan

[medeverdachte 3] [adresgegevens 4] ;

-de antiekzaak van [medeverdachte 2] als ontmoetingsplaats voor [medeverdachte 1]

, [medeverdachte 3] en andere personen die als criminele contacten worden

aangeduid en als plaats waar contante geldbedragen en telefoons werden bewaard ten

behoeve van [medeverdachte 1] c.q. de organisatie.

Verder wordt de [V.O.F.] meer zijdelings in verband gebracht met de organisatie via betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [betrokkene 6] bij deze VOF. De VOF heeft één winkelvestiging aan de [adresgegevens 8] en één winkelvestiging in [gemeente 1] [adresgegevens 5] . Daarnaast heeft de VOF de beschikking over een loods gelegen aan de [adresgegevens 6] . Op de locaties aan de [adresgegevens 5] en de [adresgegevens 6] zijn voorwerpen en stoffen aangetroffen die verband houden met de productie van synthetische drugs.

De hiervoor genoemde veronderstelde leden van de organisatie worden ervan verdacht zich door hun betrokkenheid ook ‘zelfstandig’, waarmee wordt bedoeld: als individuele (mede)pleger, aan verschillende misdrijven te hebben schuldig gemaakt. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en verdachte aan de export van verdovende middelen, het plegen van voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van verdovende middelen, zowel ter plaatse van aan de organisatie gelieerde locaties als op meer private locaties, zoals voertuigen en woningen. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] worden ook ‘zelfstandig’ verdacht van het plegen van witwassen in verband met de uitgevoerde geldtransporten. [medeverdachte 4] wordt voorts beschuldigd van het bezit van xtc-pillen. [medeverdachte 2] wordt ook van witwassen verdacht door het in bewaring nemen van grote geldbedragen ten behoeve van [medeverdachte 1] . Daarnaast wordt hij beschuldigd van verzekeringsfraude.

[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en diens partner [medeverdachte 5] worden daarnaast er nog van verdacht in privésfeer zich aan witwassen schuldig te hebben gemaakt.

[medeverdachte 1] zou zich bovendien tijdens het uitgaan schuldig hebben gemaakt aan een (zware) mishandeling van een cafébezoeker.

De echtgenote van [medeverdachte 2] , [betrokkene 6] , wordt van witwassen verdacht wegens door haar en/of [medeverdachte 2] betaalde gelden in de [V.O.F.] .

Via de aan de organisatie gelieerde locaties worden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ervan verdacht zich aan voorbereidingshandelingen c.q. aanwezigheid van verdovende middelen te hebben schuldig gemaakt.

Ten slotte zijn er nog op verschillende plaatsen verboden wapens c.q. munitie aangetroffen die dan naar gelang de locatie en de persoon die daaraan kan worden gekoppeld, bij de desbetreffende persoon op de tenlastelegging zijn gebracht, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] .

het strafdossier

Het totale dossier [onderzoeksnaam] beslaat – de stukken in de zaken tegen [betrokkene 2] en [betrokkene 5] buiten beschouwing latend – ruim 38 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

aanpak van de rechtbank

De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal hierna per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie of tot een bewezenverklaring of tot een vrijspraak wordt gekomen. Voor zover de rechtbank tot de beslissing komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandig-heden als vervat in de hierboven bedoelde en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.

De beschuldigingen.

Verdachte wordt – samengevat – verweten deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie gericht op het plegen van (gewoonte) witwassen en gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten van diverse soorten drugs (hard- en softdrugs), het (mede)plegen van meerdere (hard)drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk en het op meerdere locaties (mede) voorhanden hebben van harddrugs en voorwerpen en stoffen bestemd voor de productie van synthetische drugs. Tot slot wordt verdachte beschuldigd van het bezit van busjes met pepperspray op twee locaties.

Het standpunt van de officier van justitie.

Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een

integrale bewezenverklaring van alle feiten gevorderd, met uitzondering van het laatste cumulatief alternatief van feit 4 (deelname criminele organisatie gericht op witwassen).

Van dit laatste onderdeel heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte terzake

van alle feiten zal worden vrijgesproken, met uitzondering van het bezit van het busje pepperspray dat in zijn bestelbus is aangetroffen. De raadsman heeft zich voor wat betreft

de bewijsvraag van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank.

I. telefoongebruik verdachte en medeverdachten

Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en SMS-correspondentie. Het onderzoeksteam heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] telkens in een op het betreffende individu toegesneden proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt dat en waarom een bepaald 06-nummer aan deze specifieke verdachte kan worden toegeschreven. De stukken op grond waarvan die conclusie wordt getrokken zijn telkens als bijlage bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegd.

De onderzoeksbevindingen die per genoemde (mede)verdachte(n) tot deze conclusies hebben geleid zijn neergelegd in processen-verbaal van telkens [verbalisant 1] .

Deze processen-verbaal bevinden zich in het Algemeen Dossier (bron 1.1) als volgt:

t.a.v. [medeverdachte 1] op pag. 447 t/m 462, met bijlagen op pag. 463 t/m 606;

t.a.v. [medeverdachte 3] op pag. 608 t/m 626, met bijlagen op pag. 627 t/m 791;

t.a.v. [medeverdachte 4] op pag. 793 t/m 803, met als bijlagen pag. 804 t/m 889;

t.a.v. verdachte op pag. 891 t/m 900, met bijlagen op pag. 901 t/m 1020.

Uit de processen-verbaal in combinatie met de daarbij behorende bijlagen volgt dat aan de hand van onder meer CIOT-gegevens, de inzet van een IMSI-catcher, tapgesprekken, sms-berichten, OVC-gesprekken, zendmastgegevens, peilbaken-gegevens en observaties de gebruiker van een bepaald 06-nummer is geïdentificeerd.

De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en zij is tot het oordeel gekomen dat de door [verbalisant 2] getrokken conclusies over welke verdachte de gebruiker van een in de bewijsvoering van belang zijnd 06-nummers is geweest, valide is en steun vindt in de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de bijlagen. Zij verenigt zich daarom met de conclusies van [verbalisant 2] in de door deze verbalisant opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om aan deze conclusies, voor zover tot bewijs dienend, te twijfelen. De rechtbank zal in de bewijsbijlage omwille van efficiency telkens volstaan met de enkele slotconclusie van [verbalisant 2] over welke verdachte als de gebruiker van een bepaald 06-nummer kan worden aangemerkt. De enige uitzondering hierop betreft het aan verdachte

toegeschreven nummer [telefoonnummer 1] , waarover later meer.

II. de criminele organisatie ( feit 4, 01/993288-14)

De rechtbank acht het dienstig om eerst te beoordelen of er sprake was van een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetdelicten en/of witwassen en zo ja, wie daaraan hebben deelgenomen. Immers, deelname aan een criminele organisatie behoeft niet te hebben bestaan in het concreet gepleegd hebben van strafbare feiten. Anders geformuleerd: het is niet noodzakelijk voor de beoordeling van een criminele (drugs)organisatie dat alle verdachten gezamenlijk voor alle strafbare feiten verantwoordelijk zijn door deze al dan niet met elkaar gepleegd te hebben. Bovendien moeten die andere tenlastegelegde strafbare feiten en de rol van de verdachte(n) daarbij telkens en steeds op zichzelf worden beoordeeld langs de lat van de voor die feiten toepasselijke maatstaf. Na de beoordeling van de vraag naar het bestaan van de veronderstelde (drugs)organisatie zal de rechtbank beoordelen of één of meer van de verdachten zich ook individueel aan één of meer van de tenlastegelegde feiten hebben schuldig gemaakt.

Zoals hiervoor in de inleiding reeds opgemerkt, worden verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verdacht van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van Opiumwetmisdrijven (artikel 11a-oud Opiumwet) en/of (gewoonte-) witwassen (artikel

140 Sr).

II.1 het juridisch kader

Eerst moet er vastgesteld kunnen worden of er sprake is van een “organisatie”. Onder een organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschap-pelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Toepassing van geweld of dreiging met geweld binnen de groep is voor het bewijs geen factor van doorslaggevend belang. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.

Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.

Van het oogmerk van de organisatie moet worden onderscheiden het oogmerk van de deelnemer. Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt het opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is nodig enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde, laat staan gepleegde, concrete misdrijven, ook niet als het gaat om misdrijven van verschillende aard. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende: de betrokkene moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft. Voor deelnemen is voorts nodig dat men behoort tot de organisatie en dat de deelnemer betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en evenmin dat deze persoon in structurele zin gedragingen als hiervoor bedoeld heeft gepleegd c.q. daarbij betrokken is geweest.

