Home

Rechtbank Noord-Nederland, 13-06-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2134, 18-997503-09

Rechtbank Noord-Nederland, 13-06-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2134, 18-997503-09

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft in de jaren 2006 tot en met 2009 samen met enkele andere bedrijven per tankauto en tankschip grote hoeveelheden afvalolie doorgevoerd naar Duitsland, zonder dat de autoriteiten daarover waren ingelicht en daarvoor toestemming hadden gegeven. Om dit mogelijk te maken hebben zij begeleidingsbrieven en EVOA-vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen valselijk ingevuld. Op de documenten werd onder meer vermeld dat de afvalstoffen naar het bedrijf van verdachte gingen voor verwerking, terwijl deze in werkelijkheid, veelal na een zogenaamde "papierwissel", rechtstreeks naar Duitsland werden vervoerd. Daarnaast heeft verdachte in de jaren 2010 en 2011 (olie)afvalstoffen ingevoerd uit België en Duitsland, zonder dat daarbij sprake was van de juiste EVOA-kennisgevingen en vervoersdocumenten of waarbij niet in overeenstemming met deze documenten werd gehandeld. Ook in dat kader zijn EVOA-documenten valselijk ingevuld. Voorts heeft verdachte gehandeld in strijd met de aan haar verleende milieuvergunning, doordat een geur van teer- en bleeklucht op een afstand van meer dan 100 meter van de inrichting te ruiken was. Dit werd veroorzaakt door het overpompen van afvalolie in een verkeerde tank. Verdachte is voor deze feiten veroordeeld tot een geldboete van anderhalf miljoen euro, waarvan de helft voorwaardelijk. Daarnaast moet zij het voordeel dat zij uit deze feiten heeft verkregen, terugbetalen aan de staat. Dit voordeel is geschat op ruim 1,2 miljoen euro.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/997503-09

ter berechting gevoegde parketnummers 18/670030-13, 18/670037-13, 18/670038-13,

vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte organisatie] .,

gevestigd te [vestigingsadres] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2016, 25 oktober 2016, 27 oktober 2016, 9 november 2016, 22 november 2016, 7 maart 2017, 8 maart 2017, 14 maart 2017, 15 maart 2017, 16 maart 2017, 17 maart 2017, 27 maart 2017, 28 maart 2017 en 30 mei 2017. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.

Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. W.H. Frank.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij in of omstreeks de periode van 12 juli 2007 tot en met 31 december 2009, althans in 2007 (vanaf 12 juli) en/of 2008 en/of 2009 te Roosendaal en/of Lelystad, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk,

- in totaal - 45 maal, althans een aantal malen (zaak A), te weten,

- 9 maal, althans een aantal malen, in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 en/of

- 20 maal, althans een aantal malen in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 en/of

- 16 maal, althans een aantal malen in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 en/of

- in totaal - 15 maal, althans een aantal malen (zaak B), te weten

- 10 maal, althans een aantal malen in de periode 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 en/of

- 5 maal, althans een aantal malen in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) afvalstoffen, te weten afgewerkte olie en/of smeerolie en/of één of meer andere afvalstoffen, overgebracht van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen en/of Duisburg, in elk geval naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

2.

zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 juli 2007, althans in 2006 en/of 2007 (tot en met 11 juli) te Roosendaal en/of Lelystad, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk,

- in totaal - 12 maal, althans een aantal malen, te weten,

- 7 maal, althans een aantal malen, in de periode 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 en/of

- 5 maal, althans een aantal malen, in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007,

(telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 26, lid 1, aanhef, onder a en/of b, van de "EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen", immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) afvalstoffen, te weten afgewerkte olie en/of smeerolie en/of één of meer andere afvalstoffen, overgebracht van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen, in elk geval naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig voornoemde Verordening en/of zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde Verordening;

3.

zij te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen,

- in het jaar 2006 en/of 2007 - in totaal - 21 maal, althans een aantal malen, (telkens) één of meer EVOA-documenten genaamd "Grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" en/of

- in het jaar 2008 en/of 2009, - in totaal - 52 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer EVOA-documenten genaamd "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" en/of

- in of omstreeks de periode van 2 januari 2009 tot en met 2 september 2009, - in totaal - 15 maal, althans een aantal malen, (telkens) één of meer Tankleichter Messberichten en/of

- in het jaar 2008 en/of 2009, - in totaal - 27 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer begeleidingsbrieven

- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid:

- op de in 2006 en/of 2007 gebruikte EVOA-documenten, in vak 13 (benaming en chemische samenstelling van de stoffen) Fluxolie vermeld, en/of

- op de in 2008 en/of 2009 gebruikte EVOA-documenten in vak 9 (als locatie waarop, en proces waarbij, de afvalstoffen zijn ontstaan), - respectievelijk - (zakelijk weergegeven) Farmsum en destillatie en/of - op een deel van bedoelde documenten - in vak 12 (benaming van de afvalstoffen) Fluxolie vermeld, en/of

- op de Tankleichter Messberichten in het vak genaamd Schiffabfertigungszeiten, tijden vermeld bij de daar genoemde handelingen, terwijl deze handelingen, althans een deel daarvan, op die tijden niet had(den) plaatsgevonden, en/of

- op de begeleidingsbrieven als ontvanger [verdachte organisatie] vermeld,

zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

4.

zij in of omstreeks de periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk - in totaal - 42 maal, althans een aantal malen (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub d, van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen", zijnde het vanuit België en/of Duitsland overbrengen van (een) afvalstof(fen) te weten,

- drijflaag koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001626), en/of

- genaftalineerde olie (kennisgeving BE0003000459), en/of

- een mengsel van koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001383 en kennisgeving

BE001001629), en/of

- vloeibare koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001554 en kennisgeving BE001001555 en kennisgeving LJN DE1350/168511), en/of

- zij- en residustromen van destillatieproces (kennisgeving BE001001624), en/of

- vloeibare olie/koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001664), en/of

- brandstoffen (kennisgeving LJN DE1350/171872)

naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum in Nederland, welke overbrenging(en) van die afvalstof(fen) feitelijk niet met voornoemde kennisgeving(en) en/of de bijbehorende vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten overeenstemde(n), immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens)

in of omstreeks de periode van 27 januari 2010 tot en met 4 mei 2010,

- 9 maal, althans een aantal malen, een afvalstof, te weten vloeibare koolwaterstoffen na ontvangst op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum niet verwerkt zoals aangeven op de daarbij behorende kennisgeving(en), en/of

in of omstreeks de periode van 2 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010,

- 16 maal, althans een aantal malen, (een) afvalstof(fen), te weten drijflaag koolwaterstoffen en/of genaftalineerde olie en/of een mengsel van koolwaterstoffen en/of vloeibare koolwaterstoffen en/of vloeibare olie/koolwaterstoffen en/of brandstoffen, na ontvangst op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum niet verwerkt zoals aangegeven op de bij die afvalstof(fen) behorende kennisgeving(en), en/of

in of omstreeks de periode van 4 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2010

- 17 maal, althans een aantal malen, (een) afvalstof(fen), te weten drijflaag koolwaterstoffen en/of genaftalineerde olie en/of vloeibare koolwaterstoffen en/of zij- en residustromen van destillatieproces en/of een mengsel van koolwaterstoffen en/of vloeibare olie/koolwaterstoffen, na ontvangst op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum niet verwerkt zoals aangegeven op de bij die afvalstof(fen) behorende kennisgeving(en), immers was/waren voornoemde afvalstof(fen) (telkens) voor verwerking afgevoerd naar [bedrijf 1] in Rotterdam, en/of

was op de bij die kennisgeving(en) behorende vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten (telkens) ingevuld en/of ondertekend dat voornoemde afvalstoffen was/waren ontvangen en verwerkt op voornoemde verwerkingslocatie;

5.

zij in of omstreeks de periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen,

- in totaal - 42 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten, behorende bij (een) afvalstof(fen), te weten

- drijflaag koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001626), en/of

- genaftalineerde olie (kennisgeving BE0003000459), en/of

- een mengsel van koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001383 en kennisgeving

BE001001629), en/of

- vloeibare koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001554 en kennisgeving BE001001555 en kennisgeving LJN DE1350/168511), en/of

- zij- en residustromen van destillatieproces (kennisgeving BE001001624), en/of

- vloeibare olie/koolwaterstoffen (kennisgeving BE001001664), en/of

- brandstoffen (kennisgeving LJN DE1350/171872)

- ( elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid,

- in of omstreeks de periode van 27 januari 2010 tot en met 4 mei 2010, op 9, althans één of meer, vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij kennisgeving DE 1350/168511,

vak 18 en/of 19 ingevuld en/of ondertekend en/of laten ondertekenen voor ontvangst en/of verwerking van die vloeibare koolwaterstoffen op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum, en/of

- in of omstreeks de periode van 2 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010, op 16, althans één of meer vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij voornoemde kennisgeving(en)

vak 18 en/of 19 ingevuld en/of ondertekend en/of laten ondertekenen voor ontvangst en/of verwerking van afvalstof(fen), te weten drijflaag koolwaterstoffen en/of genaftalineerde olie en/of een mengsel van koolwaterstoffen en/of vloeibare koolwaterstoffen en/of vloeibare

olie/koolwaterstoffen en/of brandstoffen, op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum,

en/of

- op of omstreeks 4 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2010 op 17, althans één of meer vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij voornoemde kennisgeving(en) vak 18 en/of 19 ingevuld en/of ondertekend en/of laten ondertekenen voor ontvangst en/of verwerking van afvalstof(fen), te weten

drijflaag koolwaterstoffen en/of genaftalineerde olie en/of vloeibare koolwaterstoffen en/of zij- en residustromen van destillatieproces en/of een mengsel van koolwaterstoffen en/of vloeibare olie/koolwaterstoffen, op haar verdachtes verwerkingslocatie in Farmsum,

terwijl in werkelijkheid die afvalstof(fen) voor verwerking was/waren afgevoerd naar [bedrijf 1] in Rotterdam,

zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

6.

zij op of omstreeks 27 juni 2010 te Farmsum, gemeente Delfzijl, terwijl aan [verdachte organisatie] . door Gedeputeerde Staten der provincie Groningen bij Besluit van 9 juni 2009, een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was verleend voor de opslag en verwerking van afvalstoffen en/of producten, gelegen aan [adres] , kadastraal bekend gemeente Delfzijl, sectie O, nummer(s) 335 en 451, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 5.1 en 28.1a en b en 28.4a sub 5 en sub 6 en 28.4b sub 2 en 28.4c sub 1 en sub 2 van Bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de Bijlage I en/of III van voornoemd Besluit, zich samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschrift 5.7 verbonden aan voormelde vergunning,

immers was een geur van teer en/of bleeklucht, althans een geur, waarneembaar op (ongeveer) 300 meter, althans op meer dan 100 meter, van de grens van haar verdachtes inrichting, welke geur afkomstig was van afvalstoffen van haar verdachtes inrichting, te weten afgewerkte olie, althans (afval)olie, die werden overgepompt vanuit een schip ( [schip 2] ) naar een opslagtank ( [nummer] ) gelegen op haar verdachtes inrichting,

en/of

heeft zij verdachte en/of haar mededader(s) niet aan de verplichting voldaan om in overleg met het bevoegd gezag doeltreffende geurmaatregelen te nemen;

7.

zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk - in totaal - 34 maal, althans een aantal malen (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub d, van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen", zijnde het vanuit België overbrengen van een afvalstof, te weten genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik , naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum in Nederland met kennisgeving BE001001325, welke overbrenging(en) van die afvalstof feitelijk niet overeenstemde(n) met die kennisgeving BE001001325 en/of de daarbij behorende vervoersdocumenten, immers was met die kennisgeving BE001001325 en/of de daarbij behorende vervoersdocumenten toestemming verleend voor de overbrenging naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum, van de afvalstof koolwaterwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen,

en/of

in of omstreeks de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011, te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, althans op het grondgebied van de Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk - in totaal 33 maal - althans een aantal malen (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub d, van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen", zijnde het vanuit België overbrengen van een afvalstof, te weten genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik , naar haar vedachtes verwerkingslocatie te Farmsum in Nederland met kennisgeving BE001002066, terwijl die overbrenging(en) van die afvalstof feitelijk niet overeenstemde(n) met die kennisgeving BE001002066 en/of de daarbij behorende vervoersdocumenten, immers was met die kennisgeving BE001002066 en/of de daarbij behorende vervoersdocumenten toestemming verleend voor de overbrenging naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum, van de afvalstof vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk - in totaal - 34 maal, althans een aantal malen, (telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen", immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) een afvalstof, te weten genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik, overgebracht vanuit België naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum in Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,

en/of

in of omstreeks de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011, te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, althans op het grondgebied van de Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk - in totaal 33 maal - althans een aantal malen (telkens) een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de "EG-Verordening 1013/2006 overbrenging van afvalstoffen", immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) een afvalstof, te weten genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik, overgebracht vanuit België naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum in Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

8.

zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010, te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen - in totaal - 34 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij kennisgeving BE001001325 die was bestemd voor de overbrenging van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] . te Antwerpen naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft zij en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op dat/die vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten vak 18 en/of 19 ingevuld en/of ondertekend en/of laten ondertekenen voor de ontvangst en/of verwerking op haar verdachtes verwerkingslocatie van de afvalstof, koolwaterstof-watermengsel afkomstig [organisatie 2] . te Antwerpen, terwijl in werkelijkheid de afvalstof genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik op haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum was ontvangen en/of verwerkt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

en/of

in of omstreeks de periode van 14 april 2011 tot en met 06 juli 2011, te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, - in totaal - 33 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer vervoersdocument(en) voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij kennisgeving BE001002066, die was bestemd voor de overbrenging van de afvalstof vloeibare olie en koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] . te Antwerpen naar haar verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid

op die vervoersdocumenten vak 18 en/of vak 19 ingevuld en/of ondertekend en/of laten ondertekenen voor de ontvangst en/of verwerking op haar verdachtes verwerkingsinrichting van de afvalstof, vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen, terwijl in werkelijkheid de afvalstof genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik op verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum was ontvangen en/of verwerkt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

1 Geldigheid van de dagvaarding

Standpunt van de officier van justitie

1.1.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is.

Standpunt van de verdediging

1.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank

1.3.

De rechtbank ziet geen aanleiding om de dagvaarding ambtshalve nietig te verklaren.

2 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de officier van justitie

2.1.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is.

Standpunt van de verdediging

2.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank

2.3.

De rechtbank ziet geen aanleiding om het openbaar ministerie ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren.

3. Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde

3.1.

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde

3.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde

Inleidende overwegingen

3.3.1.

Onder 1. is - kort gezegd - ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 12 juli 2007 tot en met 31 december 2009 in vereniging met anderen of een ander 60 maal een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", omdat zij en haar mededader(s) telkens afgewerkte olie en/of smeerolie en/of één of meer andere afvalstoffen hebben overgebracht van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen en/of Duisburg, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig genoemde verordening.

3.3.2.

De 60 in de tenlastelegging onder 1. bedoelde grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen zijn onderverdeeld in 45 overbrengingen die zijn aangeduid als zaak A en vijftien overbrengingen die zijn aangeduid als zaak B. Zaak A ziet op overbrengingen per schip en zaak B op overbrengingen per tankwagen. De 45 overbrengingen per schip zijn onderverdeeld in negen scheepstransporten in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007, twintig scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 en zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009. De 15 overbrengingen per tankwagen zijn onderverdeeld in tien tankwagentransporten in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 en vijf tankwagentransporten in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009.

3.3.3.

Ten aanzien van de negen scheepstransporten in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op de bladzijden 41 00847 (deels) en 41 00848 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij in ieder geval gaat om de acht transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 4] onder de volgnummers 10, 11 en 13 tot en met 18 van de EVOA-kennisgeving NL 115510 (hierna respectievelijk: de transporten NL 115510/10, NL 115510/11 et cetera). De officier van justitie heeft in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 aangegeven dat met het negende transport dat in de tenlastelegging wordt bedoeld het op bladzijde 41 00848 genoemde transport betreft dat (uiteindelijk) is overgebracht naar [organisatie 4] onder volgnummer 1 van de EVOA-kennisgeving NL 115510 (hierna: het transport NL 115510/1). De officier van justitie heeft verklaard dat dit transport, dat volgens het overzicht heeft plaatsgevonden op 29 december 2007, in werkelijkheid heeft plaatsgevonden in januari 2007. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit transport daarom moet komen te vervallen, waardoor in deze periode acht transporten resteren. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde voor zover dit het transport NL 115510/1 betreft, omdat dit transport buiten de in de tenlastelegging genoemde periode valt. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op dit transport ingaan. Voorts staat in het overzicht dat transport NL 115510/11 afkomstig is van [bedrijf 2] . De officier van justitie heeft (onder meer) in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 aangegeven dat hij niet bedoeld heeft om voor de transporten afkomstig van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] te vervolgen. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde voor zover dit het transport NL 115510/11 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat dit transport is overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op dit transport ingaan. Dit betekent dat van de negen in de tenlastelegging bedoelde scheepstransporten in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 nog zeven transporten resteren.

3.3.4.

Ten aanzien van de twintig scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op de bladzijden 41 00845 en 41 00846 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de twintig transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 4] onder de volgnummers 1 tot en met 20 van de EVOA-kennisgeving NL 201324. In het overzicht staat dat het transport met volgnummer 16 afkomstig is van " [naam 2] " en dat dit het product "olie/water" betreft. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat het afvalstroomnummer 01FR89000065 betrekking heeft op het bedrijf van [medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal. Voorts staat in het overzicht dat het transport met volgnummer 17 deels afkomstig is van " [medeverdachte organisatie 2] " en deels van " [bedrijf 2] ". Hierdoor is niet zonder meer duidelijk dat dit transport (volledig) afkomstig is uit Roosendaal. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde voor zover dit de transporten met de volgnummers 16 en 17 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat deze transporten (volledig) zijn overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op deze transporten ingaan. Dit betekent dat van de twintig in de tenlastelegging bedoelde scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 nog achttien transporten resteren.

3.3.5.

Ten aanzien van de zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op de bladzijden 41 00843 en 41 00844 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de zestien transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 4] onder de volgnummers 1 tot en met 16 van de EVOA-kennisgeving NL 201330.

3.3.6.

Ten aanzien van de tien tankwagentransporten in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op bladzijde 41 00095 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 5] te Duisburg onder de volgnummers 10, 11, 12, 26, 31, 230, 255, 302, 311, 355 en 470 van de EVOA-kennisgeving NL 201325. Dit zijn echter geen tien transporten, zoals ten laste is gelegd, maar elf. De officier van justitie heeft (onder meer) in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 meegedeeld dat het ten laste gelegde aantal van tien wel klopt, omdat de in het overzicht op bladzijde 41 00095 genoemde bijlage B5 niet is meegeteld omdat dit een andere verdachte betreft, te weten " [medeverdachte organisatie 1] Putten " in plaats van " [medeverdachte organisatie 1] Lelystad ". De door de officier van justitie bedoelde bijlage B5 heeft betrekking op het transport met het volgnummer 10. Blijkens het Excel-overzicht op bladzijde 41 01567 van het dossier is dit transport echter niet afkomstig van " [medeverdachte organisatie 1] Putten ", zoals de officier van justitie heeft aangegeven, maar van " [medeverdachte organisatie 2] Elst ", zoals de verbalisant ook heeft aangegeven in de tekst onder het overzicht. De rechtbank constateert dat blijkens het Excel-overzicht op bladzijde 41 01567 van het dossier hetzelfde geldt ten aanzien van het transport met het volgnummer 12. Gelet op deze vaststelling, gaat de rechtbank ervan uit dat de transporten met de volgnummers 10 en 12 afkomstig zijn uit Elst. Uit het Excel-overzicht op bladzijde 41 01572 van het dossier blijkt dat het transport met het volgnummer 355 afkomstig is van " [bedrijf 2] ". De officier van justitie heeft (onder meer) in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 meegedeeld dat hij niet beoogd heeft om voor de transporten afkomstig van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] te vervolgen De rechtbank heeft op basis van het dossier (met name de Excel-overzichten op de bladzijden 41 01056 tot en met 41 01089 en de bladzijden 41 01566 tot en met 41 01581) en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet kunnen vaststellen waar het transport met het volgnummer 230 vandaan komt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde voor zover dit de transporten met de volgnummers 10, 12, 230 en 355 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat deze transporten zijn overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op deze transporten ingaan. Dit betekent dat van de tien in de tenlastelegging bedoelde tankwagentransporten in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 zeven transporten resteren.

3.3.7.

Ten aanzien van de vijf tankwagentransporten in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op bladzijde 41 00099 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de vijf transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 5] te Duisburg onder de volgnummers 47, 90, 135, 191 en 225 van de EVOA-kennisgeving NL 201332. Uit het rapport Ontneming Afgewerkte Olie [naam dossier] [dossier] -1119 d.d. 25 september 2012 (hierna: de ontnemingsrapportage) (p. 51 0067) en de daarbij gevoegde bijlage 126 (p. 51 0886) blijkt dat het transport van 13 augustus 2009 (volgnummer 191) aan verdachte is gefactureerd door [organisatie 6] , gevestigd te Elst. Hierdoor is niet zonder meer duidelijk dat dit transport afkomstig is uit Roosendaal. Uit het Excel-overzicht op bladzijde 41 01581 van het dossier blijkt dat het transport met volgnummer 225 afkomstig is van [bedrijf 3] ". De officier van justitie heeft (onder meer) in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 meegedeeld dat hij niet heeft beoogd om voor de transporten afkomstig van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] te vervolgen. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde voor zover dit de transporten met de volgnummers 191 en 225 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat deze transporten zijn overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op deze transporten ingaan. Dit betekent dat van de vijf in de tenlastelegging bedoelde tankwagentransporten in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 drie transporten resteren.

3.3.8.

Onder 2. is - kort gezegd - ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 juli 2007 in vereniging met anderen of een ander twaalf maal een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a en/of b, van de "EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen", immers hebben zij en haar mededader(s) telkens afgewerkte olie en/of smeerolie en/of één of meer andere afvalstoffen overgebracht van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig genoemde verordening.

3.3.9.

De twaalf in de tenlastelegging onder 2. bedoelde grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen zijn onderverdeeld in zeven scheepstransporten in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 en vijf scheepstransporten in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007.

3.3.10.

Ten aanzien van de zeven scheepstransporten in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op bladzijde 41 00848 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de zeven transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 4] onder de volgnummers 12 tot en met 17 en 19 van de EVOA-kennisgeving NL 115503. In het overzicht staat dat het transport met volgnummer 12 afkomstig is van [bedrijf 2] . De officier van justitie heeft (onder meer) in zijn requisitoir ter terechtzitting van 14 maart 2017 meegedeeld dat hij de transporten afkomstig van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] niet zal meenemen. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 2. ten laste gelegde voor zover dit het transport met volgnummer 12 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat dit transport is overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Daarom zal de rechtbank hierna niet meer op dit transport ingaan. Dit betekent dat van de zeven in de tenlastelegging bedoelde scheepstransporten in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 zes transporten resteren.

3.3.11.

Ten aanzien van de vijf scheepstransporten in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007 is in de tenlastelegging verwezen naar het overzicht op bladzijde 41 00847 van het dossier. Uit dit overzicht en de documenten waarnaar wordt verwezen, kan worden afgeleid dat het hierbij gaat om de vijf transporten die (uiteindelijk) zijn overgebracht naar [organisatie 4] onder de volgnummers 2 tot en met 5 en 9 van de EVOA-kennisgeving NL 115510. Uit de ontnemingsrapportage (p. 51 0042 en 51 0043) en de daarbij gevoegde bijlage 55 (p. 51 0570) blijkt dat het transport van 4 februari 2007 deels afkomstig is van [bedrijf 5] en deels van [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte organisatie 1] )). Hierdoor is niet zonder meer duidelijk dat dit transport (volledig) afkomstig is uit Lelystad. De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 2. ten laste gelegde voor zover dit het transport van 4 februari 2007 betreft, omdat niet kan worden bewezen dat dit transport (volledig) is overgebracht vanuit Roosendaal en/of Lelystad, zoals ten laste is gelegd. Dit betekent dat van de vijf in de tenlastelegging bedoelde scheepstransporten in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007 vier transporten resteren.

Vrijspraak van het onder 3. ten laste gelegde voor zover dit het vermelden op de EVOA-documenten van de term "fluxolie" betreft

3.4.1.

Onder 3. is (onder meer) ten laste gelegd - kort gezegd - dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de jaren 2006 en 2007 21 maal EVOA-documenten genaamd "Grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door in vak 13 van die documenten telkens valselijk en/of in strijd met de waarheid "fluxolie" te vermelden. Tevens is haar onder 3. ten laste gelegd dat zij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de jaren 2008 en 2009 52 maal EVOA-documenten genaamd "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door in vak 12 van (een deel van) die documenten valselijk en/of in strijd met de waarheid "fluxolie" te vermelden.

3.4.2.

Het in de tenlastelegging genoemde EVOA-document "Grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" betreft het begeleidende document, voorgeschreven in de artikelen 8 en 42 van de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: Verordening (EEG) nr. 259/93). In vak 13 van dit begeleidende document dient blijkens de tekst van dit document te worden ingevuld de "benaming en chemische samenstelling van de afvalstoffen". Noch in de Verordening (EEG) nr. 259/93, noch op (de achterzijde van) het begeleidende document zijn nadere voorschriften gegeven waaraan de in te vullen benaming dient te voldoen of zijn daarover instructies gegeven.

3.4.3.

Het in de tenlastelegging genoemde EVOA-document "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" betreft het vervoersdocument, voorgeschreven in artikel 4, gelezen in samenhang met bijlage I B, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffen de overbrenging van afvalstoffen (hierna: Verordening (EG) nr. 1013/2006). In vak 12 van dit vervoersdocument dient blijkens de tekst van dit document te worden ingevuld de "benaming en chemische samenstelling van de afvalstoffen". In bijlage I C van Verordening (EG) nr. 1013/2006 zijn specifieke instructies neergelegd voor het invullen van het vervoersdocument. Blijkens deze instructies dient in vak 12 te worden vermeld de benaming of benamingen waaronder het materiaal algemeen bekend is of de handelsnaam.

3.4.4.

De verdediging van de medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] heeft bepleit dat "fluxolie" de door verdachte gebruikte handelsnaam is voor de afvalstoffen die met gebruikmaking van de in de tenlastelegging bedoelde EVOA-documenten zijn overgebracht. Gelet op de verklaringen van enkele medewerkers van [verdachte organisatie] [medewerkers 3 en 4] ) en enkele afnemers van [verdachte organisatie] ( [afnemer 1] van [organisatie 4] en [afnemer 2] van [organisatie 5] ) acht de rechtbank aannemelijk dat dit inderdaad het geval is. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat er geen wettelijke definitie van de term "fluxolie" bestaat.

3.4.5.

Gelet op het ontbreken van andersluidende voorschriften of instructies, gaat de rechtbank ervan uit dat het was toegestaan om ook in vak 13 van het begeleidende document, voorgeschreven in Verordening (EEG) nr. 259/93, de handelsnaam van de afvalstoffen te vermelden.

3.4.6.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het vermelden van de term "fluxolie" op de in de tenlastelegging bedoelde EVOA-documenten valselijk of in strijd met de waarheid is gebeurd. Daarom zal de rechtbank verdachte in zoverre vrijspreken van het onder 3. ten laste gelegde.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde

3.5.