II.2 beoordeling rechtbank

De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie in de hierboven bedoelde zin. Dat oordeel berust op een aantal pijlers die met elkaar in verband staan en in samenhang moeten worden bezien. Zij stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen daartoe onder meer het volgende vast.

- pijler 1: de verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking

Uit de bewijsmiddelen blijkt in de eerste plaats dat [medeverdachte 1] zich op aanzienlijke schaal bezig hield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende middelen, inhoudende zowel (de export van) hard drugs (synthetische drugs) als hennep/hasj. De rechtbank wijst dan vooral op een OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarbij [medeverdachte 1] als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd en waarin hij overduidelijk praat over onder meer de export van verdovende middelen en hoe hij dat aanpakt. Zo wordt er gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat hij “in hennep” doet.

Ook vloeit uit dat gesprek een goede indicatie voort voor wat betreft de hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen en op welke wijze die geldbedragen terugvloeien. Ook wordt in dit gesprek de naam van [voornaam medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) door [medeverdachte 1] genoemd en refereert hij aan een gesprek met zijn vader ( [medeverdachte 2] ) over, zo concludeert de rechtbank, een mislukt/onderschept illegaal transport. Voorts valt in dit gesprek op dat [medeverdachte 1] meerdere keren in het meervoud spreekt (‘ons’) als hij refereert aan illegale activiteiten. Voorts wijst de rechtbank op de criminele context van een OVC-gesprek van 1 mei 2014 met onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] als gesprekdeelnemers waarin wordt gesproken over ‘een goede locatie’, ‘geen gekke dingen gebeuren’, iets ‘afgeven’, ‘versnijden’, ‘ergens tussen gedaan’, ‘mee gerotzooid’, ‘doorspoelen’, ‘eerst testen’, ‘de stekker eruit trekken’ en ‘gas erop’.

De rechtbank trekt uit deze OVC-gesprekken in samenhang bezien met de overige tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen het gevolg dat [medeverdachte 1] , daar waar hij spreekt over door hem verrichte criminele activiteiten, hij doelt op activiteiten die in het kader van de onderhavige organisatie worden uitgevoerd.

Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , behalve al jarenlange vrienden van elkaar, ook op zakelijk gebied intensief met elkaar samenwerkten kan eveneens uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Zo blijkt dat [medeverdachte 3] optrad als een soort van intermediair voor [medeverdachte 1] door voor hem contacten te onderhouden en berichten door te geven, dat hij met [medeverdachte 1] zakelijke besprekingen voert en overleg daarover voert, en dat hij aanwezig was bij ontmoetingen en besprekingen tussen [medeverdachte 1] en andere personen, waarbij (11 oktober 2013 en 24 oktober 2013) klaarblijkelijk monsters van verdovende middelen worden afgegeven en waarin gesproken wordt over ‘housenootjes’, wat kennelijk xtc-pillen zijn.

Dat deze samenwerking ook bestond met betrekking tot verdovende middelen blijkt voorts uit het feit dat [medeverdachte 1] , wanneer hij over zichzelf en [medeverdachte 3] praat, op 4 november 2013 in de antiekzaak zegt dat “wij toch de cannaclub zijn”. Ook zijn zij beide aanwezig op verschillende momenten in de antiekzaak waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld. Ten slotte wil de rechtbank erop wijzen dat uit een OVC-gesprek en sms-bericht kan worden afgeleid dat in de zakelijke samenwerking [medeverdachte 1] uiteindelijk de leiding had over [medeverdachte 3] . Zo begroet [medeverdachte 3] in een OVC-gesprek van 6 november 2013 [medeverdachte 1] met ‘Hé leider’ en wordt overduidelijk [medeverdachte 1] door [medeverdachte 3] in een sms-bericht aan [medeverdachte 4] op 26 februari 2014 aangemerkt als ‘de baas’.

Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk (zie hierna) en de productie c.q. voorbereiding met betrekking tot synthetische drugs (zie hierna) blijkt dat [medeverdachte 3] andere personen aanstuurde, met name komt dan verdachte in beeld. Verdachte komt overigens ook in beeld bij de hennepactiviteiten.

Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de geldtransporten (zie hierna) blijkt dat [medeverdachte 3] contacten onderhield met [medeverdachte 4] . Het beeld dat uit die bewijsmiddelen naar voren komt is dat [medeverdachte 3] tegen een vergoeding gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte 4] als chauffeur om grote geldbedragen op te halen en bij hem af te leveren. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 4] van het bestaan en de betrokkenheid van [medeverdachte 1] afwist, aangezien er tijdens sms-verkeer op 26 februari 2014 evident sprake is van [medeverdachte 1] als ‘de baas’ en [medeverdachte 4] op enig moment een keer aan [medeverdachte 3] vraagt om iets te verifiëren bij “die lange” (geldtransport 3 april 2014), terwijl op “de baas” en “die lange”, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, op niemand anders gedoeld kan worden dan [medeverdachte 1] .

De rol van [medeverdachte 2] in het geheel kan als een faciliterende worden geduid. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij wist van de criminele activiteiten van zijn zoon [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en dat zij daarbij nauw met elkaar samenwerkten. Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij de criminele activiteiten van zijn zoon en [medeverdachte 3] faciliteerde door toe te staan dat zakelijke en drugsgerelateerde gesprekken en ontmoetingen plaatsvonden in zijn antiekzaak, door grote contante geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren of aan [medeverdachte 3] af te geven, door telefoons in bewaring te nemen en door boodschappen voor [medeverdachte 1] aan te nemen. Tot slot leidt de rechtbank uit de inhoud van een OVC-gesprek

van 27 februari 2014 af dat [medeverdachte 2] zijn zoon [medeverdachte 1] altijd op de hoogte hield van zijn [medeverdachte 2] eigen activiteiten.

- pijler 2: de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk

Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 een aantal transporten van verdovende middelen heeft plaatsgevonden naar het Verenigd Koninkrijk. In totaal acht de rechtbank bewezen dat vijf van de zeven tenlastegelegde transporten hebben plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank bewezen dat het hier telkens om transporten van harddrugs (middelen als bedoeld op Lijst I van de Opiumwet) ging. Zo is bij het transport van 9 april 2014 de lading onderschept en betrof het in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine en betrof het onderschepte transport van 28 mei 2014 een hoeveelheid van circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne.

De rode draad die door deze georganiseerde transporten loopt, is de betrokkenheid van [medeverdachte 3] . Hij is degene die telkens in de sms-contacten met de Britse chauffeur ( [betrokkene 8] ) het tijdstip en de plaats van de ontmoeting regelt waarbij dan kennelijk de contrabande aan de chauffeur wordt meegegeven teneinde vervolgens te worden getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. De aard en inhoud van de onderschepte communicatie laat – bij gebreke van een adequate verklaring van [medeverdachte 3] die ten enenmale is uitgebleven – redelijkerwijs geen andere conclusie toe. Ook kan uit die communicatie worden afgeleid dat [medeverdachte 3] bij enkele gelegenheden iemand anders op pad stuurt om die overdracht namens hem te bewerkstelligen - bij in ieder geval één gelegenheid is dat verdachte geweest - en dat [medeverdachte 3] bij in ieder geval één transport contact opneemt met de chauffeur in opdracht van iemand anders.

Uit het dossier is maar van één persoon gebleken van wie [medeverdachte 3] opdrachten aannam: [medeverdachte 1] .

Wat uit de bewijsmiddelen ten aanzien van deze drugstransporten ook kan worden afgeleid, is het gebruik van de hiervoor reeds genoemde opslagbox gelegen op het terrein aan [adresgegevens 3] , die mede aan verdachte kan worden toegeschreven, en het bedrijfspand gelegen aan [adresgegevens 4] , die aan [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven, ten behoeve van mede deze transporten. Zo kan de opslagbox gelegen aan [adresgegevens 3] via de daarin aangetroffen kassabon van de aankoop op 19 maart 2014 van acht KIPSTA tassen bij Decathlon in Best gekoppeld worden aan het onderschepte drugstransport van 9 april 2014 [betrokkene 8] , aangezien de verdovende middelen werden aangetroffen in identieke tassen als die aangekocht waren. Deze locatie kan bovendien gekoppeld worden aan het eveneens onderschepte transport van 28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 8] ) via de conclusie van de deskundige dat het bijna zeker is dat de sealnaden van de bij dit transport aangetroffen sealzakken met daarin verdovende middelen zijn veroorzaakt met één van de sealmachines

die in de opslagbox zijn aangetroffen. De locatie aan [adresgegevens 4] kan vervolgens aan de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 worden gekoppeld doordat in beide gevallen is waargenomen dat de VW Crafter met het kenteken [kenteken] en met, zo concludeert de rechtbank, telkens [betrokkene 8] als bestuurder het bedrijfspand binnen rijdt alwaar – eveneens als conclusie van de rechtbank – verdovende middelen in de VW Crafter zijn geladen. Daarnaast kan datzelfde bedrijfspand worden gekoppeld aan het transport van 17 maart 2014, doordat verdachte die dag vanuit dat pand komt gereden met, zo stelt de rechtbank vast, verdovende middelen bestemd voor een overdracht in Familleureux (België). Bij dit laatste voorval mag niet onvermeld blijven dat verdachte de drugs heeft

vervoerd in een Mercedes Vito in gebruik bij [medeverdachte 1] .