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

Bewijsmiddelen gang van zaken in Roosendaal bij [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2]

3.5.1.1. [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] waren in de ten laste gelegde periode gevestigd in Roosendaal.2 [medeverdachte organisatie 2] zamelde in die periode afgewerkte olie in bij garagebedrijven en gaf deze vervolgens af aan [onderdeel medeverdachte organisatie 2] . Vervolgens verkocht [onderdeel medeverdachte organisatie 2] de afgewerkte olie aan verdachte. De medewerkers van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] maakten de begeleidingsbrieven voor het binnenlandse transport.3 De medewerkers van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] gaven de begeleidingsformulieren mee aan de vervoerder en stuurden de vracht naar verdachte. Verdachte regelde het transport en droeg de kosten daarvan. De afgewerkte olie werd deels per schip en deels per tankwagen getransporteerd van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Verdachte werd eigenaar van de afgewerkte olie zodra de transporteur de olie overnam.4 Verdachte betaalde [onderdeel medeverdachte organisatie 2] voor de afgewerkte olie.5 [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] hebben in de ten laste gelegde periode geen kennisgeving gedaan aan en/of toestemming gekregen van de betrokken bevoegde autoriteiten voor het overbrengen van afgewerkte (smeer-)olie, noch van andere afvalstoffen, van Roosendaal naar [organisatie 4] te Dollbergen en/of [organisatie 5] te Duisburg.6

3.5.1.2. [verdachte 2] was in de ten laste gelegde periode enig directeur en enig aandeelhouder van Holding [medeverdachte organisatie 2] BV en Holding [medeverdachte organisatie 2] BV was in die periode enig aandeelhouder van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] . [verdachte 2] en Holding [medeverdachte organisatie 2] BV waren in de ten laste gelegde periode de enige directeuren van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] . De activiteiten van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] waren in de ten laste gelegde periode aardolieverwerking (geen raffinage), groothandel in minerale olieproducten en vloeibare en gasvormige brandstoffen en het be- en verweken en bewaren van en handelen in olie en andere chemische producten. De activiteiten van [medeverdachte organisatie 2] waren in de ten laste gelegde periode onder meer het inzamelen, bewaren en handelen in olie.7 De activiteiten van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] zagen onder meer op afgewerkte olie. Voordat verdachte werd opgericht, werd ook al olie naar Dollbergen vervoerd vanaf de " [medeverdachte organisatie 2] -bedrijven". [verdachte 2] was in de ten laste gelegde periode twee dagen per week in Roosendaal bij de " [medeverdachte organisatie 2] -bedrijven".8 In de periode van 2006 tot en met 2009 zijn door [onderdeel medeverdachte organisatie 2] kennisgevingen gedaan van het overbrengen van afvalolie naar Duitsland.9 [verdachte 2] was eindverantwoordelijke bij [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] . Hij zette de lijnen uit hoe één en ander verwerkt moest worden en was uiteindelijk degene die besliste.10 De bedrijfsleider van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] had dagelijks contact met [verdachte 2] en wekelijks contact met [verdachte 1] .11 [verdachte 2] hield zich binnen [medeverdachte organisatie 2] bezig met de verkoop.12

Bewijsmiddelen gang van zaken bij [medeverdachte organisatie 1] in Lelystad

3.5.2.1. [medeverdachte organisatie 1] zamelde in de ten laste gelegde periode afgewerkte olie in bij onder meer garagebedrijven en industrie. [medeverdachte organisatie 1] bulkte de afgewerkte olie op in Lelystad en leverde het daarna aan verdachte. De afgewerkte olie werd deels per schip en deels per tankwagen getransporteerd van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. De depotmedewerker van [medeverdachte organisatie 1] maakte de begeleidingsbrieven op voor de transporten van de afgewerkte olie naar het bedrijf van verdachte te Farmsum.13 Verdachte regelde het transport van de afgewerkte olie en droeg de kosten daarvan. Verdachte werd eigenaar van de afgewerkte olie zodra de transporteur de olie overnam.14 Verdachte betaalde [medeverdachte organisatie 1] voor de afgewerkte olie.15 [medeverdachte organisatie 1] heeft op 8 juni 2005 een algemene kennisgeving gedaan aan en op 21 juni 2005 toestemming gekregen van de bevoegde betrokken autoriteiten voor de overbrenging van machine-, transmissie- en smeeroliën van Lelystad naar [organisatie 4] te Dollbergen per tankwagen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006. [medeverdachte organisatie 1] heeft op 21 juni 2006 een algemene kennisgeving gedaan aan en op 21 juli 2006 toestemming gekregen van de bevoegde betrokken autoriteiten voor de overbrenging van afgewerkte olie van Lelystad naar [organisatie 4] te Dollbergen per tankwagen in de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007.16 [medeverdachte organisatie 1] heeft in de ten laste gelegde periode geen andere kennisgevingen gedaan aan en/of toestemmingen gekregen van de betrokken bevoegde autoriteiten voor het overbrengen van afgewerkte (smeer-)olie, noch van andere afvalstoffen, van Lelystad naar [organisatie 4] te Dollbergen en/of [organisatie 5] te Duisburg.17

3.5.2.2. [verdachte 1] en [medeverdachte BV organisatie 1] vormden in de ten laste gelegde periode de directie van [medeverdachte organisatie 1] . Beide directeuren waren gezamenlijk bevoegd en [verdachte 1] had een volledige volmacht. [medeverdachte BV organisatie 1] was in die periode de enige aandeelhouder van [medeverdachte organisatie 1] . [medeverdachte ] was in de ten laste gelegde periode de enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte BV organisatie 1] . De activiteiten van [medeverdachte organisatie 1] waren in de ten laste gelegde periode onder meer het inzamelen, vervoeren en op- en overslaan van en het handelen in afgewerkte oliën.18 [medeverdachte ] en [medeverdachte BV organisatie 1] bemoeiden zich in de ten laste gelegde periode niet met de dagelijkse werkzaamheden van [medeverdachte organisatie 1] . [medewerkster] (hierna: [medewerkster] ) was werkzaam bij [medeverdachte organisatie 1] , (onder meer) als bedrijfsleider. [medewerkster] kon sparren met [verdachte 1] en had wekelijks overleg met hem, waarbij de beleidsmatige zaken werden doorgenomen. [verdachte 1] kwam af en toe op het kantoor van [medeverdachte organisatie 1] in Putten.19 Als er problemen waren belde [medewerkster] [verdachte 1] en zij gebruikte hem soms als klankbord.20 [medewerkster] was verantwoording schuldig aan [verdachte 1] .21 [verdachte 1] legde verantwoordelijkheid af aan [medeverdachte ] en hij sprak op vrijdagavond vaak met hem ontwikkelingen door die moesten worden geregeld.22 [medeverdachte organisatie 1] heeft in de ten laste gelegde periode meerdere kennisgevingen op grond van de EVOA-regelgeving gedaan voor het overbrengen van afvalstoffen, waaronder afgewerkte olie, naar het buitenland. In de meeste gevallen zijn de beschikkingen op deze kennisgevingen aan [medeverdachte organisatie 1] verzonden ter attentie van [verdachte 1] . [verdachte 1] heeft in 2008 bezwaar gemaakt tegen de actieve openbaarmaking van de beschikkingen op twee van deze kennisgevingen en heeft in beide gevallen telefonisch contact gehad met SenterNovem .23 [verdachte 1] heeft op 16 april 2009 telefonisch contact gehad met [medewerkster] over vier transporten van afvalolie van [bedrijf 6] naar [medeverdachte organisatie 1] en hij heeft [medewerkster] opdracht gegeven deze vrachten op een bepaalde manier aan het LMA te melden. Tevens heeft hij haar opdracht gegeven een afvalstroomnummer te arrangeren voor het transport van brandstofrestanten van [bedrijf 6] naar [medeverdachte organisatie 1] .24 [verdachte 1] heeft [medewerkster] in de periode van mei tot oktober 2009 opdracht gegeven een scheepstransport van [bedrijf 1] naar [medeverdachte organisatie 1] op een bepaalde manier aan het LMA te melden.25

Bewijsmiddelen scheepstransporten algemeen

3.5.3.1. In de periode van 2006 tot en met eind 2009 voer het [schip] alleen voor verdachte en vervoerde zij hoofdzakelijk afgewerkte olie van (onder meer) [onderdeel medeverdachte organisatie 2] in Roosendaal en [medeverdachte organisatie 1] in Lelystad naar Delfzijl. [schip] duwde alleen de [tankduwbak 1] . Voor het transport binnen Nederland ontving [schip] documenten van [medeverdachte organisatie 2] of [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] ). Op de begeleidingsbrieven die [schip] meekreeg, stond dat verdachte de ontvanger was.26 De afgewerkte olie van [medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] ) werd in de periode van 2006 tot en met 2009 niet altijd bij het bedrijf van verdachte gelost en de partijen werden ook wel rechtstreeks naar Mehrum in Duitsland vervoerd.27 [verdachte 1] en [verdachte 2] bepaalden dat dit zo moest gaan en [medewerker 1] en [medewerker 2] maakten op hun verzoek en in hun opdracht de papieren klaar.28 Vaak regelde [verdachte 2] dat de schipper de papieren bij een sluis of op een andere plek kreeg. [verdachte 2] kreeg dan van de schipper de begeleidingsbrief van de inkomende partij en wisselde deze om met een door [medewerker 1] of [medewerker 2] opgemaakt vergunningsdocument.29 De verwisselde documenten betroffen onder meer de begeleidingsbrief en de formulieren betreffende de kennisgeving aan SenterNovem .30 Met de nieuwe papieren voer [schip] verder met de eerder geladen vracht naar de vestiging van [organisatie 4] te Mehrum.31 De schippers van [schip] kregen de opdrachten/instructies over het vervoer van stoffen van de ene locatie naar de andere en de laad- en losplaatsen telefonisch of per fax van verdachte. In een deel van de periode voer [schip] naar het bedrijf van verdachte, kreeg zij daar andere papieren en voer dan door. In de periode daarna moest [schip] wachten bij de sluis, kwam daar een controleur en kon [schip] gelijk verder varen. In Mehrum werd de lading in een opslagtank op het land gepompt, waarna het met vrachtwagens naar Dollbergen werd gebracht.32 Vanaf [medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] ) naar het bedrijf van verdachte was de benaming van de lading afgewerkte olie en vanaf Delfzijl naar Mehrum was de benaming fluxolie, terwijl de lading in de tussentijd niet was gelost.33

3.5.3.2. Alle vervoer per schip werd bij verdachte geregeld door [verdachte 1] .34 [verdachte 1] bepaalde waar de ladingen heen moesten.35 De praktijk was dat [verdachte 1] en [verdachte 2] bepaalden of een afvalstof al dan niet werd bewerkt bij verdachte.36 Verdachte of [verdachte 1] regelde de hele reisplanning van [schip] . In het begin waren [verdachte 1] en [verdachte 2] de enige contactpersonen van de schipper van [schip] bij verdachte. [verdachte 1] belde de schipper op en gaf de komende reizen op. Later verliep dit via de secretaresses van verdachte, [medewerker 1] en [medewerker 2] . In Delfzijl kreeg de schipper van [schip] de documenten meestal overhandigd van de secretaresses van verdachte.37 De vervoersdocumenten werden klaargemaakt, gestempeld en getekend door de twee secretaresses van verdachte.38 [medewerker 1] en [medewerker 2] melden deze EVOA-documenten aan bij SenterNovem .39 Deze documenten werden gefaxt naar SenterNovem en de buitenlandse autoriteiten.40 Het wisselen van de papieren gebeurde altijd expliciet in opdracht van [verdachte 1] .41 De EVOA-documenten voor de transporten vanaf het bedrijf van verdachte werden ingevuld en aangemeld bij SenterNovem en de desbetreffende regering door [medewerker 1] en [medewerker 2] . [verdachte 1] gaf hen opdracht om bepaalde vrachten aan te melden en zij maakten daarvoor de formulieren op.42

3.5.3.3. Van de ladingen die per schip bij verdachte werden aangevoerd, werden metingen gedaan en een rapport opgemaakt door de onafhankelijke surveyor [surveyor] . Ook werd door de surveyor gekeken of de ruimen van het schip leeg waren. Het rapport van [surveyor] werd ter beschikking gesteld aan de secretaresses [medewerker 1] en [medewerker 2] . Hierdoor kregen zij inzicht in de hoeveelheid lading. Deze rapporten werden meegegeven aan de schipper en tevens door [medewerker 1] en [medewerker 2] bij de documenten van de desbetreffende lading gevoegd en in een ordner bewaard.43 De medewerkers van [surveyor] kregen van verdachte de planning en kregen ook van [verdachte organisatie] te horen wanneer er een papierwissel was.44 Het kwam vaak voor dat [schip] voor de sluis in Delfzijl van medewerkers van [surveyor] andere documenten kreeg van de lading. De controleur van [surveyor] maakte de papieren zo op dat het leek dat [schip] bij het bedrijf van verdachte had gelost en weer geladen, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was.45 De medewerkers van [surveyor] kregen van verdachte de begeleidingsbrief en (in de regel) van de schipper het laadbericht van het schip en zij namen daarvan de kilogrammen, de kuubs en de naam van de vracht over op de Tankleichter Messberichten (laad- en losrapporten). De medewerkers van [surveyor] tekenden de begeleidingsbrieven van het schip voor ontvangst.46 Deze Tankleichter Messberichten werden opgesteld als bewijs van het totaalgewicht van de lading.47 Verder vulden zij op de Tankleichter Messberichten fictieve tijdstippen in voor wat betreft aanmeren, aansluiten slang, pompbegin, pompeinde, verwijderen slang en afvaren van het schip, waardoor de onjuiste suggestie werd gewekt dat het schip werd geladen en gelost. Zij deden dit in opdracht van verdachte.48 Een medewerker van verdachte heeft een medewerker van [surveyor] meegedeeld dat verdachte ook in die gevallen van [surveyor] zowel een los- als een laadrapport verwachtte.49 De schippers van [schip] gaven aan wanneer zij wilden afvaren vanaf hun ligplaats in Farmsum, niet zijnde de steiger bij het bedrijf van verdachte, en de medewerkers van [surveyor] verrekenden de lostijd op het Tankleichter Messbericht, zodat het zou lijken dat de afvaart exact overeenkwam met het vertrek van [schip] , zoals dit door de schipper was opgegeven.50 Op grond van voorschrift 2.2.5. van de milieuvergunning d.d. 9 juni 2009 diende verdachte te allen tijde te handelen conform de AO/IC.51 In de AO/IC beschrijving van verdachte (versie 30 mei 2007) stond dat de administratieve medewerker bij aan- en afleveringen per schip de onafhankelijke surveyor inlichtte welke lading wanneer werd verwacht, dat de onafhankelijke surveyor per schip een voormeting verrichtte van de totale in het schip aanwezige hoeveelheid, dat de onafhankelijke surveyor na het lossen of laden van het schip een zogenaamde nameting verrichtte op de nieuwe voorraad van het schip, dat op deze wijze de geloste of geladen hoeveelheid werd bepaald en dat de onafhankelijk surveyor van deze voor- en nameting een rapport opstelde.52

Bewijsmiddelen scheepstransporten periode 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006

3.5.4.1. In het jaar 2006 heeft acht keer een omwisseling van documenten plaatsgevonden, waaronder op 21 september 2006. [schip] is die keren daadwerkelijk aangekomen in Farmsum, maar niet bij het bedrijf van verdachte aan [adres] . [schip] lag in de haven bij de sluis. De lading werd die keren niet gelost.53

3.5.4.2. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte is het volgende vermeld. [schip] is op 17 augustus 2006, 21 september 2006, 11 oktober 2006, 27 oktober 2006, 10 november 2006 en 11 december 2006 aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad. De lading van deze zes transporten is telkens aangeduid als smeerolie. [schip] is telkens op dezelfde dag weer vertrokken naar [organisatie 4] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was telkens exact gelijk aan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (vijf maal) of één kg meer dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (eenmaal).54 Deze gegevens komen exact overeen met de gegevens die op de in de tenlastelegging genoemde bladzijde 41 00848 zijn vermeld bij de transporten die op die bladzijde zijn aangeduid als EVOA-tr. NL 115503/13 tot en met EVOA-tr. NL 115503/17 en EVOA-tr. NL 115503/19.