De locaties gelegen aan [adresgegevens 3] en [adresgegevens 4] , beiden in [gemeente 2] kunnen aldus aan de organisatie worden toegeschreven en stonden kennelijk ten dienste van het plegen van de Opiumwetmisdrijven die de organisatie ontegenzeggelijk mede als oogmerk heeft gehad.

Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan één of meer van deze transporten heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.

- pijler 3: hennepactiviteiten

Dat ook sprake is geweest van hennep gerelateerde activiteiten blijkt uit de in het dossier uitgewerkte vermoedelijke negen leveringen van soft drugs. De rechtbank zal de inhoud van de stukken die zien op vier ‘henneptransporten’ tot het bewijs bezigen voor de conclusie dat de organisatie mede het plegen van hennepmisdrijven als oogmerk had. Uit die bewijs-middelen blijkt telkens van een nauwe betrokkenheid van [medeverdachte 3] . Zo wordt [medeverdachte 3] waargenomen bij een overdracht op 28 januari 2014 en hij regelt een overdracht op 22 februari 2014 waarbij hij tijd en plaats afspreekt met een onbekend gebleven persoon die dan voor het inladen gebruik maakt van de bedrijfsbus van verdachte die zijn bus op de vooraf afgesproken locatie had achtergelaten, [medeverdachte 3] die persoon op ‘jammers’ in de auto van verdachte wijst en waarbij verdachte uiteindelijk met de ontvangen lading naar, zo

concludeert de rechtbank, het bedrijfspand aan [adresgegevens 4] rijdt. Voorts blijkt dat [medeverdachte 3] de overdrachten regelt en coördineert wat betreft de leveringen van 3 maart 2014 en 25 maart 2014 en dat hij daarbij ook gebruik maakt van anderen. Bij het laatstgenoemde transport komt ook de betrokkenheid van [medeverdachte 4] naar voren, niet zo zeer als concrete uitvoerder van het transport, maar wel als de persoon die [medeverdachte 3] inschakelt om, nadat hij het observatieteam van de politie in de gaten heeft gekregen, onmiddellijk tassen op te halen en een werkhok leeg te ruimen, daarbij kennelijk doelende op de locatie [adresgegevens 7] (woning moeder van [medeverdachte 3] ), alwaar immers uiteindelijk een verborgen ruimte is aange- troffen die ogenschijnlijk was bestemd om daarin een hennepkwekerij aan te leggen en zeer recent grondig was schoongemaakt. Dat het bij deze transporten om hennep ging, leidt de rechtbank af uit opgenomen gesprekken waarin kennelijk bedragen worden genoemd die, gezien hun hoogte, goed passen bij hennephandel. Ook wijst de rechtbank op de aangetrof- fen THC sporen in voertuigen die in dit kader door verdachte en [medeverdachte 4] werden gebruikt.

Dat de organisatie zich mede met hennep heeft ingelaten vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in uitlatingen van [medeverdachte 1] in het hiervoor reeds aangehaalde OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarin hij zegt dat hij nu in hennep doet, een OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin hij zegt ‘wij zijn de cannaclub’ en een OVC-gesprek van 7 november 2013 waarin hij spreekt over ’scharen’ en ‘knippen’ en waarbij [medeverdachte 2] het heeft over ‘lampen’. Bovendien zijn daar nog OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over ‘kilo’s’ en/of ‘hokken’ hetgeen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders kan worden uitgelegd dan aan hennep gelieerd.

Tot slot kan niet onvermeld blijven dat in twee van de aan de organisatie verbonden locaties te weten de opslagbox aan [adresgegevens 3] en de garage aan de [adresgegevens 2] , 9 plakken hasj à 920 gram – overigens kennelijk soortgelijk qua afmeting als de mallen/pers die op locatie [adresgegevens 2] zijn aangetroffen – onderscheidenlijk

3 plakken hasj, hennep en henneptoppen zijn aangetroffen.

- pijler 4: productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe

Dat de organisatie zich ook bezig hield met de productie van synthetische drugs, althans in ieder geval met voorbereidingshandelingen daartoe, volgt uit de op de actiedag van 23 september 2014 aangetroffen situatie in de hiervoor reeds genoemde opslagbox aan [adresgegevens 3] en de opslaglocatie aan de [adresgegevens 2] . Uit de bewijs-middelen komt samengevat naar voren dat nagenoeg alle benodigdheden voor het totale productieproces van synthetische drugs aanwezig waren, te weten het proces van vervaardiging van BMK uit apaan met zoutzuur, de vervaardiging van amfetamine uit BMK volgens de bekende Leuckartmethode en het tabletteren van MDMA. Ook wordt op beide locaties eindproduct (MDMA/amfetamine) aangetroffen. Voorts verdient opmerking dat de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen evident complementair aan elkaar zijn, in die zin dat als de goederen als aangetroffen op de twee locaties met elkaar gecombineerd worden, dit een compleet drugslaboratorium oplevert, inzetbaar voor bijvoorbeeld de productie van amfetamine en/of MDMA. Op [adresgegevens 3] ontbrak een tabletteermachine, die op de [adresgegevens 2] werd aangetroffen. Naast de al eerder genoemde omstandigheden waaruit de band tussen [adresgegevens 3] en de [adresgegevens 2] kan worden afgeleid, wijst de rechtbank op de door de politie geconstateerde overeenkomsten tussen verschillende op deze twee locaties aangetroffen voorwerpen. Zo worden op beide locaties soortgelijke pollepels, soortgelijk zwart verpakkingsplastic/krimpfolie en soortgelijke sealzakken aangetroffen.

De rechtbank betrekt bij haar conclusie dat beide locaties met elkaar verbonden zijn en aan de organisatie toebehoren niet elk bewijsmiddel afzonderlijk, maar in onderling verband en samenhang bezien.

Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan

strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.

- pijler 5: geldtransporten

De organisatie had, zo luidt de verdenking, naast het plegen van Opiumwetfeiten ook witwassen als oogmerk. Dat wordt in het dossier aldus uitgewerkt dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] feitelijke betrokkenheid zouden hebben gehad bij de in het strafdossier nader uitgewerkte negentien veronderstelde transporten van contante geldbedragen die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 zouden hebben plaatsgevonden.

De rechtbank komt tot het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal transporten van contante geldbedragen. Zij baseert dat oordeel op de bevestiging die verkregen wordt door de aanhouding op heterdaad van geldkoerier/chauffeur [betrokkene 9] op 4 juli 2014 terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich heeft in combinatie met de daaraan voorafgaande SMS-contacten tussen [medeverdachte 3] en kennelijk de geldgever waarin onderling een tijd en plaats voor de ontmoeting wordt geregeld, een observatie waarin de door [medeverdachte 3] aan de geldgever genoemde auto waarin [betrokkene 9] werd aangehouden ook gezien wordt en gezien wordt dat er een onbekende man bij de bestuurder van deze auto, die later dus [betrokkene 9] blijkt te zijn, instapt en [betrokkene 9] later wegrijdt. De rechtbank wil hier niet onvermeld laten dat de auto waarin [betrokkene 9] op dat moment reed op naam stond van hetzelfde bedrijf als het bedrijf op wiens naam de auto’s van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stonden, zijnde [B.V.] , en dat uit een observatie is gebleken van een ontmoeting op 1 mei 2014 van onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 9] . Uit dit alles wordt dan ook geconcludeerd dat de geldtransporten werden verricht uit hoofde van en ten dienste van de organisatie.

Dat de eerdere transporten ook geldbedragen betroffen, leidt de rechtbank af uit de min of meer identieke gang van zaken bij deze transporten: [medeverdachte 3] heeft contact met klaarblijkelijk de geldgevers, hij krijgt of geeft een adres voor de overdracht en er wordt een code uitgewisseld kennelijk ter identificatie van de bewuste geldgever en om herleid-baarheid van het geldbedrag mogelijk te maken. Voorts kan dit oordeel worden gestoeld op de inhoud van de gevoerde communicatie, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen op het sms-bericht van [medeverdachte 3] op 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat “de geldmachine” niet liegt en een tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij “het geld” al heeft gehaald.

Uit de bewijsmiddelen vloeit feitelijke en directe betrokkenheid van [medeverdachte 3] rechtstreeks voort. Niet alleen als de persoon die elk transport orkestreert, maar ook feitelijk als chauffeur/ophaler van het geld op 13 mei 2014 toen [medeverdachte 4] desgevraagd aan [medeverdachte 3] berichtte dat hij niet beschikbaar was en op 16 juni 2014. De betrokkenheid van [medeverdachte 4] als chauffeur komt ook rechtstreeks uit de bewijsmiddelen naar voren: niet alleen wordt hij bij drie transporten door observanten positief geïdentificeerd als geldophaler, ook zijn voertuig wordt bij een aantal transporten waargenomen.

De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze transporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door deze geleverde verdovende middelen. Steun voor deze conclusie vindt de rechtbank in OVC-gesprekken waar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aan deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door de rechtbank getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren of ondergronds bankieren bedreef.

Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan dit witwassen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.

- pijler 6: professionaliteit en georganiseerdheid

Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen blijkt zonneklaar dat het hier een goed functionerende organisatie betrof. Dat moge ook blijken uit het feit dat op professionele wijze getracht werd het zicht op de activiteiten van de verschillende personen te bemoeilijken. Zo werd nagenoeg uitsluitend gecommuniceerd met behulp van telefoons die niet of zeer lastig zijn af te luisteren. Overigens vond er maar sporadisch daadwerkelijk telefonisch gesproken contact plaats. Dat was kennelijk ‘usance’ binnen de organisatie en is blijkens onderschepte communicatie ook daadwerkelijk als een zodanig gebruik geduid. Er werd om de opsporing te bemoeilijken vooral gecommuniceerd via

sms-berichten en daarin werd evident versluierd taalgebruik gebezigd. Daartoe werd gebruik gemaakt van prepaid toestellen en vaak van één-op-één lijnen en ook werd er zeer frequent gewisseld van telefoon. Voorts vonden de zakelijke besprekingen in openbare en niet steeds dezelfde horecagelegenheden plaats, zodat afluisteren zeer moeilijk werd gemaakt, maar vooral vonden de zakelijke besprekingen plaats in de relatieve beslotenheid van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vertrouwde locatie van de antiekzaak van [medeverdachte 2] . Ook is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen om opsporing door de politie te bemoeilijken, zoals jammers, en maakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij hun activiteiten, maar ook privé, gebruik van voertuigen die, kennelijk ter afscherming van het eigendom van deze voertuigen, bewust niet op hun eigen naam waren gesteld, maar op naam van een bedrijf dat indirect banden heeft met [medeverdachte 3] ( [B.V.] ).

II.3 conclusie en respons op verweren

Voor zover door de verdediging is betoogd dat sprake moet zijn van andere of striktere aan een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. te stellen eisen dan hiervoor door de rechtbank vooropgesteld, wordt het verweer reeds nu verworpen op de grond dat het verweer geen steun vindt in het recht. Maar ook voor zover het verweer weliswaar uitgaat van het hierboven geschetste juridische kader maar berust op de stelling dat onvoldoende bewijs ontbreekt om van een organisatie als hiervoor bedoeld te kunnen spreken dan wel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen, kan het niet slagen.

De rechtbank stelt aan de hand van de door haar gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de onderscheidenlijke pijlers en de rol van de verdachten daarbij vast, dat in de tenlastegelegde periode op grote schaal drugsgerelateerde misdrijven werden gepleegd en contante geldbedragen werden witgewassen. In locaties die aan de organisatie kunnen worden toegeschreven werden voorwerpen en stoffen aangetroffen die zonder redelijke twijfel bestemd waren voor het omzettings- dan wel productieproces van synthetische drugs en op in elk geval twee locaties werden ook daadwerkelijk eindproducten (synthetische drugs) aangetroffen alsmede soft drugs. Bij productie of het bevorderen daarvan bleef het evenwel niet. Ook werd er op grote schaal gehandeld, ook internationaal, in verdovende middelen, zowel hard- als soft drugs en werden de daarmee behaalde verdiensten witgewassen. Om zo ongehinderd mogelijk te kunnen werken en om het zicht op de handel te belemmeren werden tactieken aangewend en technische hulpmiddelen gebruikt. Kortom: het ging er zeer professioneel aan toe. Een en ander geschiedde binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] aan de top en met [medeverdachte 3] als zijn rechterhand. [medeverdachte 3] was de persoon met wie hij zakelijke dingen besprak, die met hem meeging naar ontmoetingen en die zijn vertrouweling was. [medeverdachte 2] gold als de persoon die de organisatie een veilige plek kon verschaffen om ontmoetingen voor de drugshandel te houden, om berichten voor [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] achter te laten en om geld en/of telefoons op te bergen: de antiekwinkel. Directe contacten tussen [medeverdachte 1] en de overige personen zijn niet vastgesteld kunnen worden, hetgeen steun biedt aan het oordeel van de rechtbank dat het kennelijk de taak van [medeverdachte 3] was om de verschillende activiteiten uit te voeren. Voor het uitvoeren van die activiteiten (de export, de geldtransporten en de voorbereidingshandelingen) maakte hij voornamelijk gebruik van personen die binnen de organisatie daadwerkelijk het meeste risico liepen: de uitvoerders verdachte en [medeverdachte 4] .

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking, hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling, niet incidenteel is geweest; integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, hoewel dus in een afwisselende samen-stelling van verdachten, telkens ten dienste van de drugshandel en het witwassen van de daarmee verdiende geldbedragen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige duurzaamheid en structuur, dat sprake is van een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. Gelet op de door de deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van de activiteiten was het oogmerk van de organisatie gericht op het opzettelijk verrichten van de hierna bewezenverklaarde drugsmisdrijven en op het witwassen van de verdiensten.

Ten slotte moet ten aanzien van elk van de verdachten worden vastgesteld dat hij behoorde tot de organisatie, dat hij betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door daar ofwel een direct aandeel in te hebben ofwel meer ondersteunende handelingen in te hebben verricht en dat hij – al dan niet in zijn algemeenheid (verdachte en [medeverdachte 4] ) – wist dat hij deel uit maakte van een samenwerkingsverband dat als oogmerk het plegen van (drugs)misdrijven en witwassen had. Dat betekent in het geval van verdachte dat zijn niet tenlastegelegde dan wel anderszins vastgestelde betrokkenheid bij (gewoonte) witwassen middels geldtransporten niet in de weg staat aan zijn deelnemerschap aan de criminele organisatie die mede gericht was op

het plegen van datzelfde witwassen. De rechtbank volgt de op dit punt andersluidende redenering van de officier van justitie en de verdediging dan ook niet.

Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

III. uitvoer drugs Verenigd Koninkrijk (feit 1, 01/993288-14)

Gelet op de inhoud van het dossier en het requisitoir van het openbaar ministerie, ziet het tenlastegelegde op zeven transporten van harddrugs vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk. Die zeven transporten zouden hebben plaatsgevonden in het jaar 2014 op

respectievelijk 25 februari, 3/4 maart, 17 maart, 8/9 april, 29 april, 8 mei en 27/28 mei.

De rechtbank zal allereerst het bewezenverklaarde drugstransport bespreken aan de hand van

de in dat verband in de bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt het volgende.

III.1 drugstransport 17 maart 2014 ( [betrokkene 8]

III.1.1 [medeverdachte 3] en [betrokkene 8] hebben op 8/9 april 2014 in nauwe en bewuste samen-werking MDMA en amfetamine uitgevoerd naar het Verenigd Koninkrijk. De drugs werden door of namens [medeverdachte 3] aan [betrokkene 8] overgedragen in Familleureux (België).