3.5.4.3. Voor de zes transporten die op 16 augustus 2006, 20 september 2006, 11 oktober 2006, 26 oktober 2006, 10 november 2006 en 9 december 2006 met [schip] onder de benaming fluxolie zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 4] , zijn de EVOA-documenten "grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 115503, respectievelijk met de volgnummers 13 tot en met 17 en 19. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van [verdachte organisatie] en een handtekening namens de kennisgever [verdachte organisatie] . De transporten zijn respectievelijk op 21 augustus 2006, 26 september 2006, 17 oktober 2006, 31 oktober 2006, 15 november 2006 en 14 december 2006 aangekomen bij [organisatie 4] .55 De algemene kennisgeving NL 115503 is gedaan door [verdachte organisatie] (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "fluxolie, afkomstig van de destillatie van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen in Duitsland.56

Bewijsmiddelen scheepstransporten periode 7 januari 2007 tot en met 29 september 2007

3.5.5.1. In het jaar 2007 heeft zestien keer een omwisseling van documenten plaatsgevonden. [schip] is die keren daadwerkelijk aangekomen in Farmsum, maar niet bij het bedrijf van verdachte aan [adres] . [schip] lag in de haven bij de sluis. De lading werd die keren niet gelost.57

3.5.5.2. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte is het volgende vermeld. [schip] is op 1 maart 2007, 22 maart 2007, 14 of 15 april 2007, 29 juni 2007, 25 juli 2007, 23 oktober 2007, 18 november 2007, 1 december 2007, 13 december 2007 en 28 december 2007 aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad en op 9 november 2007 met een transport dat afkomstig was van leverancier [medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal. De lading van deze elf transporten is telkens aangeduid als smeerolie. [schip] is telkens op dezelfde dag, één dag later of (volgens de digitale gegevens van verdachte) zelfs één dag eerder weer vertrokken naar [organisatie 4] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was telkens exact gelijk aan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (zeven maal) of één kg (tweemaal) dan wel 1.148 kg (0,12%) (eenmaal) meer dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie of twee kg minder (eenmaal) dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie. In het geval waarin het aangevoerde gewicht 1.148 kg lager was, was het aantal liters van de aangevoerde hoeveelheid smeerolie exact gelijk aan het aantal liters van de afgevoerde hoeveelheid smeerolie.58 Deze gegevens komen exact overeen met de gegevens die op de in de tenlastelegging genoemde bladzijde 41 00847 zijn vermeld bij de transporten die op die bladzijde zijn aangeduid als EVOA-tr. NL 115510/3 tot en met EVOA-tr. NL 115510/5, EVOA-tr. NL 115510/9, EVOA-tr. NL 115510/10 en EVOA-tr. NL 115510/13 tot en met EVOA-tr. NL 115510/18.

3.5.5.3. Voor de elf transporten die op 28 februari 2007, 21 maart 2007, 15 april 2007, 29 juni 2007, 25 juli 2007, 20 oktober 2007, 9 november 2007, 19 november 2007, 2 december 2007, 13 december 2007 en 31 december 2007 met [schip] onder de benaming fluxolie zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 4] , zijn de EVOA-documenten "grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 115510, respectievelijk met de volgnummers 3 tot en met 5, 9, 10 en 13 tot en met 18. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte en een handtekening namens de kennisgever [verdachte organisatie] . De transporten zijn respectievelijk op 5 maart 2007, 26 maart 2007, 18 april 2007, 2 juli 2007, 30 juli 2007, 29 oktober 2007, 13 november 2007, 22 november 2007, 7 december 2007, 17 december 2007 en 7 januari 2008 aangekomen bij [organisatie 4] .59 De algemene kennisgeving NL 115510 is gedaan door verdachte (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "fluxolie, afkomstig van het destilleren van afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen in Duitsland.60

Bewijsmiddelen scheepstransporten periode 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008

3.5.6.1. In het jaar 2008 heeft twintig keer een omwisseling van documenten plaatsgevonden. [schip] is die keren daadwerkelijk aangekomen in Farmsum, maar niet bij het bedrijf van verdachte aan [adres] . [schip] lag in de haven bij de sluis. De lading werd die keren niet gelost.61

3.5.6.2. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte is het volgende vermeld. [schip] is op 7 februari 2008, 24 februari 2008, 4 maart 2008, 4 april 2008, 10 mei 2008, 5 juni 2008, 19 juni 2008, 1 juli 2008, 23 of 24 juli 2008, 14 augustus 2008, 29 augustus 2008, 17 september 2008 en 12 november 2008 aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad en op 20 maart 2008, 27 april 2008, 1 oktober 2008, 27 november 2008 en 12 december 2008 met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal. De lading van deze transporten is telkens aangeduid als afgewerkte olie of smeerolie. [schip] is telkens op dezelfde dag of één dag later weer vertrokken naar [organisatie 4] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was telkens exact gelijk aan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid afgewerkte olie of smeerolie (twaalf maal) of één tot 4.000 kg meer dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid afgewerkte olie of smeerolie (vijf maal) of 1.849 kg (0,20%) minder dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (eenmaal). In het geval dat het gewicht 1.849 kg lager was, was het aantal afgevoerde liters fluxolie 275 meer dan het aantal aangevoerde liters smeerolie.62 Deze gegevens komen exact overeen met de gegevens die op de in de tenlastelegging genoemde bladzijden 41 00845 en 41 00846 zijn vermeld bij de transporten die op die bladzijden zijn aangeduid als EVOA-tr. NL 201324/1 tot en met EVOA-tr. NL 201324/15 en EVOA-tr. NL 201324/18 tot en met EVOA-tr. NL 201324/20.

3.5.6.3. Om het bedrijf van verdachte per schip te bereiken, vaart men vanaf het Eemskanaal naar de Oosterhornhaven. Bij de ingang van deze haven staat een bord, inhoudende de verplichting zich te melden op het aangegeven marifoonkanaal van het Haven Coördinatie Centrum in Delfzijl, onderdeel van Groningen Sea Ports te Delfzijl (hierna: het HCC). Vervolgens vaart men via het Oosterhornkanaal naar het bedrijf van verdachte. Een andere route om het bedrijf van verdachte per schip te bereiken is er niet. Bij een melding moet ook worden aangegeven waar een schip heen gaat. Deze meldingen worden gedaan per telefoon of marifoon en worden ingevoerd in het elektronisch systeem "monitor harbour for Delfzijl". Meldingen kunnen 24 uur per etmaal worden gedaan en er wordt ook 24 uur per etmaal geregistreerd. Door rond te rijden in de havens controleren medewerkers van het HCC of de schepen die in de haven zijn aangekomen zich hebben gemeld. Het HCC heeft ook camera's waarmee de schepen in de gaten worden gehouden. Indien schepen worden opgemerkt die zich niet hebben gemeld, worden deze alsnog geregistreerd. Een medewerker van de gemeente registreert handmatig de passage van schepen door de Weiwerderbrug en schrijft dit op de zogenaamde sluislijst, welke eenmaal per dag naar het HCC wordt gefaxt, zodat het HCC achteraf kan zien wie er door de bruggen ging. Een schip moet zich ook melden als het ligplaats inneemt. De kans dat gegevens niet doorkomen bij het HCC, bijvoorbeeld door een storing, is nagenoeg nihil, omdat er een back-up-systeem is dat via een generator direct weer stroom genereert voor het systeem. De geregistreerde gegevens worden bewaard.63

Op de data in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 dat [schip] volgens de digitale gegevens van verdachte aankwam en weer vertrok, is in het systeem "monitor harbour for Delfzijl" niet geregistreerd dat (de bemanning van) [schip] heeft gemeld dat [schip] de Oosterhornhaven is binnengevaren dan wel ligplaats heeft ingenomen bij het bedrijf van verdachte, behalve op 11 november 2008 om 16:45 uur op de aanleglocatie " [verdachte organisatie] " (vertrek 12 november 2008 om 03:30 uur met bestemming Duisburg).64

3.5.6.4. Op de begeleidingsbrieven betreffende de transporten van afgewerkte olie met [schip] vanaf de ontdoener [medeverdachte organisatie 1] aangevangen op 6 februari 2008, 22 februari 2008, 3 maart 2008, 9 mei 2008, 17 juni 2008, 30 juni 2008, 22 juli 2008, 11 augustus 2008, 28 augustus 2008, 16 september 2008 en 10 november 2008 is telkens als ontvanger " [verdachte organisatie] " vermeld.65

3.5.6.5. Voor de achttien transporten die op 8 februari 2008, 23 februari 2008, 4 maart 2008, 20 maart 2008, 4 april 2008, 27 april 2008, 11 mei 2008, 3 juni 2008, 19 juni 2008, 2 juli 2008, 24 juli 2008, 13 augustus 2008, 30 augustus 2008, 17 september 2008, 2 oktober 2008, 12 november 2008, 27 november 2008 en 11 december 2008 met [schip] onder de benaming fluxolie zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 4] , zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 201324, respectievelijk met de volgnummers 1 tot en met 15 en 18 tot en met 20. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van [verdachte organisatie] en een handtekening namens de kennisgever, zijnde verdachte. De transporten zijn respectievelijk op 11 februari 2008, 28 februari 2008, 8 maart 2008, 25 maart 2008, 8 april 2008, 1 mei 2008, 15 mei 2008, 9 juni 2008, 23 juni 2008, 5 juli 2008, 28 juli 2008, omstreeks 18 augustus 2008, 3 september 2008, 22 september 2008, 6 oktober 2008, 17 november 2008, 1 december 2008 en 15 december 2008 aangekomen bij [organisatie 4] . Op deze achttien EVOA-documenten is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" telkens ingevuld " [verdachte organisatie] te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" telkens ingevuld "idem / destillatie".66 De algemene kennisgeving NL 201324 is gedaan door verdachte (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "fluxolie (…) afkomstig van het destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen in Duitsland.67

Bewijsmiddelen scheepstransporten periode 21 december 2008 tot en met 2 september 2009

3.5.7.1. In het jaar 2009 heeft zestien keer een omwisseling van documenten plaatsgevonden, waaronder op 2 september 2009. [schip] is die keren daadwerkelijk aangekomen in Farmsum, maar niet bij het bedrijf van verdachte aan [adres] . [schip] lag in de haven bij de sluis. De lading werd die keren niet gelost.68

3.5.7.2. In 2009 zijn ten minste zestien transporten vanaf [medeverdachte organisatie 2] in Roosendaal of [medeverdachte organisatie 1] in Lelystad (de rechtbank begrijpt: [onderdeel medeverdachte organisatie 2] of [medeverdachte organisatie 1] ) naar Delfzijl nooit bij het bedrijf van verdachte gelost maar na een documentenwissel doorgezet naar Mehrum.69 De vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, corresponderend met de kennisgeving NL 201330, met de volgnummer 1/45 tot en met 16/45 hebben betrekking op rechtstreekse vrachten van [medeverdachte organisatie 2] of [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [onderdeel medeverdachte organisatie 2] of [medeverdachte organisatie 1] ) naar [organisatie 4] te Dollbergen in Duitsland. Met behulp van deze documenten is fluxolie vervoerd. De begeleidingsbrief van deze vrachten is omgewisseld voor een EVOA-document aan de kade bij het bedrijf van verdachte of voor de sluis in Farmsum. [schip] is in deze gevallen niet bij het bedrijf van verdachte gelost en opnieuw geladen. Een gedeelte van deze documenten is telkens ingevuld door [medewerker 1] en [medewerker 2] en deze documenten zijn door hen ondertekend.70 Zij hebben dit gedaan in opdracht van [verdachte 1] en [verdachte 2] .71

3.5.7.3. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte is het volgende vermeld. [schip] is op 2 januari 2009 aangekomen met een transport dat afkomstig was van leverancier [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal en was aangeduid als afgewerkte olie. [schip] is op 28 januari 2009 vetrokken naar [organisatie 4] , waarbij de lading is aangeduid als fluxolie. [schip] is op 11 februari 2009, 12 maart 2009, 9 juni 2009, 28 juli 2009, 21 augustus 2009 en 2 september 2009 aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal en op 25 maart 2009, 14 april 2009, 29 april 2009, 12 mei 2009, 27 mei 2009, 2 juli 2009, 14 juli 2009 en 9 augustus 2009 met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad. De lading van deze veertien transporten is telkens aangeduid als smeerolie. [schip] is in deze veertien gevallen telkens op dezelfde dag of één dag later weer vertrokken naar [organisatie 4] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was telkens exact gelijk aan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid afgewerkte olie (negen maal) of één tot 1.831 kg meer dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (drie maal) of 516 (0,05%) tot 1.485 kg (0,16%) minder dan het gewicht van de aangeleverde hoeveelheid smeerolie (tweemaal).72 Deze gegevens komen exact overeen met de gegevens die op de in de tenlastelegging genoemde bladzijden 41 00843 en 41 00844 zijn vermeld bij de transporten die op die bladzijde zijn aangeduid als EVOA-tr. NL 201330/1 tot en met EVOA-tr. NL 201330/16.

3.5.7.4. Op de data in de periode van 21 december 2008 tot en met 10 juni 2009 dat [schip] volgens de digitale gegevens van verdachte aankwam en weer vertrok, is in het systeem "monitor harbour for Delfzijl" niet geregistreerd dat (de bemanning van) [schip] heeft gemeld dat [schip] de Oosterhornhaven is binnengevaren dan wel ligplaats heeft ingenomen bij het bedrijf van verdachte, behalve op 10 juni 2009 om 15:58 uur op de aanleglocatie "DSBHH" (vertrek 10 juni 2009 om 20:45 uur met bestemming Mehrum).73 De aanleglocatie "DSBHH" betreft de "drijvende steiger binnenzijde handelshaven". Dit is een steiger in de handelshaven van Delfzijl en het bedrijf van verdachte is vanaf die locatie niet te bereiken.74

3.5.7.5. Uit de analyses van de door [schip] op 2 januari 2009, 28 januari 2009, 11 februari 2009, 12 maart 2009, 25 maart 2009, 14 april 2009, 29 april 2009, 12 mei 2009, 27 mei 2009, 9 juni 2009, 2 juli 2009, 14 juli 2009, 28 juli 2009, 21 augustus 2009 en 2 september 2009 aangevoerde transporten afgewerkte olie blijkt dat de waterpercentages van de ladingen respectievelijk 6,5%, 6,3%, 5,8%, 5,4%, 6,6%, 6,5%, 9%, 5,2%, 5,2%, 7,5%, 6,4%, 5,7%, 4,9%, 4% en 5% waren.75 Uit de analyses van [organisatie 4] van de op 7 januari 2009, 2 februari 2009, 16 februari 2009, 16 maart 2009, 31 maart 2009, 17 april 2009, 4 mei 2009, 15 mei 2009, 2 juni 2009, 13 juni 2009, 6 juli 2009, 20 juli 2009, 31 juli 2009, 25 augustus 2009 en 7 september 2009 van verdachte ontvangen transporten blijkt dat de waterpercentages van de ladingen respectievelijk 6,6%, 5,6%, 6,3%, 6,0%, 5,7%, 4,8%, 6,3%, 5,7%, 4,5%, 6,0%, 5,4%, 4,5%, 8,1%, 3,9% en 6,9% waren.76

3.5.7.6. [verdachte 1] heeft [collega 1] op 3 april 2009 telefonisch meegedeeld dat [schip] weer gaat laden in Lelystad en dan naar Mehrum gaat en hij heeft haar gevraagd de papieren alvast klaar te maken. [verdachte 1] heeft [verdachte 2] op 17 april 2009 telefonisch meegedeeld dat [schip] weer gaat laden in Lelystad en dan weer naar Duitsland gaat. [verdachte 1] heeft [collega 2] op 20 april 2009 telefonisch meegedeeld dat hij in Lelystad een volle bak voor Mehrum moet laden en hem voorgesteld om op 4 mei in Duitsland aan te komen. Op 12 mei 2009 heeft [collega 3] aan [verdachte 2] telefonisch meegedeeld dat [schip] die dag een papierwissel heeft en heeft zij hem gevraagd waar het schip heen gaat na het laden in Dollbergen en of dit de normale route is, waarop [verdachte 2] heeft geantwoord dat hij denkt van wel en heeft gezegd dat zij de papieren klaar moet maken. Op 18 mei 2009 heeft [verdachte 1] aan [verdachte 2] telefonisch meegedeeld dat [schip] kan laden te Lelystad en heeft [verdachte 2] geantwoord dat hij akkoord is met het laden in Lelystad voor de volgende. Op 20 mei 2009 heeft [verdachte 1] aan [verdachte 2] telefonisch meegedeeld dat [schip] naar Lelystad gaat en heeft [verdachte 2] daarop gereageerd dat het in Lelystad dan gelijk weer voor Duitsland is, hetgeen [verdachte 1] heeft beaamd.77

3.5.7.7. Op de begeleidingsbrieven betreffende de transporten van afgewerkte olie met [schip] vanaf de ontdoener [onderdeel medeverdachte organisatie 2] aangevangen op 21 december 2009, 24 januari 2009, 8 februari 2009, 10 maart 2009, 7 juni 2009, 25 juli 2009, 19 augustus 2009 en 31 augustus 2009 is telkens als ontvanger " [verdachte organisatie] ." vermeld. 78 Op de begeleidingsbrieven betreffende de transporten van afgewerkte olie met [schip] vanaf de ontdoener [medeverdachte organisatie 1] aangevangen op 23 maart 2009, 6 april 2009, 27 april 2009, 11 mei 2009, 25 mei 2009, 30 juni 2009, 13 juli 2009 en 8 augustus 2009 is telkens als ontvanger " [verdachte organisatie] " vermeld.79

3.5.7.8. Op de Tankleichter Messberichten betreffende het lossen en/of laden van [tankduwbak 1] bij [verdachte organisatie] op 2 januari 2009, 28 januari 2009, 11 februari 2009, 13 maart 2009, 25 maart 2009, 14 april 2009, 29 april 2009, 12 mei 2009, 28 mei 2009, 10 juni 2009, 2 juli 2009, 14 juli 2009, 28 juli 2009, 21 augustus 2009 en 2 september 2009 zijn in het vak "Schiffabfertigungszeiten" telkens tijden vermeld bij de daaronder vermelde handelingen "Festgemacht", "Schläuche angeschlagen", "Ladetanks aufgemessen", "Pumpbegin", "Pumpende", "Schläuche abgeschlagen" en "Abgang".80

3.5.7.9. Voor de zestien transporten die op 2 januari 2009, 28 januari 2009, 11 februari 2009, 11 maart 2009, 25 maart 2009, 14 april 2009, 29 april 2009, 12 mei 2009, 28 mei 2009, 10 juni 2009, 1 juli 2009, 14 juli 2009, 28 juli 2009, 10 augustus 2009, 21 augustus 2009 en 3 september 2009 met [schip] onder de benaming fluxolie zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 4] , zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 201330, respectievelijk met de volgnummers 1 tot en met 16. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte en een handtekening namens de kennisgever, zijnde verdachte. De transporten zijn respectievelijk op 6 januari 2009, 2 februari 2009, omstreeks 16 februari 2009, 16 maart 2009, 31 maart 2009, 17 april 2009, 4 mei 2009, 15 mei 2009, 2 juni 2009, 13 juni 2009, 6 juli 2009, 20 juli 2009, 31 juli 2009, 13 augustus 2009, 25 augustus 2009 en 7 september 2009 aangekomen bij [organisatie 4] .81 De algemene kennisgeving NL 201330 is gedaan door verdachte (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "fluxolie (…) afkomstig van het destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen in Duitsland.82 Op het kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging betreffende kennisgeving NL 201330 en de zestien voormelde vervoersdocumenten is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" telkens ingevuld " [verdachte organisatie] " te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" telkens ingevuld "Farmsum, destillatie".83

Bewijsmiddelen tankwagentransporten algemeen

3.5.8.1. Het kwam vaker voor dat een tankwagen met afval afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] na binnenkomst bij het bedrijf van verdachte niet werd gelost en verwerkt, maar na het omruilen van de begeleidingsbrief voor een EVOA-vervoersdocument, doorging naar [organisatie 5] .84

3.5.8.2. Op 7 mei 2008 is in opdracht van onder meer [verdachte 1] binnen het bedrijf van verdachte een e-mailbericht verstuurd met als bijlage een instructie over de manier waarop moest worden omgegaan met de aanname en uitgifte van documenten (papierwissel) betreffende transporten naar [organisatie 5] die afkomstig waren van [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte organisatie 1] ). Deze instructie hield onder meer in dat bij de weging van de vrachtwagens voorafgaand aan de uitgifte van de papieren voor het transport van verdachte naar [organisatie 5] op de weegbrief het ledig gewicht van de weegbon van [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte organisatie 1] ) moest worden ingevuld. Daardoor leek het zo dat de vrachtwagens bij het bedrijf van verdachte opnieuw leeg gewogen waren, terwijl dit in werkelijkheid niet gebeurde. De vrachtwagens met afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte organisatie 1] ) werden bij het bedrijf van verdachte niet gelost en opnieuw geladen. Dit gebeurde voor 7 mei 2008 ook al en was de standaard regeling bij het bedrijf van verdachte vanaf 2007 tot en met (in ieder geval) augustus 2009.85

3.5.8.3. Op 20 mei 2008 reed een tankauto met afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] het terrein van verdachte te Farmsum op en kreeg de chauffeur in het kantoor een kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, corresponderend met kennisgeving NL 201325, en een vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, corresponderend met kennisgeving NL 201325, met volgnummer 57 van 750. Vervolgens stapte de chauffeur in de tankauto en verliet het terrein van verdachte, zonder dat de tankauto bij het bedrijf van verdachte was gelost of geladen. Dit was de gebruikelijke werkwijze voor de transporten die plaatsvonden op deze kennisgeving en op dat moment hadden er al 60 van de 750 transporten onder deze kennisgeving op deze wijze plaatsgevonden.86

3.5.8.4. Vóór de controle van 20 mei 2008 kwam het vaak voor dat een binnenkomende tankwagen alleen werd gewogen, waarna de begeleidingsbrief werd omgewisseld voor een EVOA-vervoersdocument. Na de controle van 20 mei 2008 werd de tankwagen bij binnenkomst daadwerkelijk gekoppeld aan een tank, maar werd deze niet gelost. Vervolgens vond een papierwissel plaats, werd de tankwagen na ongeveer een half uur losgekoppeld en mocht de tankwagen weer verder rijden naar zijn bestemming in Duitsland. Het was het idee van [verdachte 1] om zo te werken.87

3.5.8.5. De begeleidingsbrieven van de tankwagens die binnenkwamen bij het bedrijf van verdachte, werden voor ontvangst getekend door een medewerker van verdachte.88[medewerker 1] en [medewerker 2] maakten de EVOA-vervoersdocumenten voor de transporten naar [organisatie 5] op. Zij deden dit in opdracht van [verdachte 1] .89 [verdachte 1] heeft [medewerker 1] en [medewerker 2] aanwijzingen gegeven over de manier waarop zij de EVOA-vervoersdocumenten moesten ondertekenen en opsturen.90 Deze EVOA-documenten werden door [medewerker 1] en [medewerker 2] aangemeld bij SenterNovem .91 Deze documenten werden gefaxt naar SenterNovem en de buitenlandse autoriteiten.92 [verdachte 1] was binnen het bedrijf van verdachte degene die bepaalde dat een tankauto niet bij het bedrijf van verdachte maar ergens anders werd gelost.93 [verdachte 1] en [verdachte 2] gaven de opdracht om het transport op een bepaalde manier uit te voeren.94

Bewijsmiddelen tankwagentransporten periode 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009

3.5.9.1. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte is het volgende vermeld. Op 6 mei 2008, 7 mei 2008, 8 mei 2008, 25 september 2008 en 9 oktober 2008 is [transporteur 1] aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier " [medeverdachte organisatie 1] " / [medeverdachte organisatie 1] )". Op 8 oktober 2008 is [transporteur 2] aangekomen met een transport dat afkomstig was van leverancier " [medeverdachte organisatie 1] ".95 Het afvalstroomnummer 01fr80200078 is afgegeven aan de ontdoener [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad voor het afgeven van afgewerkte olie aan verdachte te Farmsum.96 Op 19 januari 2009 is [transporteur 3] aangekomen met een transport dat afkomstig was van [medeverdachte organisatie 1] . De lading van deze transporten is telkens aangeduid als smeerolie, afvalolie of afgewerkte olie. De voornoemde transporteurs [transporteur 1] , [transporteur 2] en [transporteur 3] zijn telkens op dezelfde dag of (in één geval) één dag later vertrokken naar [organisatie 5] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was telkens exact gelijk aan (vijf maal) of twintig kg minder dan (tweemaal) het gewicht van de door die transporteur op diezelfde dag of de dag tevoren aangeleverde hoeveelheid smeerolie, afvalolie of afgewerkte olie. Bij de uitgaande transporten van [transporteur 1] zijn de nummers 11/750, 26/750, 31/750, 255/750 en 302 vermeld. Bij de uitgaande transporten van de transporteurs [transporteur 2] en [transporteur 3] zijn respectievelijk de nummers 311 en 470 vermeld.97 Deze nummers en de in de digitale gegevens van verdachte vermelde gewichten van de uitgaande transporten komen exact overeen met de nummers en gewichten die zijn vermeld op de tweede, vierde, vijfde, zevende, achtste, negende en elfde regel van de tabel die is opgenomen op de in de tenlastelegging genoemde bladzijde 41 00095.

3.5.9.2. Voor de transporten die op 7 mei 2008 (tweemaal), 8 mei 2008, 25 september 2008 en 8 oktober 2008 door [transporteur 1] , op 10 oktober 2008 door [transporteur 2] en op 19 januari 2009 door [transporteur 3] onder de benaming "altöl" zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 5] , zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 201325, respectievelijk met de volgnummers 11/750, 26/750, 31/750, 255/750, 302/750, 311/750 en 470/750. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte en een handtekening namens de kennisgever, zijnde verdachte. De zes eerstgenoemde transporten zijn respectievelijk op (of omstreeks) 7 mei 2008 (tweemaal), 8 mei 2008, 25 september 2008, 8 oktober 2008 en 10 oktober 2008 aangekomen bij [organisatie 5] . Het vervoersdocument van het laatstgenoemde transport (met volgnummer 470/750) is op 19 januari 2009 door verdachte gefaxt aan SenterNovem en de " regering Baufel ".98 In het kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging inzake kennisgeving NL 201325 is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" ingevuld " [verdachte organisatie] " te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" ingevuld "Farmsum (NL), Destillation".99 Op de zeven voormelde vervoersdocumenten is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" telkens ingevuld " [verdachte organisatie] " te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" telkens ingevuld "wie oben, Destillation".100 De algemene kennisgeving NL 201325 is gedaan door verdachte (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "afgewerkte olie (…) afkomstig van inzameling bij garagebedrijven, werkplaatsen en diverse industrieën" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg in Duitsland.101

Bewijsmiddelen tankwagentransporten periode 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009

3.5.10.1. In de inbeslaggenomen digitale gegevens van [verdachte organisatie] is het volgende vermeld. [transporteur 4] is op 5 mei 2009, 15 juni 2009 en 10 juli 2009 aangekomen met transporten die afkomstig waren van leverancier [medeverdachte organisatie 1] . De lading van deze transporten is telkens aangeduid als afgewerkte (smeer)olie. [transporteur 4] is op 5 mei 2009 en 10 juli 2009 vertrokken naar [organisatie 5] en [transporteur 3] is op 15 juni 2009 vertrokken naar [organisatie 5] , waarbij de lading telkens is aangeduid als fluxolie. Het gewicht van de afgevoerde hoeveelheid fluxolie was in deze drie gevallen telkens exact gelijk aan (eenmaal), twintig kg minder dan (eenmaal) of 40 kg minder dan (eenmaal) het gewicht van de door [transporteur 4] op diezelfde dag aangeleverde hoeveelheid afgewerkte (smeer)olie. Bij de uitgaande transporten zijn de nummers 47, 90 en 135 vermeld.102 Deze nummers komen overeen met de nummers die zijn vermeld op de eerste tot en met de derde regel van de eerste kolom van de tabel die is opgenomen op de in de tenlastelegging genoemde bladzijde 41 00099.