Op 9 april 2014 wordt te Dover (Verenigd Koninkrijk) in een vrachtwagen ongeveer 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine aangetroffen, in pakketten van één of twee kilogram verdeeld over sporttassen van het merk Kipsta. De vrachtwagen had juist daarvoor de oversteek van Calais naar Dover gemaakt en een dag eerder – op 8 april 2014 - die van Dover naar Calais. De aangehouden chauffeur [betrokkene 8] was in het bezit van een telefoon waaruit bleek dat op 8 april 2014 veelvuldig sms contact had plaatsgevonden met een telefoon-nummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 3] . Die sms-berichten gaan over een ontmoeting en het overdragen van tassen. Meer specifiek wordt vanuit het Britse telefoonnummer bericht over tassen die men wil kunnen verstoppen zodat ze niet zichtbaar zijn. [medeverdachte 3] bericht dat hij iemand stuurt met tassen naar ‘dezelfde plaats als gebruikelijk’. Uit de tachograaf van de door [betrokkene 8] bestuurde vrachtwagen blijkt dat deze op 8/9 april 2014 gedurende de avond en nacht in Familleureux (België) is geweest. Deze Belgische plaats wordt ook als ontmoetingsplaats voorgesteld in sms-verkeer gevoerd op 25 februari 2014 tussen een (ander) telefoonnummer van [medeverdachte 3] en een (ander) Brits telefoonnummer. [betrokkene 8] blijkt ook op 25 februari 2014 de oversteek van Calais naar Dover te hebben gemaakt en een dag later vice versa).

III.1.2 [medeverdachte 3] heeft (ook) op 17 maart 2014 met [betrokkene 8] afgesproken dat hij iemand stuurt voor een ontmoeting om 18.00 uur in Familleureux om goederen aan [betrokkene 8] af te leveren.

*In de periode van 11 tot en met 17 maart 2014 heeft [medeverdachte 3] veelvuldig sms contact met

de gebruiker van een Brits telefoonnummer. Op grond van de resultaten van onderzoek dat

is verricht door de Britse autoriteiten stelt de rechtbank vast dat eerder genoemde [betrokkene 8] toen

de gebruiker van dat telefoonnummer was.

*In de aanloop naar 17 maart 2014 vindt sms-verkeer tussen [medeverdachte 3] en [betrokkene 8] plaats dat gaat over de levering van “4 big clothes” en “2 small clothes”. Voorts blijkt eruit dat, hoewel [betrokkene 8] meerdere malen het Kanaal oversteekt, hij óf geen ruimte heeft voor de lading óf dat de lading verzegeld is en niet verbroken kan worden. Deze berichten hebben er alle schijn van dat hetgeen [medeverdachte 3] aan [betrokkene 8] wil overdragen illegale goederen zijn.

*De aanstaande ontmoeting en levering waar in de aanloop naar 17 maart 2014 over wordt

ge-sms’t, vindt blijkens het sms-verkeer uiteindelijk plaats op 17 maart. [betrokkene 8] reist op 17 maart 2014 van Dover naar Calais. Er wordt afgesproken op de “normal place” om 18.00 uur á 18.30 uur en [medeverdachte 3] gaat niet zelf maar stuurt iemand (“Round 6 and 6.30 he will be there”). Gelet op de op 25 februari 2014 afgesproken ontmoetingsplek Familleureux, stelt de rechtbank vast dat met “normal place” Familleureux wordt bedoeld.

*De levering heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gelet op het sms verkeer dat vanaf 19.24

uur op gang komt. De inhoud daarvan duidt erop dat een deel van de goederen is over-

gedragen en dat [medeverdachte 3] min of meer eist dat [betrokkene 8] de rest ook afneemt. Uiteindelijk vindt

blijkens het sms-verkeer laat in de avond een nieuwe ontmoeting en levering plaats.

III.1.3 Het is verdachte die op 17 maart 2014 de goederen naar Familleureux vervoert en deze overdraagt aan [betrokkene 8] .

*Op grond van de observatie door politie van het bedrijfspand aan [adresgegevens 4] ,

stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] daar op 17 maart 2014 vanaf 16.00 uur aanwezig is.

De zwarte Mercedes Vito in gebruik bij [medeverdachte 1] (kenteken [kentekennummer 2] )

wordt een half uurtje later de loods ingereden en rijdt na ruim een kwartier de loods weer

uit. Het is dan 16.45 uur. Om 16.51 uur wordt verdachte door de observanten als

bestuurder van deze zwarte Mercedes Vito herkend. Gezien de korte tijdspanne van slechts

6 minuten tussen het verlaten van de loods en deze herkenning, waarin niet is gebleken dat

de auto van bestuurder is gewisseld, stelt de rechtbank vast dat verdachte de auto vanaf

het wegrijden uit de loods heeft bestuurd. Om 17.12 uur rijdt deze zwarte Mercedes Vito

nabij Eersel op de A67 in de richting van Antwerpen. De rechtbank acht de conclusie

gerechtvaardigd dat verdachte met de zwarte Mercedes Vito naar [betrokkene 8] te Familleureux

(België) is gereden om aldaar drugs over te dragen. Immers, de reisafstand en daarmee

gemoeide reistijd van het traject Best-Familleureux (180 kilometer, circa 2 uur autorijden

aldus het navigatieprogramma Route 66; rechtbank) past bij het moment waarop

verdachte is vertrokken en het met [betrokkene 8] afgesproken ontmoetingstijdstip. Verdachte

heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd noch zijn die uit het dossier gerezen op grond waarvan het aannemelijk is geworden dat het tegendeel het geval is.

III.1.4 De op 17 maart 2014 overgedragen goederen betreffen harddrugs.

Uit het sms-verkeer dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 8] voeren nadat een deel van de goederen is overgedragen en [medeverdachte 3] op afname van het restant aanstuurt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat het om een illegale lading gaat. Er wordt dan immers niet enkel gesproken over “clothes” maar ook over “bags” (tassen/zakken) en ook de aantallen 4 en 2 worden weer genoemd waarna er maten worden doorgegeven (60x30x30 en 80x40x40) die beter passen bij de maten van tassen dan bij kledingmaten. De rechtbank kan uit de sms- berichten over grenscontrole en dat het rijden met de goederen een risico is (“driving with the risk”) en dat [betrokkene 8] op de afgesproken ontmoetingsplek te veel chauffeurs ziet kijken om de goederen te kunnen overdragen, niet anders afleiden dan dat zowel [medeverdachte 3] als [betrokkene 8] uitermate bang zijn gezien te worden met de goederen en neemt aan dat het gebruik van het woord “clothes” bedoeld is om de werkelijk aard ervan te verhullen. De conclusie dat het daadwerkelijk om harddrugs gaat baseert de rechtbank op de omstandigheid dat bij het hiervoor besproken, maar in de tijd later gelegen transport van 8/9 april 2014 harddrugs bij [betrokkene 8] zijn aangetroffen. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de loods gelegen aan [adresgegevens 4] , van waaruit verdachte met de zwarte Mercedes Vito van [medeverdachte 1] is vertrokken, ook bij andere transporten waaraan [medeverdachte 3] heeft deelgenomen, diende als plaats waar de drugs werden ingeladen.

III.1.5 Conclusie rechtbank.

Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 17 maart 2014 in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 3] en [betrokkene 8] harddrugs heeft uitgevoerd naar het Verenigd Koninkrijk.

III.2 Vrijspraken drugstransporten.

III.2.1 Er bestaat met de officier van justitie en de verdediging geen discussie dat het bewijs

tekort schiet om verdachte als betrokkene bij de uitvoeren van verdovende middelen uit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk op 25 februari 2014 ( [betrokkene 8] ), 8 mei 2014 ( [betrokkene 8] ) en 29 april 2014 ( [betrokkene 8] ) aan te merken. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.

III.2.2 Anders dan de officier van justitie en met de verdediging acht de rechtbank evenmin

bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de gestelde drugstransporten naar Engeland op 3/4 maart 2014 ( [betrokkene 8] ), 8/9 april 2014 ( [betrokkene 8] ) en 27/28 mei 2014 ( [betrokkene 8] ).

De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierna vermelde bewijstechnische hiaten ook niet te slechten bezien in het licht van de inhoud van het gehele dossier. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.

t.a.v. transport op 3/4 maart 2014 ( [betrokkene 8] ).

Verdachte wordt door de politie en het openbaar ministerie aangemerkt als de gebruiker

van het nummer [telefoonnummer 1] met wie [medeverdachte 3] in het kader van dit transport contact

onderhield. De rechtbank is van oordeel dat de daarvoor aangedragen feiten en omstandig-

heden deze vaststelling niet kunnen dragen en dat deze in wezen berust op een cirkel-redenering.