3.5.10.2. [verdachte 1] heeft op 3 april 2009 telefonisch met [persoon 1] afgesproken dat [persoon 1] rekeningen zal schrijven aan [transporteur 3] voor transporten van Lelystad naar Delfzijl en van Delfzijl naar Duisburg en dat [verdachte 1] dat zal verrekenen met [transporteur 3] . Daarnaast heeft [verdachte 1] met [persoon 1] afgesproken dat [verdachte 1] in Delfzijl plakletters met de tekst " [transporteur 3] " op het voertuig van [persoon 1] mag plakken om het voertuig te camoufleren tijdens de rit naar Duisburg. [verdachte 1] heeft verder tegen [persoon 1] gezegd dat hij verwacht dat hij nog weken blijft leveren aan Duisburg en dat de auto dan nog steeds kan worden ingezet. [verdachte 1] heeft op 3 april 2009 [persoon 2] opgedragen plakletters van [transporteur 3] op de auto van [transporteur 4] (de rechtbank begrijpt: [transporteur 4] ) te plakken.103 Op de factuur van verdachte aan [organisatie 5] d.d. 13 juli 2009 staat dat op 10 juli 2009 een hoeveelheid fluxolie uit Farmsum is afgeleverd in Duisburg door [transporteur 4] .104 Op het EVOA-document "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen", corresponderend met kennisgeving NL 201332, met volgnummer 135, is ingevuld dat de overbrenging van fluxolie op 10 juli 2009 is uitgevoerd door [transporteur 3] .105

3.5.10.3. Voor de drie transporten die op 5 mei 2009, 15 juni 2009 en 10 juli 2009 door de transporteurs [transporteur 3] dan wel [transporteur 4] onder de benaming "altöl" zijn overgebracht naar de ontvanger [organisatie 5] , zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" gebruikt, corresponderend met kennisgeving NL 201332, respectievelijk met de volgnummers 47/750, 90/750 en 135/750. Deze documenten zijn elk voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte en een handtekening namens de kennisgever, zijnde verdachte. De transporten met de volgnummers 47/750 en 90/750 zijn respectievelijk op 5 mei 2009 en 15 juni 2009 aangekomen bij [organisatie 5] .106 Het transport met volgnummer 135/750 is op 10 juli 2009 aangekomen bij [organisatie 5] .107 In het kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging inzake kennisgeving NL 201332 is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" ingevuld " [verdachte organisatie] te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" ingevuld "Farmsum (NL), Distilatie".108 Op de drie voormelde vervoersdocumenten is in vak 9 bij "Producent(en) van de afvalstoffen" telkens ingevuld " [verdachte organisatie] " te "Farmsum" en is bij "Locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan" telkens ingevuld "Farmsum, Distilation".109 De algemene kennisgeving NL 201332 is gedaan door verdachte (als kennisgever) en betreft de overbrenging van "afgewerkte olie (…) afkomstig van destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg in Duitsland.110

Bewijsmiddelen gang van zaken bij het bedrijf van verdachte

3.5.11.1. Vanaf de jaren 2002/2003 trok verdachte steeds grotere hoeveelheden overige oliehoudende afvalstoffen (niet zijnde afgewerkte olie) aan, waardoor de productiecapaciteit van verdachte in toenemende mate werd benut om deze overige oliehoudende afvalstoffen te bewerken tot fluxolie voor de Staalfabrieken te Salzgitter. Daarom moest nieuw beleid worden gemaakt voor de afgewerkte olie die bij het bedrijf van verdachte binnenkwam. Eén van de uitgangspunten van dit nieuwe beleid was dat verdachte de ontvangst van alle afgewerkte olie uit Nederland wenste te continueren. Verdachte heeft toen met [organisatie 4] , alsmede later met een andere regeneratiefabriek in Duitsland, afgesproken dat verdachte hen zowel fluxolie kon leveren die door verdachte was voorbehandeld door middel van voorontwatering en het afdestilleren van gebonden water en benzinefractie en daardoor minder dan 1% water bevatte, als fluxolie die geen voorbehandeling had ondergaan en daardoor circa 8% water bevatte. Beide soorten fluxolie moesten als afval onder een EVOA-exportvergunning worden overgebracht. Verdachte leverde aan de Duitse regeneratiefabrieken uitsluitend fluxolie geproduceerd uit afgewerkte olie.111 [organisatie 4] en [organisatie 5] betaalden verdachte voor de geleverde fluxolie.112 [verdachte 2] wist dat niet alle afgewerkte olie die verdachte ontving door verdachte werd bewerkt voordat deze verder werd getransporteerd naar Duitsland. Hij wist dat de olie die per schip naar Farmsum werd getransporteerd zonder bewerking met nieuwe papieren doorging naar [organisatie 4] in Dolbergen als er bij het bedrijf van verdachte niet voldoende capaciteit was om de olie te destilleren. Dat gebeurde in opdracht van de directie van verdachte en [verdachte 2] stond daar achter. [verdachte 2] wist ook dat er een papierwissel plaatsvond.113 [verdachte 1] droeg kennis van rechtstreekse transporten.114 [verdachte 1] heeft SenterNovem op 1 februari 2008 een faxbericht gestuurd in het kader van de kennisgeving NL 201325. In dit bericht heeft hij SenterNovem meegedeeld dat de kennisgeving afgewerkte minerale motor-, transmissie- en smeerolie betreft, welke wordt ingezameld door vergunde inzamelbedrijven, door deze inzamelbedrijven wordt geleverd aan verdachte, door verdachte middels destillatie wordt voorbewerkt en vervolgens door verdachte wordt doorgeleverd.115

3.5.11.2. Het bedrijf van verdachte was in de ten laste gelegde periode gevestigd aan [adres] te Farmsum. [verdachte 2] en [verdachte 1] waren in de ten laste gelegde periode de enige directeuren van de [naam BV] en de [naam BV] was in die periode de enige directeur van verdachte.116 [verdachte 1] was in 2006 één à twee dagen per week bij verdachte en in de rest van de ten laste gelegde periode vijf dagen per week.117 [verdachte 2] was in de ten laste gelegde periode twee dagen per week bij verdachte. Hij deed ook werkzaamheden voor verdachte als hij in Roosendaal bij de " [medeverdachte organisatie 2] -bedrijven" was. [verdachte 2] en [verdachte 1] spraken elkaar als [verdachte 2] in Delfzijl was en anders spraken ze elkaar per telefoon of als ze samen bij een klant waren. Als directieteam vergaderden zij ook regelmatig. [verdachte 2] en [verdachte 1] hielden nagenoeg dagelijks toezicht op het bedrijf van verdachte. [verdachte 2] hield zich bij het bedrijf van verdachte bezig met de acquisitie.118 De medewerkster van verdachte, [medewerker 1] , had dagelijks contact met [verdachte 1] over afval- en productstromen van schepen en tankauto's.119 [verdachte 1] was dominant, wilde overal bij betrokken zijn en hield de touwtjes zelf in handen.120

Overwegingen ten aanzien van het rechtstreeks overbrengen van afgewerkte olie van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen en/of Duisburg

3.6.1.1. [schip] is blijkens de hiervoor onder 3.5.2.1., 3.5.3.1., 3.5.4.1. en 3.5.4.2. samengevat weergegeven bewijsmiddelen in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 zes maal op dezelfde datum dat zij met een transport smeerolie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] was aangekomen in Farmsum, weer vertrokken naar [organisatie 4] met een transport fluxolie met exact hetzelfde gewicht als, of een gewicht van één kilogram meer dan, de aangevoerde smeerolie. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank hieruit af dat de te Lelystad geladen smeerolie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichtsafname.

3.6.1.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de zes onder 3.5.4.3. vermelde EVOA-vervoersdocumenten betrekking hebben op deze zes transporten van Lelystad naar Dollbergen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de omstandigheid dat op deze documenten is vermeld dat de desbetreffende overbrengingen onder de benaming fluxolie zijn uitgevoerd door [schip] . Uit deze documenten volgt dat voor deze zes transporten gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgeving NL 115503, welke betrekking heeft op de overbrenging van "fluxolie, afkomstig van de destillatie van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen, en dat deze transporten ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Dollbergen.

3.6.1.3. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [schip] in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 zes maal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 4] te Mehrum, waarna de olie telkens per tankwagen is overgebracht naar Dollbergen.

3.6.2.1. [schip] is blijkens de hiervoor onder 3.5.1.1., 3.5.2.1., 3.5.3.1., 3.5.5.1. en 3.5.5.2. samengevat weergegeven bewijsmiddelen in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007 vier maal op dezelfde datum of één dag (na)dat zij met een transport smeerolie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad was aangekomen in Farmsum, weer vertrokken naar [organisatie 4] met een transport fluxolie met exact hetzelfde gewicht als of een gewicht van twee kg minder dan, de aangevoerde smeerolie. Daarnaast is [schip] blijkens deze bewijsmiddelen in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 zes maal op dezelfde datum of één dag (na)dat zij met een transport smeerolie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad was aangekomen in Farmsum en eenmaal op dezelfde datum dat zij met een transport smeerolie afkomstig van [medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal was aangekomen in Farmsum, weer vertrokken naar [organisatie 4] met een transport fluxolie met exact hetzelfde gewicht als (vier maal) of een gewicht van één kg (twee maal) of 1.148 kg (0,12%) (eenmaal) meer dan de aangevoerde smeerolie. In het geval dat het afgevoerde gewicht 1.148 kg minder was, was het aantal afgevoerde liters fluxolie exact gelijk aan het aantal aangevoerde liters smeerolie. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank hieruit af dat de te Lelystad en Roosendaal geladen smeerolie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichts- en volumeafname.

3.6.2.2. [schip] is op 12 december 2007 geregistreerd in het systeem van de HCC. Volgens die registratie is het schip van 12 december 2007 om 18:17 uur tot 13 december 2007 om 8:45 uur aanwezig geweest op de aanleglocatie " [ligplaats] " en is het daarna vertrokken met de bestemming Bonn. De rechtbank neemt (in het voordeel van verdachte) aan dat de aanleglocatie " [ligplaats] " een ligplaats bij het bedrijf van verdachte ( [verdachte organisatie] ) te Farmsum (F) in de Oosterhornhaven (OH) betreft. Daarom acht de rechtbank aannemelijk dat [schip] op 12 en 13 december 2007 bij het bedrijf van verdachte is geweest. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen acht dat de lading van [schip] op die data niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij heeft zij in het bijzonder in aanmerking genomen dat blijkens de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte het gewicht van de lading [schip] op 13 december 2007 heeft aangevoerd exact gelijk was aan het gewicht dat [schip] diezelfde dag heeft afgevoerd.

3.6.2.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de elf onder 3.5.5.3. vermelde EVOA-documenten "grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen" betrekking hebben op deze elf transporten van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de omstandigheid dat op deze documenten is vermeld dat de desbetreffende overbrengingen onder de benaming fluxolie zijn uitgevoerd door [schip] . Uit deze documenten volgt dat voor deze elf transporten gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgeving NL 115510, welke betrekking heeft op de overbrenging van "fluxolie, afkomstig van het destilleren van afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen, en dat deze transporten ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Dollbergen.

3.6.2.4. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [schip] in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007 vier maal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 4] te Mehrum en in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 zes maal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 4] te Mehrum en eenmaal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van Roosendaal naar [organisatie 4] te Mehrum, waarna de olie telkens per tankwagen is overgebracht naar Dollbergen.

3.6.3.1. [schip] is blijkens de hiervoor onder 3.5.1.1., 3.5.2.1., 3.5.3.1., 3.5.6.1. tot en met 3.5.6.3. samengevat weergegeven bewijsmiddelen in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 achttien maal op dezelfde datum of één dag (na)dat zij met een transport smeerolie en/of afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad (dertien maal) of [medeverdachte organisatie 2] (vijf maal) was aangekomen in Farmsum, weer vertrokken naar [organisatie 4] met een transport fluxolie met exact hetzelfde gewicht als of een gewicht van één kg tot 4.000 kg meer of 1.849 kg (0,20%) minder dan, de aangevoerde smeerolie. In het geval dat het afgevoerde gewicht 1.849 kg minder was, was het aantal afgevoerde liters fluxolie 275 meer dan het aantal aangevoerde liters smeerolie. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank hieruit af dat de te Lelystad en Roosendaal geladen smeerolie en/of afgewerkte olie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichts- en volumeafname.

3.6.3.2. Daarbij geldt dat [schip] op de data in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 dat het schip volgens de digitale gegevens van verdachte aankwam en weer vertrok, niet is geregistreerd in het systeem van het HCC, behalve op 11 november 2008 en 12 november 2008. Gelet op de onder 3.5.6.3. samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de kans zeer klein dat [schip] ligplaats heeft ingenomen en haar lading heeft gelost bij het bedrijf van verdachte zonder dat dit op enig moment door het HCC is opgemerkt en is geregistreerd in het systeem. Daarom ziet de rechtbank in het ontbreken van een dergelijke registratie een sterke aanwijzing dat dit niet is gebeurd.

3.6.3.3. Gelet op de registratie van 11 en 12 november 2008 acht de rechtbank aannemelijk dat [schip] op die data ligplaats heeft ingenomen bij het bedrijf van verdachte. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen acht dat de lading van [schip] op die data niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat blijkens de inbeslaggenomen digitale gegevens van verdachte het gewicht van de lading die [schip] op 12 november 2008 heeft aangevoerd exact gelijk was aan het gewicht dat [schip] diezelfde dag heeft afgevoerd.