Resteert in de bewijsvoering de enkele gelijktijdige aanwezigheid van de Mercedes Vito van verdachte en de Volkswagen Crafter van [betrokkene 8] op 4 maart 2014 om 09:46 uur op het terrein van [adresgegevens 4] in Best zonder een vastgestelde (fysieke) aanwezigheid van verdachte. Die enkele gelijktijdige aanwezigheid is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om verdachte als medepleger van dit transport aan te merken.

t.a.v. transport op 8/9 april 2014 ( [betrokkene 8] ).

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die op 8 april 2014 door [medeverdachte 3] op pad werd gestuurd om in Familleureux (België) de later in Engeland onderschepte MDMA en amfetamine af te leveren. De rechtbank komt tot deze conclusie, omdat uit de stukken volgt dat het door verdachte in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer 2] op 8 april 2014 om 20:08 uur en 20:27 uur een zendmast in Best heeft aangestraald, terwijl uit de stukken voorts afgeleid kan worden dat de door [medeverdachte 3] ingeschakelde chauffeur reeds om 19:55 uur onderweg was naar Familleureux en de overdracht aldaar omstreeks 21:43 uur moet hebben plaatsgevonden.

Dit gevoegd met de door het navigatiesysteem Route 66 bekomen informatie over de rijafstand en reistijd vanuit Best naar Familleureux, respectievelijk 180 kilometer en

circa 2 uur, komt de rechtbank tot het oordeel zoals hiervoor weergegeven.

Het gegeven dat op 23 september 2014 in de door verdachte gehuurde opslagbox 16 aan

[adresgegevens 3] in [gemeente 2] een kassabon van 19 maart 2014 is aangetroffen betreffende de aankoop van dezelfde tassen als waarin op 9 april 2014 de verdovende middelen bij [betrokkene 8] zijn aangetroffen, legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal

voor een andersluidende conclusie voor wat betreft verdachtes betrokkenheid bij dit transport. Het zegt bovendien niets over verdachtes feitelijke bijdrage aan het onderhavige transport.

t.a.v. transport op 28/29 mei 2014 ( [betrokkene 8] )

De enige aanwijzing voor verdachtes betrokkenheid bij dit transport behelst de vaststelling dat de sealnaden van vier zakken met verdovende middelen die op 29 mei 2014 bij [betrokkene 8] zijn aangetroffen extreem veel waarschijnlijk zijn veroorzaakt met een vacuüm-sealmachine aangetroffen in de door verdachte gehuurde opslagbox [nummer] aan de [adresgegevens 3] in [gemeente 2] . Dit enkele gegeven kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie niet dragen dat verdachte bij dit transport betrokken is geweest. Het zegt bovendien niets over verdachtes feitelijke bijdrage aan dit transport.

IV. aantreffen drugs en art. 10a Opiumwet (feiten 2 en 3, 01/993288-14)

IV.1 locaties [adresgegevens 3] en [adresgegevens 2] in [gemeente 2] .

Uit de in de bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen blijkt het volgende.

Op 23 september 2014 worden in opslagbox nummer [nummer] gelegen aan [adresgegevens 3] hoeveelheden MDMA en voorwerpen en (chemische) stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs aangetroffen zoals hierna uitgeschreven in de bewezenverklaarde feiten 2 en 3.

Verdachte is huurder van deze opslagbox maar heeft zich tegenover de verhuurder voorgedaan als een persoon met de naam [betrokkene 10] . Bij het aangaan van de huur en het invullen van het huurcontract heeft verdachte zich door middel van een rijbewijs en een bankpas valselijk gelegitimeerd als [betrokkene 10] . Verdachte is eigenaar en gebruiker van de bestelbus Mercedes Vito met kenteken [kentekennummer 1] , waarin een sleutel is aangetroffen die past op het slot van de opslagbox. Ook werd in deze bestelbus een telefoon aangetroffen waarvan het nummer door de huurder geregistreerd was zodat via die telefoon het elektrisch hekwerk geopend kon worden van het terrein waarop de opslagbox was gelegen.

Verdachte is op 23 september 2014 door de politie aangehouden. Hij heeft ten overstaan van politie verklaard dat hij in de week voor zijn aanhouding nog bij de opslagbox is geweest op twee verschillende dagen. Dit vindt bevestiging in de peilbakengegevens van de Mercedes Vito [kentekennummer 1] die inhouden dat met deze bestelbus op 14 en 16 september 2014 [adresgegevens 3] is bezocht. Volgens diezelfde peilbakengegevens is met deze bestelbus op 21 september 2014 nogmaals [adresgegevens 3] bezocht.

Op 1 september 2014 werd verdachte geobserveerd door politieambtenaren. Deze zagen dat verdachte als bestuurder van de hiervoor genoemde Mercedes Vito samen met [betrokkene 1] als passagier naar [adresgegevens 3] is gereden. Aldaar hebben zij dozen vanuit de Mercedes Vito in de betreffende opslagbox gebracht.

Deze feiten en omstandigheden leiden tot de (tussen)conclusie dat de op 23 september 2014 in de opslagbox [nummer] aan [adresgegevens 3] aangetroffen drugs, voorwerpen en stoffen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden.

Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat op 23 september 2014 in een garage gelegen aan het adres [adresgegevens 2] amfetamine, MDMA en voorwerpen bestemd voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen, zoals hierna uitgeschreven in de bewezenverklaarde feiten 2 en 3.

Volgens de verklaring van verdachte kwam hij regelmatig op het erf van het adres [adresgegevens 2] en ook in de betreffende schuur. Dit wordt bevestigd door peilbakengegevens van de Mercedes Vito. Die schuur was nooit afgesloten, daar kon iedereen binnen, aldus [betrokkene 2] , eigenaar van de schuur.

Ook de in de schuur aan de [adresgegevens 2] aangetroffen drugs en voorwerpen bevonden zich derhalve in de machtssfeer van verdachte.

Verdachte heeft het verweer gevoerd dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in de opslagbox aan [adresgegevens 3] en in de schuur aan de [adresgegevens 2] en dat hij evenmin heeft geweten dat de aldaar opgeslagen voorwerpen en stoffen bestemd waren voor de productie van drugs. Hij voert daartoe aan dat hij de opslagbox had onderverhuurd en dat de box leeg was toen hij deze overdroeg aan de onderhuurder. Hij heeft de opslagbox daarna weliswaar nog bezocht, maar veel spullen stonden onder een zeil of waren ingepakt waardoor hij de aard ervan niet kon zien. Over de schuur aan de [adresgegevens 2] verklaart hij dat hij met toestemming van [betrokkene 2] gereedschap ten behoeve van zijn hoveniersbedrijf in die schuur had opgeslagen. Ook op het erf van [betrokkene 2] had hij tuingereedschap gestald en hij dumpte er groenafval, hetgeen zijn regelmatige bezoek aan de [adresgegevens 2] verklaarde, aldus verdachte.

De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs en de aard en bestemming van de stoffen en voorwerpen. Om te beginnen wekt het huren onder een valse naam ( [adresgegevens 3] ) de indruk dat verdachte van het begin af aan heeft willen voorkómen dat hij met de inhoud van de opslagbox in verband zou kunnen worden gebracht. Verdachte heeft met zijn verklaring ter terechtzitting die indruk geenszins kunnen wegnemen. Gevraagd naar de reden van het zich bedienen van een valse identiteit, verklaarde hij immers dat hij niet zo snel zijn naam durft te geven omdat hij bang is dan ergens aan verbonden te raken, een abonnement of zo. Omdat hij niet duidelijk heeft gemaakt waar hij in het geval van de opslagbox dan niet aan verbonden wilde worden, is het oordeel gerechtvaardigd dat dat in dit geval de inhoud van de opslagbox betrof, waaraan de rechtbank de conclusie verbindt dat hij wel degelijk wist dat die inhoud voor hem een risico met zich bracht. Voorts heeft verdachte niet willen zeggen aan wie hij de opslagbox had onderverhuurd. Wel heeft hij verklaard dat deze onderhuurder een ‘vriend’ is met wie hij bij de opslagbox een keer plastic bakken met hem onbekende inhoud heeft gebracht. Bezien in verband met de hiervoor genoemde observatie van 1 september 2014 bedoelt hij met deze “vriend” kennelijk [betrokkene 1] . Met diezelfde [betrokkene 1] komt verdachte ook wel eens in de schuur aan de [adresgegevens 2] , aldus [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft daar – volgens diezelfde [betrokkene 2] - in september 2014 een tabletteermachine gebracht en een cementmolen met daarin resten MDMA. Als het observatieteam van politie verdachte en [betrokkene 1] op 1 september 2014 bij de opslagbox aan [adresgegevens 3] dozen vanuit de Mercedes Vito naar binnen ziet sjouwen, rijdt de Mercedes Vito van daaruit via het woonadres van [betrokkene 1] naar de [adresgegevens 2] en daarna nog een keer naar het woonadres van [betrokkene 1] en naar de [adresgegevens 2] . Verdachte is dan steeds de bestuurder. Opvallend is dat toen politieambtenaren de opslagbox op 23 september 2014 openden, deze afgeladen vol was. Met de goederen en chemische stoffen die daar stonden kon BMK (grondstof voor amfetamine) worden vervaardigd alsmede de amfetamine zelf en voorts waren stoffen aanwezig voor het maken van pillen/tabletten. Een tabletteermachine is daar echter niet aangetroffen. Op de [adresgegevens 2] stonden vooral goederen en stoffen om te tabletteren, inclusief een tabletteermachine. De voorwerpen en stoffen die op de locaties [adresgegevens 3] en [adresgegevens 2] aanwezig waren, zijn derhalve onmiskenbaar complementair aan elkaar, zoals reeds overwogen. Daar komt bij dat een verbalisant van het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) melding maakt van overeenkomsten tussen diverse op beide locatie aangetroffen voorwerpen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1] bestond ten aanzien van de opslag en het beheer van de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen.

Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte – zoals bewezenverklaard onder feit 1 - op 17 maart 2014 heeft deelgenomen aan een harddrugstransport naar het Verenigd Koninkrijk. Daarbij werden de drugs door verdachte overgedragen aan [betrokkene 8] . Ten behoeve van dat transport heeft hij nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft korte tijd later, op 8/9 april 2014, opnieuw harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd (eveneens een levering aan [betrokkene 8] ). Dit betrof een onderschept transport van amfetamine en MDMA, die was verpakt in zwarte tassen van het merk KIPSTA met groene handvaten en schouderband. In de opslagbox aan [adresgegevens 3] is een kassabon aangetroffen van de aankoop van identieke tassen bij Declathon in Best op 19 maart 2014.

Dat het “deze” tassen betreft, volgt uit de onderzoeksbevindingen van verbalisant [verbalisant 3] naar de artikelnummers op de aankoopbon en de door Declathon op internet beschikbaar gestelde afbeeldingen van de onderwerpelijke tassen, de maten ervan en de gekochte aantallen. Voorts is [medeverdachte 3] betrokken geweest bij andere drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, onder andere een transport van MDMA op 28 mei 2014 waarbij geleverd werd aan [betrokkene 8] . Van dit onderschept transport zijn de sealnaden van 4 zakken waarin de drugs waren verpakt door het NFI vergeleken met een sealmachine die was opgeslagen in de box aan [adresgegevens 3] . Op grond van de resultaten van dat onderzoek concludeert de rechtbank dat de drugs waren verpakt in zakken die geseald zijn met die sealmachine. Aldus is gebleken van een duidelijk verband tussen de inhoud van de opslagbox aan [adresgegevens 3] en diverse drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank gaat er vanuit dat bij alle drugstransporten waarbij [medeverdachte 3] betrokken is geweest, waaronder die van 17 maart 2014 waarbij ook verdachte betrokken was, de drugs werden ingeladen op het door [medeverdachte 3] gehuurde pand (A) aan [adresgegevens 4] . In dit verband is weer van belang dat op deze locatie [medeverdachte 3] en verdachte drie keer samen zijn waargenomen, en wel op 17 maart 2014, op 27 mei 2014 en op 16 juli 2014. Tot slot is nog van belang dat in de bij [medeverdachte 3] in gebruik zijnde Audi A8 en in de Mercedes Vito van verdachte respectievelijk MDMA en amfetamine is aangetroffen.

De rechtbank komt op grond van dit alles tot het oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aard en bestemming van de voorwerpen en stoffen die zijn aangetroffen op [adresgegevens 3] en [adresgegevens 2] en eveneens van de aldaar aangetroffen drugs, zijnde het eindproduct van die voorwerpen en stoffen.

Hoewel niet uit de inhoud van het dossier is gebleken dat [medeverdachte 3] op enig moment aanwezig is geweest op de locaties [adresgegevens 3] en [adresgegevens 2] , staat dit niet in de weg aan zijn strafbare betrokkenheid bij de feiten 2 en 3. Van het aanwezig hebben of het voorhanden hebben kan immers ook zonder die aanwezigheid sprake zijn indien [medeverdachte 3] wist van de aanwezigheid van de drugs en de voorwerpen en stoffen en deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden. Dat dit het geval is geweest, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de verbanden die hiervoor zijn benoemd tussen [medeverdachte 3] en verdachte, de diverse locaties en de drugstransporten naar Engeland.

Alles overziende acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte de illegale stoffen en voorwerpen op genoemde twee locaties in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] aanwezig heeft gehad.

IV.2 drugs in Mercedes Benz Vito, kenteken [kentekennummer 1]

Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 23 september 2014 in de laadruimte van een Mercedes Benz Vito met het kenteken [kentekennummer 1] circa 364,2 gram cocaïne en 22 tabletten amfeta-mine zijn aangetroffen. Genoemde Mercedes Vito staat op naam van verdachte en werd door hem gebruikt voor onder meer zijn hoveniersbedrijf. Verdachte is ook op verschillende momenten door verbalisanten als bestuurder van genoemd voertuig gezien.

De rechtbank stelt voorop dat verdachte als eigenaar en gebruiker van de Mercedes Vito, behoudens contra-indicaties, geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de aldaar aangetroffen voorwerpen en stoffen.

Verdachte heeft enerzijds bij de politie verklaard dat hij de bestelbus dagelijks gebruikte ten behoeve van zijn hoveniersbedrijf en - hiermee ogenschijnlijk in tegenspraak - anderzijds dat hij de bus aan meerdere personen uitleende van wie hij desgevraagd geen namen wenste te noemen. Ter terechtzitting van 6 maart 2017 heeft verdachte dit herhaald met de aanvul-ling dat hij de bestelbus regelmatig uitleende voor wat extra verdiensten. Hierover door de rechtbank bevraagd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een verre van

bevredigende uitleg daarvoor gegeven.

Hoewel [betrokkene 1] bij de politie heeft verklaard dat hij de Mercedes Vito wel eens van verdachte had geleend en verbalisanten op 22 februari 2014 hebben gezien

dat een NN-man de bestelbus van verdachte voor circa 25 minuten heeft gebruikt nadat verdachte het voertuig op een vooraf afgesproken plaats had achtergelaten, acht de recht- bank deze aanwijzingen van onvoldoende gewicht om daaraan de conclusie te verbinden

dat verdachte geen wetenschap had van de in zijn bestelbus aangetroffen verdovende middelen.

De rechtbank komt tot dit oordeel omdat (1) verdachte heeft verklaard dat hij zijn bestelbus dagelijks gebruikte, (2) verdachte ook op verschillende momenten als bestuurder hiervan

is gezien, (3) met uitzondering van de hiervoor vermelde observatie op 22 februari 2014 niemand anders dan verdachte als bestuurder van dat voertuig is waargenomen (4) verdachte ter terechtzitting geen overtuigende verklaring voor het gebruik door derden van zijn bestelbus heeft gegeven, (5) de rechtbank zoals hiervoor reeds besproken verdachte mede verantwoordelijk houdt voor de op de locaties [adresgegevens 3] in [gemeente 2] en [adresgegevens 2] in [gemeente 2] aangetroffen MDMA, amfetamine en voorwerpen en stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs, (6) verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van amfetamine en MDMA naar Engeland, (7) een zuigmonster van de laadruimte van de

onderhavige Mercedes Vito sporen van onder meer amfetamine en MDMA bevat,

(8) verdachte aangemerkt kan worden als deelnemer aan een criminele organisatie gericht op het plegen van allerhande soorten Opiumwetdelicten waaronder de uitvoer van diverse soorten harddrugs en de productie van synthetische drugs en (9) verdachtes criminele kompaan [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij de uitvoer van onder meer cocaïne naar Engeland.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de in zijn bestelbus aangetroffen amfetamine en cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.

V. aantreffen busjes pepperspray (01/993325-15)

Zoals hiervoor reeds aan de orde is gesteld houdt de rechtbank verdachte mede verant-woordelijk voor de hierna in de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 vermelde illegale stoffen en voorwerpen aangetroffen in de door verdachte gehuurde opslagbox [nummer] aan [adresgegevens 3] in [gemeente 2] .