3.6.3.4. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de achttien onder 3.5.6.5. vermelde EVOA-vervoersdocumenten betrekking hebben op deze achttien transporten van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de omstandigheid dat op deze documenten is vermeld dat de desbetreffende overbrengingen onder de benaming fluxolie zijn uitgevoerd door [schip] . Uit deze documenten volgt dat voor deze achttien transporten gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgeving NL 201324, welke betrekking heeft op de overbrenging van "fluxolie (…) afkomstig van het destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen, en dat deze transporten ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Dollbergen.

3.6.3.5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat [schip] in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 dertien maal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 4] te Mehrum en vijf maal afgewerkte olie en/of smeerolie heeft overgebracht van Roosendaal naar [organisatie 4] te Mehrum, waarna de olie telkens per tankwagen is overgebracht naar Dollbergen.

3.6.4.1. [schip] is blijkens de hiervoor onder 3.5.1.1., 3.5.2.1., 3.5.3.1. en 3.5.7.1. tot en met 3.5.7.6. samengevat weergegeven bewijsmiddelen in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 veertien maal op dezelfde datum of één dag (na)dat zij met een transport afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad (acht maal) of [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal (zes maal) was aangekomen in Farmsum, weer vertrokken naar [organisatie 4] met een transport fluxolie met exact hetzelfde gewicht als of een gewicht van één kg tot 1.831 kg meer of 516 (0,05%) dan wel 1.485 kg (0,16%) minder dan de aangevoerde afgewerkte olie. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank hieruit af dat de te Lelystad en Roosendaal geladen afgewerkte olie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichtsafname.

3.6.4.2. Uit de overbrengingsdatum 2 januari 2009, vermeld op het eerste onder 3.5.7.9. samengevat weergegeven EVOA-vervoersdocument, in combinatie met de overige onder 3.6.4.1. genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het transport afgewerkte olie dat volgens de digitale gegevens van verdachte op 2 januari 2009 door [schip] is aangevoerd, op 2 januari 2009 door [schip] is overgebracht naar Dollbergen. Uit de transportdatum 24 januari 2009, vermeld op de tweede onder 3.5.7.7. samengevat weergegeven begeleidingsbrief, in combinatie met de overige onder 3.6.4.1. genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het transport fluxolie dat volgens de digitale gegevens van verdachte op 28 januari 2009 door [schip] is afgevoerd naar Dollbergen afkomstig was van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en dat dit transport met [schip] tussen 24 januari 2009 en 28 januari 2009 is aangekomen in Farmsum.

3.6.4.3. Daarbij geldt dat [schip] op de data in de periode van 21 december 2008 tot en met 10 juni 2009 dat het schip volgens de digitale gegevens van verdachte aankwam en weer vertrok, niet is geregistreerd in het systeem van het HCC, behalve op 10 juni 2009. Op 10 juni 2009 is [schip] weliswaar geregistreerd, maar de rechtbank leidt uit de hiervoor onder 3.5.7.4. samengevat weergegeven bewijsmiddelen af dat deze registratie betrekking heeft op het innemen van een ligplaats in de handelshaven van Delfzijl en niet op een ligplaats bij het bedrijf van verdachte. Gelet op de onder 3.5.6.3. samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de kans zeer klein dat [schip] ligplaats heeft ingenomen en haar lading heeft gelost bij het bedrijf van verdachte, in de gevallen dat niet in het systeem van het HCC is geregistreerd dat [schip] ligplaats heeft ingenomen bij het bedrijf van verdachte. Daarom ziet de rechtbank in het ontbreken van een dergelijke registratie een sterke aanwijzing dat dit niet is gebeurd.

3.6.4.4. Wanneer de in overweging 3.5.7.5. weergegeven data en waterpercentages van de door [schip] (na)bij het bedrijf van verdachte aangevoerde transporten afgewerkte olie en de door [organisatie 4] van verdachte ontvangen transporten in een schema naast elkaar worden gezet, levert dit het volgende resultaat op.

transport

analyse [verdachte organisatie]

Waterper-centage [verdachte organisatie]

analyse [organisatie 4]

Waterper-centage [organisatie 4]

verschil water-percentage

1.

02-01-2009

6,5%

07-01-2009

6,6%

+ 0,1%

2.

28-01-2009

6,3%

02-02-2009

5,6%

- 0,7%

3.

11-02-2009

5,8%

16-02-2009

6,3%

+ 0,5%

4.

12-03-2009

5,4%

16-03-2009

6,0%

+ 0,6%

5.

25-03-2009

6,6%

31-03-2009

5,7%

- 0,9%

6.

14-04-2009

6,5%

17-04-2009

4,8%

- 1,7%

7.

29-04-2009

9,0%

04-05-2009

6,3%

- 2,7%

8.

12-05-2009

5,2%

15-05-2009

5,7%

+ 0,5%

9.

27-05-2009

5,2%

02-06-2009

4,5%

- 0,7%

10.

09-06-2009

7,5%

13-06-2009

6,0%

- 1,5%

11.

02-07-2009

6,4%

06-07-2009

5,4%

-1,0%

12.

14-07-2009

5,7%

20-07-2009

4,5%

-1,2%

13.

28-07-2009

4,9%

31-07-2009

8,1%

+ 3,2%

14.

-

-

-

-

-

15.

21-08-2009

4,0%

25-08-2009

3,9%

- 0,1%

16.

02-09-2009

5,0%

07-09-2009

6,9%

+ 1,9%

Gelet op de data van de analyses van de bij verdachte inkomende transporten, de data van de bij [organisatie 4] inkomende stromen en de onder 3.5.7.9. vermelde overbrengingsdata, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de in het schema op één regel weergegeven data en percentages bij dezelfde reis van [schip] horen. Uit het schema volgt dat in zes gevallen het waterpercentage van de lading op het moment dat deze door [organisatie 4] bij aankomst werd geanalyseerd hoger was dan op het moment dat deze door verdachte bij aankomst werd geanalyseerd en dat in negen gevallen het waterpercentage van de lading op het moment dat deze door [organisatie 4] bij aankomst werd geanalyseerd 0,1 tot 2,7% lager was dan op het moment dat deze door verdachte bij aankomst werd geanalyseerd. In één geval ontbreekt de analyse van verdachte, zodat geen verschil in waterpercentage kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat mag worden verwacht dat het waterpercentage van een transport afgewerkte olie aanzienlijk daalt indien deze door verdachte wordt bewerkt. Daarom ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de door [organisatie 4] bij ontvangst gemeten waterpercentages slechts in geringe mate lager, dan wel zelfs hoger, zijn dan de door verdachte bij ontvangst gemeten waterpercentages een sterke aanwijzing dat deze transporten niet door verdachte zijn bewerkt.

3.6.4.5. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de zestien onder 3.5.7.9. vermelde EVOA-vervoersdocumenten betrekking hebben op deze zestien transporten van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de omstandigheid dat op deze documenten is vermeld dat de desbetreffende overbrengingen onder de benaming fluxolie zijn uitgevoerd door [schip] . Uit deze documenten volgt dat voor deze zestien transporten gebruik is gemaakt van de door [verdachte organisatie] gedane kennisgeving NL 201330, welke betrekking heeft op de overbrenging van "fluxolie (…) afkomstig van het destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen, en dat deze transporten ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Dollbergen.

3.6.4.6. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [schip] in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 acht maal afgewerkte olie heeft overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 4] te Mehrum en acht maal afgewerkte olie heeft overgebracht van Roosendaal naar [organisatie 4] te Mehrum, waarna de olie telkens per tankwagen is overgebracht naar Dollbergen.

3.6.5.1. Blijkens de hiervoor onder 3.5.2.1., 3.5.8.1. tot en met 3.5.8.4. en 3.5.9.1. samengevat weergegeven bewijsmiddelen is in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 zeven maal op dezelfde datum of één dag (na)dat een tankwagen met afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] was aangekomen in Farmsum, een tankwagen van dezelfde transporteur vertrokken naar [organisatie 5] met exact hetzelfde gewicht aan fluxolie of 20 kg minder fluxolie dan is aangevoerd aan afgewerkte olie. Gelet op de gelijke dan wel direct aansluitende aankomst- en vertrekdata, de (bijna) exact gelijke bij het bedrijf van verdachte aan- en afgevoerde hoeveelheden olie en de overeenkomsten in de transporteurs, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het in deze zeven gevallen telkens om één transport van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad, via het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg ging.

3.6.5.2. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank uit de (bijna) exact gelijke bij het bedrijf van verdachte aan- en afgevoerde hoeveelheden olie af dat de te Lelystad geladen afgewerkte olie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt, maar na een zogenaamde papierwissel (het omwisselen van (in ieder geval) de binnenlandse begeleidingsbrief voor een vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging) is doorgereden naar Duisburg. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking van de lading van de tankwagen (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichtsafname, welke meer zou hebben bedragen dan 20 kg. De rechtbank is van oordeel dat het gewichtsverschil van 20 kg wordt verklaard door verschillen in de inhoud van de brandstoftanks van de tankwagens. Ook indien telkens een kleine hoeveelheid water aan de lading is onttrokken, zoals de verdediging heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het be- of verwerken van de (gehele) lading van de tankwagen, omdat niet kan worden gezegd dat daardoor de aard of samenstelling van de gehele partij afvalstoffen is gewijzigd.

3.6.5.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de zeven onder 3.5.9.2. vermelde EVOA-vervoersdocumenten betrekking hebben op deze zeven transporten van Lelystad naar Duisburg. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de vermelding van de volgnummers van deze EVOA-vervoersdocumenten bij de uitgaande transporten in de digitale gegevens van verdachte. Uit deze documenten volgt dat voor deze zeven transporten gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgeving NL 201325, welke betrekking heeft op de overbrenging van "afgewerkte olie (…) afkomstig van inzameling bij garagebedrijven, werkplaatsen en diverse industrieën" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg, en dat de transporten met de volgnummers 11, 26, 31, 255, 302 en 311 ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Duisburg.

3.6.5.4. Ten aanzien van het transport met volgnummer 470 van kennisgeving NL 201325 blijkt niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen dat het is aangekomen bij [organisatie 5] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter wel dat dit transport volgens de digitale gegevens van verdachte is afgevoerd naar [organisatie 5] en dat het vervoersdocument betreffende dit transport is gefaxt aan SenterNovem en de " [vermelding] ". De rechtbank neemt aan dat met de " [vermelding] " het bevoegd gezag voor [organisatie 5] op het gebied van de EVOA-regelgeving is bedoeld. Gelet op deze omstandigheden en het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel, acht de rechtbank bewezen dat ook dit transport is overgebracht naar Duisburg.

3.6.5.5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 zeven maal per tankwagen afgewerkte olie is overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 5] te Duisburg.

3.6.6.1. Uit de onder 3.5.10.2. samengevat weergegeven tapgesprekken, factuur en EVOA-document, in combinatie met de onder 3.5.10.1 en 3.5.10.3. samengevat weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [transporteur 4] in de periode vanaf 3 april 2009 meerdere transporten vanaf Delfzijl naar Duisburg heeft verricht in de plaats van [transporteur 3] en dat er plakletters met de tekst [transporteur 3] " op de vrachtwagen van [transporteur 4] zijn geplakt, teneinde het zo te laten lijken dat deze vrachtwagen van [transporteur 3] was. De rechtbank acht op grond van deze informatie in combinatie met de omstandigheid dat volgens de digitale gegevens van verdachte de hoeveelheid afgewerkte olie die [transporteur 4] heeft aangevoerd op 15 juni 2009 bijna exact gelijk is aan de hoeveelheid fluxolie die [transporteur 3] op diezelfde datum heeft afgevoerd, wettig en overtuigend bewezen dat de tankwagen na de aanvoer door [transporteur 4] niet is gelost en dat deze hoeveelheid fluxolie dus in werkelijkheid door [transporteur 4] is afgevoerd.

3.6.6.2. Blijkens de hiervoor onder 3.5.2.1., 3.5.8.1. tot en met 3.5.8.4., 3.5.10.1. en 3.5.10.2. samengevat weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor onder 3.6.6.1. is overwogen, is in de periode van 5 mei 2009 tot en met 5 september 2009 drie maal op dezelfde datum dat een tankwagen met afgewerkte olie afkomstig van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad was aangekomen in Farmsum, een tankwagen van dezelfde transporteur vertrokken naar [organisatie 5] met exact hetzelfde gewicht aan fluxolie dan wel 20 of 40 kg minder fluxolie dan is aangevoerd aan afgewerkte olie. Gelet op de gelijke aankomst- en vertrekdata, de (bijna) exact gelijke bij het bedrijf van verdachte aan- en afgevoerde hoeveelheden olie en de overeenkomsten in de transporteurs, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het in al deze drie gevallen telkens om één transport van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad, via het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg ging.

3.6.6.3. Mede gelet op de samengevat weergegeven verklaringen van de getuigen, leidt de rechtbank uit de (bijna) exact gelijke bij het bedrijf van verdachte aan- en afgevoerde hoeveelheden olie af dat de te Lelystad geladen afgewerkte olie niet bij het bedrijf van verdachte is gelost en bewerkt, maar na een zogenaamde papierwissel is doorgereden naar Duisburg. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een bewerking van de lading van de tankwagen (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren of destilleren) zou hebben geleid tot een significante gewichtsafname, welke meer zou hebben bedragen dan 20 of 40 kg. De rechtbank is van oordeel dat het gewichtsverschil van 20 of 40 kg wordt verklaard door verschillen in de inhoud van de brandstoftanks van de tankwagens. Ook indien telkens een kleine hoeveelheid water aan de lading is onttrokken, zoals de verdediging heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het be- of verwerken van de (gehele) lading van de tankwagen, omdat niet kan worden gezegd dat daardoor de aard of samenstelling van de gehele partij afvalstoffen is gewijzigd.

3.6.6.4. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de drie onder 3.5.10.3. vermelde EVOA-vervoersdocumenten betrekking hebben op deze drie transporten van Lelystad naar Duisburg. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata, welke exact overeenkomen met de uitgaande transporten in de digitale gegevens van verdachte. Uit deze documenten volgt dat voor deze drie transporten gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgeving NL 201332, welke betrekking heeft op de overbrenging van "afgewerkte olie (…) afkomstig van destilleren van ingezamelde afgewerkte olie" van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg, en dat de transporten met de volgnummers 47 en 90 ook daadwerkelijk zijn aangekomen in Duisburg. Ten aanzien van transport met volgnummer 135 van kennisgeving NL 201332 leidt de rechtbank uit de factuur van [verdachte organisatie] aan [organisatie 5] af dat het transport is aangekomen in Duisburg.