De rechtbank houdt verdachte tevens verantwoordelijk voor de in diezelfde box aangetrof- fen vier busjes pepperspray, nu deze busjes pepperspray volkomen identiek zijn aan het in de Mercedes Vito van verdachte aangetroffen busje pepperspray, waarvan verdachte het bezit ter terechtzitting van 8 maart 2017 heeft erkend, zijnde telkens busjes van het merk Walther, type Prosecur. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de vier busjes

pepperspray in genoemde opslagbox en het busje pepperspray in zijn bestelbus opzettelijk

aanwezig heeft gehad.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

parketnummer 01/993288-14

1. op of omstreeks 17 maart 2014 in Nederland en het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine zijnde MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende

lijst I.

2. op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer -620 gram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een

middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 2]

) en -5 witte tabletten bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de

bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 2] )

en

-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als

bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 2] )

en

-meerdere tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 3] )

en

-440 gram diverse kleuren poeder en 40 gram blauw poeder bevattende MDMA, zijnde

MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adresgegevens 3] )

en

op 23 september 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad -ongeveer 364,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als

bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Mercedes Benz Vito, [kentekennummer 1] )

en

-22 tabletten bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst I (Mercedes Benz Vito, [kentekennummer 1] );

3. op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van materialen bevattende MDMA en amfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wisten

dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,

immers hebbende hij en één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe

-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw

poeder/MDMA) en rode chemiehandschoenen en een oranje cementmolen (vervuild met

restanten blauw poeder/MDMA) en een groot aantal vervuilde digitale weegschalen en

metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken verdovende middelen)

en dozen met sealzakken voorhanden gehad ( [adresgegevens 2] )

en -amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende

reflux (koelbuis) en

-destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende

destillatiespiraal (koelbuis) en

-stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en

-2x metalen opvangtank en

-loogdoseerunit en

-2x metalen brander bak met gasbrander en

-diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en

-gasfles en

-slangen en

-toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en

-2 elektrische verwarmingsdekens en

-diverse 220 liter klemdekselvaten

voorhanden gehad ( [adresgegevens 3] )

en -hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en chemicaliën (waaronder caustic soda en

aceton en zwavelzuur en zoutzuur en mierenzuur en APAAN voorhanden gehad

( [adresgegevens 3] );

4. in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in: -artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en

-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of

verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het

vervaardigen en -artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van

Nederland brengen

van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I

en

-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals

omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld

in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te

bevorderen en

-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of

bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren

van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II

en

in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft

deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in

artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen.

parketnummer 01/993325-15

op 23 september 2014 te Best vier pepperspraybusjes, merk Walther, type ProSecur, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een giftige en verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden

heeft gehad

en

op 23 september 2014 te Eindhoven, een pepperspraybusje, merk Walther, type ProSecur, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.

Alle bewijsmiddelen dienen in onderlinge samenhang en (tijds-) verband te worden beschouwd.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie. (bijlage 2)

*een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest;

*de verbeurdverklaring van de Mercedes Vito [kentekennummer 1] .

De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft een beperking van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot de duur van het reeds ondergane voorarrest eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel bepleit. Daarnaast zou een taakstraf opgelegd kunnen worden.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidingshandelingen voor de fabricage van synthetische drugs, en het witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten voor geleverde verdovende middelen. De rechtbank acht in dat verband 19 geldtransporten in een tijdsbestek van ruim zes maanden vaststaan waarbij voor zover bekend geworden een totaalbedrag van ruim € 800.000,-, doch in werkelijkheid veeleer een miljoen euro ruim uitstijgend, voor de drugsbende is opgehaald en afgeleverd. Daarnaast acht de rechtbank vaststaan dat de organisatie vijf drugstransporten van grote hoeveelheden van diverse soorten harddrugs naar Groot-Brittannië heeft uitgevoerd en een overslaglocatie van drugs en meerdere opslaglocaties van drugs en daaraan gelieerde stoffen/voorwerpen tot haar beschikking had en hier ten lande bij meerdere leveringen van softdrugs betrokken is geweest. De totale hoeveelheid harddrugs die met de drugstransporten gemoeid is geweest moet de 132 kilogram van twee onderschepte tansporten vele malen te boven zijn gegaan.

De organisatie waarvan verdachte lid was, heeft zich aldus in de breedste zin des woords ingelaten met allerhande drugsdelicten. De kwalificatie drugsorganisatie is dan ook primair van toepassing. Hierbij komt het beeld naar voren dat het beramen en plegen van criminele activiteiten dagelijkse kost, ‘business as usual’, was. Het deelnemerschap van verdachte aan de organisatie bestond uit een uitvoerende rol bij de drugsdelicten. Hij was op afroep beschikbaar om in dat verband risicovolle ‘klusjes’ te klaren. Dat vertaalt zich in zijn feitelijke betrokkenheid bij een (hard)drugstransport naar het Verenigd Koninkrijk, leveringen softdrugs en twee opslaglocaties met drugs en stoffen en voorwerpen ten behoeve van de fabricage van synthetische drugs. Daarnaast werden in zijn bestelbus drugs (amfetamine en cocaïne) aangetroffen en had hij vijf busjes met pepperspray voorhanden.

Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent.

Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden.

Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.

Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in

het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt. Witwassen leidt tot ont-wrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht.

Het gevaarzettende karakter van busjes met pepperspray, met name in relatie tot Opium-wetdelicten, behoeft geen verdere bespreking. Verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd. Het moet er voor worden gehouden dat hij enkel heeft gehandeld uit

financiële motieven.

De rechtbank heeft gezien dat verdachte een beperkt strafblad heeft met onder meer een transactie voor een Opiumwetdelict (2011) en een voor deze zaak niet relevante veroor-deling tot een taakstraf (2014). De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van een rapport van de reclassering omtrent de persoon van verdachte d.d. 29 december 2014,

een door hemzelf tijdens de zitting van 8 maart 2017 overgelegd schriftelijk opgesteld persoonlijk verhaal over de toenmalige en huidige situatie en zijn mondelinge toelichting daarop. Hieruit blijkt onder meer dat verdachtes (eenmans) hoveniersbedrijf een stijgende lijn kent en terug kan vallen op een vast klantenbestand en dat een nieuwe detentie het bestaansrecht van het bedrijf in gevaar zal brengen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezenverklaarde feiten echter te ernstig om een andere straf op te leggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis aanzienlijk overschrijdt.

De rechtbank heeft in matigende zin oog voor de lage (uitvoerende) positie van verdachte binnen de criminele organisatie en dat hij als medepleger van de diverse delicten een

evident ondergeschikte rol bij de uitvoering ervan heeft gehad. Daarbij heeft de rechtbank de indruk bekomen dat verdachte een beïnvloedbaar persoon is waarvan niet ondenkbaar is dat hij, destijds 21-22 jaar, geen weerstand heeft kunnen bieden aan enige namens de organisatie uitgeoefende druk om een bijdrage aan de criminele activiteiten te leveren.

De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder (mede door verdachte verrichte drugstransporten) bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde en verdachtes ondergeschikte

rol daarbij voldoende tot uitdrukking brengt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de berechting met circa zes maanden is overschreden. De rechtbank acht deze overschrijding in het licht van de aard, omvang en complexiteit van de onderliggende zaak - met meerdere verdachten en onderzoekshandelingen in het buitenland in het kader van rechtshulpverzoeken – verklaarbaar, aanvaardbaar en dusdanig beperkt dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan.

Voorlopige hechtenis.

Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven. Gezien de aard, omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, zijn de persoonlijke omstandigheden die verdachte bij het voortduren van dan de schorsing heeft, waaronder het voortbestaan van zijn hoveniersbedrijf, ondergeschikt aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis.

Beslag. De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voertuig Mercedes Vito [kentekennummer 1]

vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – met behulp van dit voertuig feit 4 (01/993288-14) is begaan of voorbereid en dit voetuig ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen art. 2, 10, 10a en 11a (oud) van de Opiumwet en artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. 01/993288-14 feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder Avan de Opiumwet gegeven verbod t.a.v. 01/993288-14 feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdenopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdt.a.v. 01/993288-14 feit 3:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd t.a.v. 01/993288-14 feit 4:het deelnemen aan een organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwetenhet deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven t.a.v. 01/993325-15: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegdenhandelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

t.a.v. 01/993288-14 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en 01/993325-15:Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.

t.a.v. 01/993288-14 feit 4: Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voertuig, te weten: Mercedes Vito met het kenteken [kentekennummer 1] .

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,

mr. C.P.J. Scheele en mr. M.E.L. Hendriks, leden,

in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,

en is uitgesproken op 22 mei 2017.