3.6.6.5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de in de periode van 5 mei 2009 tot en met 5 september 2009 drie maal per tankwagen afgewerkte olie is overgebracht van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar [organisatie 5] te Duisburg en dat in deze periode geen afgewerkte olie per tankwagen is overgebracht van Roosendaal naar [organisatie 5] te Duisburg.

Overwegingen ten aanzien van de wetenschap van het rechtstreeks overbrengen van afgewerkte olie van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen en/of Duisburg

3.7.1.

Op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 2] wisten dat het in de ten laste gelegde periode regelmatig voorkwam dat de afgewerkte (smeer)olie die [schip] vanaf Lelystad en Roosendaal via Delfzijl/Farmsum naar Mehrum/Dollbergen transporteerde niet bij het bedrijf van verdachte werd gelost en bewerkt, dat zij daar achter stonden en dat dit ook in hun opdracht gebeurde. Dit blijkt met name uit hun eigen verklaringen ter terechtzitting en de memo van [verdachte 1] betreffende (de gang van zaken rond) de afgewerkte olie. Daarnaast kan het worden afgeleid uit (de samengevat weergegeven inhoud van) de verklaringen van de medewerkers van verdachte, (onder meer) inhoudende dat [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben bepaald dat de olie in bepaalde gevallen rechtstreeks naar Duitsland moest worden vervoerd en dat [verdachte 1] en [verdachte 2] bepaalden of een afvalstof bij [verdachte organisatie] al dan niet werd bewerkt. Ook blijkt dit uit de onder 3.5.7.6. samengevat weergegeven telefoongesprekken waaraan [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben deelgenomen. Bovendien leidt de rechtbank uit deze telefoongesprekken af dat [verdachte 1] en [verdachte 2] vóórdat het schip aankwam in Delfzijl/Farmsum al wisten dat het schip (direct) zou doorgaan naar Duitsland en de lading dus niet zou worden gelost bij en bewerkt door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit ook worden afgeleid uit de ter terechtzitting door [verdachte 2] afgelegde verklaring en de memo van [verdachte 1] , aangezien daarin als reden voor het rechtstreeks doorvoeren van de afgewerkte olie naar Duitsland het capaciteitsgebrek van verdachte (dan wel het gebruik van de capaciteit van verdachte voor andere stromen) is genoemd en het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat doorgaans al vóórdat het schip in Delfzijl/Farmsum aankwam, bekend was dat ten gevolge van dit capaciteitsgebrek geen bewerking bij het bedrijf van verdachte zou gaan plaatsvinden.

3.7.2.

De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen eveneens wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 2] wisten dat het in de ten laste gelegde periode regelmatig voorkwam dat de afgewerkte (smeer-)olie die per tankwagen vanaf Lelystad via Farmsum naar Duisburg werd getransporteerd niet bij het bedrijf van verdachte werd gelost en bewerkt, dat zij daar achter stonden en dat dit ook in hun opdracht gebeurde. Hoewel [verdachte 1] en [verdachte 2] over deze stromen minder duidelijk zijn geweest dan over de stromen die werden vervoerd per schip, kan deze wetenschap en goedkeuring naar het oordeel van de rechtbank toch mede worden afgeleid uit de verklaringen die [verdachte 1] en [verdachte 2] ter terechtzitting hebben afgelegd en de memo van [verdachte 1] . Hetgeen zij daarin hebben aangegeven over het capaciteitsgebrek van verdachte (dan wel het gebruik van de capaciteit van verdachte voor andere stromen) geldt immers evenzeer voor afgewerkte olie die per tankwagen wordt aangevoerd als voor afgewerkte olie die wordt aangevoerd per schip. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat het onttrekken van een kleine hoeveelheid water aan de lading niet kan worden aangemerkt als het be- of verwerken van de (gehele) lading van de tankwagen. Uit de samengevat weergegeven verklaringen van medewerkers van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van de controle op 20 mei 2008 blijkt dat [verdachte 1] opdracht heeft gegeven voor en schriftelijke instructies heeft laten geven over het niet lossen en bewerken van de lading van tankwagens en dat dit in het grootste deel van 2008 en het grootste deel van 2009 een veel voorkomende of zelfs de gebruikelijke werkwijze was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat [verdachte 2] , die één à twee dagen per week bij het bedrijf van verdachte aanwezig was, van deze veel voorkomende werkwijze op de hoogte was.

3.7.3.

Voorts acht de rechtbank op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan dan dat [verdachte 1] en [verdachte 2] , mede gelet op hun functie als directeur van een bedrijf dat veelvuldig afvalstoffen overbracht, hebben geweten dat voor de onder 1. ten laste gelegde overbrengingen van afgewerkte (smeer-)olie naar Dollbergen en [organisatie 5] gebruik werd gemaakt van de door verdachte gedane kennisgevingen voor het overbrengen van fluxolie van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 4] te Dollbergen en de door verdachte gedane kennisgevingen voor het overbrengen van afgewerkte olie van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar [organisatie 5] te Duisburg. Ook kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben geweten dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat op de vervoersdocumenten die correspondeerden met de kennisgevingen NL 201324, NL 201330, NL 201325 en NL 201332 was vermeld dat de afvalstoffen zijn ontstaan te Farmsum bij het proces destillatie en dat op de voor deze overbrengingen gebruikte begeleidingsbrieven voor binnenlands transport als ontvanger verdachte was vermeld. Uit het faxbericht van [verdachte 1] aan SenterNovem d.d. 1 februari 2008 blijkt dat [verdachte 1] zich in de ten laste gelegde periode bezig hield met (de procedure ten aanzien van) concrete kennisgevingen en dat hij aan SenterNovem heeft gemeld dat de afgewerkte olie door verdachte middels destillatie werd voorbewerkt. Voorts kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [verdachte 1] wist dat voor de transporten met [schip] door [surveyor] Tankleichter Messberichten (laad- en losrapporten) werden ingevuld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat alle scheepstransporten door [verdachte 1] werden geregeld, de Tankleichter Messberichten werden bewaard in de administratie van verdachte en deze documenten werden gebruikt om het zo te laten lijken dat [schip] bij het bedrijf van verdachte was gelost en weer was geladen. Voorts neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat in de AO/IC beschrijving van verdachte (versie 30 mei 2007), welke diende te worden nageleefd op grond van de milieuvergunning, onder meer stond dat de onafhankelijke surveyor per schip een voormeting verrichtte van de totale in het schip aanwezige hoeveelheid, dat de onafhankelijke surveyor na het lossen of laden van het schip een zogenaamde nameting verrichtte op de nieuwe voorraad van het schip, dat op deze wijze de geloste of geladen hoeveelheid werd bepaald en dat de onafhankelijk surveyor van deze voor- en nameting een rapport opstelde. Gelet op het feit dat [verdachte 1] wist dat [schip] niet in alle gevallen bij het bedrijf van verdachte werd gelost, kan het ook niet anders dan dat hij wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op de Tankleichter Messberichten van die transporten bij handelingen tijden werden vermeld, terwijl deze handelingen, althans een deel daarvan, niet op die tijden hadden plaatsgevonden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze wijze van het invullen van deze begeleidingsbrieven, EVOA-documenten en Tankleichter Messberichten aansloot bij de door (de directie van verdachte) gemaakte keuze om de overbrengingen te laten plaatsvinden met gebruikmaking van de door verdachte gedane kennisgevingen. Uitgaande van de informatie in die kennisgevingen was immers eerst sprake van een binnenlands transport van Roosendaal of Lelystad naar het bedrijf van verdachte te Farmsum, werd de afgewerkte (smeer-)olie door verdachte te Farmsum ontvangen, uitgeladen en gedestilleerd en werd de fluxolie vervolgens geladen en overgebracht naar Dollbergen of Duisburg.

3.7.4.

De rechtbank is van oordeel dat de wetenschap van [verdachte 1] en [verdachte 2] kan worden toegerekend aan verdachte. Daartoe overweegt zij dat [verdachte 1] en [verdachte 2] in de ten laste gelegde periode niet alleen formeel (op papier) (via [naam BV]) de enige directeuren van verdachte waren, maar zij in die periode - blijkens de samengevat weergegeven verklaringen van de medewerkers van verdachte - in de praktijk ook daadwerkelijk de leiding hadden binnen het bedrijf van verdachte.

3.7.5.

De rechtbank is van oordeel dat de wetenschap van [verdachte 1] ook kan worden toegerekend aan [medeverdachte organisatie 1] . Daartoe overweegt zij dat [verdachte 1] in de ten laste gelegde periode niet alleen formeel (op papier) gevolmachtigd directeur van [medeverdachte organisatie 1] was, maar hij in die periode - gelet op de onder 3.5.2.2. samengevat weergegeven bewijsmiddelen - ook feitelijk de leiding had binnen [medeverdachte organisatie 1] . De andere directeur ( [medeverdachte ] als directeur van [medeverdachte BV organisatie 1] ) bemoeide zich niet met de dagelijkse werkzaamheden van [medeverdachte organisatie 1] en [verdachte 1] had regelmatig overleg met [medeverdachte ] over het beleid van [medeverdachte organisatie 1] . [verdachte 1] had wekelijks (telefonisch) overleg met [medewerkster] , de bedrijfsleider van [medeverdachte organisatie 1] (hierna: [medewerkster] ), en zij kon ook met hem sparren. Uit de tapsverslagen en de verklaring van [medewerkster] blijkt dat [verdachte 1] [medewerkster] concrete opdrachten gaf ten aanzien van concrete afvalstromen van en naar het depot van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad. Dat het hierbij gaat om afvalstromen die niet ten laste zijn gelegd, is in dit kader niet van belang. Uit de omstandigheden dat [verdachte 1] als contactpersoon optrad richting SenterNovem ten aanzien van de door [medeverdachte organisatie 1] gedane kennisgevingen voor het overbrengen van afvalstoffen naar het buitenland en in dat kader gevoerde bezwaarprocedures, leidt de rechtbank af dat [verdachte 1] zich ook bezighield met de gang van zaken rond concrete afvalstromen die werden overgebracht naar het buitenland. Uit het voorgaande volgt dat de stelling van de verdediging dat [verdachte 1] zich enkel bezighield met het algemene beleid van [medeverdachte organisatie 1] niet overeenkomt met de feitelijke gang van zaken. Dat [verdachte 1] niet vaak fysiek aanwezig was op het bedrijf van [medeverdachte organisatie 1] acht de rechtbank in dit kader niet van doorslaggevend belang, omdat ook vanaf een andere locatie leiding kan worden gegeven, bijvoorbeeld door middel van telefonisch contact, zoals hier ook is gebeurd.

3.7.6.

De rechtbank is van oordeel dat de wetenschap van [verdachte 2] ook kan worden toegerekend aan [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] . Daartoe overweegt zij dat [verdachte 2] in de ten laste gelegde periode niet alleen formeel (op papier) (via [naam holding] ) de enig directeur van [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] was, maar hij in die periode - gelet op de onder 3.5.1.2. samengevat weergegeven bewijsmiddelen - ook feitelijk de leiding had binnen [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] .

3.7.7.

Dat [verdachte 1] en [verdachte 2] deze kennis hadden uit hoofde van hun functie van directeur van verdachte (via de [naam BV] ), doet niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wetenschap van [verdachte 1] en [verdachte 2] niet worden opgesplitst al naar gelang de rechtspersoon voor wie zij op een bepaald moment aan het werk waren. Dit geldt in dit geval des temeer omdat de hiervoor onder 3.7.1. tot en met 3.7.3. beschreven kennis betrekking heeft op afgewerkte (smeer-)olie die afkomstig was van [medeverdachte organisatie 1] dan wel [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] , zodat de kennis die [verdachte 1] en [verdachte 2] hadden over het traject dat door deze olie werd gevolgd, de plek waar deze olie werd bewerkt en het al dan niet overbrengen naar Duitsland niet alleen relevant was voor verdachte maar ook voor [medeverdachte organisatie 1] , [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 2] .

Overwegingen ten aanzien van het overbrengen van afvalstoffen zonder kennisgeving en/of toestemming in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 juli 2007 (feit 2)

3.8.1.

Op grond van artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) (zoals die bepaling gold in de onder 2. ten laste gelegde periode van 1 januari 2006 tot en met 11 juli 2007) is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm (zoals dat gold in de onder 2. ten laste gelegde periode) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen: de verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30).

3.8.2.

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 259/93 is deze verordening van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Gemeenschap.

Op grond van artikel 2 wordt in deze verordening - voor zover hier van belang - verstaan onder:

g) kennisgever: elke natuurlijke of rechtspersoon die tot kennisgeving is verplicht, dat wil zeggen de hierna bedoelde persoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of te doen overbrengen:

i. i) de persoon wiens activiteiten deze afvalstoffen hebben voortgebracht (oorspronkelijke producent), of

ii) indien dat niet mogelijk is, een daartoe door een Lid-Staat erkende inzamelaar of een geregistreerde of erkende handelaar of makelaar die de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen regelt, of

iii) indien deze personen onbekend of niet erkend zijn, de persoon die deze afvalstoffen in zijn bezit of onder zijn wettelijke controle heeft (houder).

Op grond van artikel 6, eerste lid, zendt de kennisgever, wanneer hij voornemens is in bijlage III genoemde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat over te brengen, een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van bestemming en een afschrift daarvan aan de bevoegde autoriteiten van verzending en van doorvoer, alsmede aan de ontvanger.

Op grond van het tweede lid moeten alle fasen van het vervoer van de plaats van verzending tot aan de eindbestemming in de kennisgeving worden vermeld.

Op grond van het derde lid geschiedt de kennisgeving door middel van het begeleidende document dat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit van verzending.

Op grond van het vijfde lid verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over (onder meer) de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen alsmede de identiteit van de producent; bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten.

Op grond van artikel 7, zesde lid, maakt de bevoegde autoriteit in geval van voorafgaande schriftelijke toestemming haar toestemming kenbaar door het begeleidende document op passende wijze af te stempelen.

Op grond van artikel 26, eerste lid, wordt - voor zover hier van belang - als sluikhandel beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:

a. a) geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, of

b) geschiedt zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening.

In Bijlage III (de "oranje lijst van afvalstoffen") is onder nummer AC 030 vermeld "olieafval, niet geschikt voor het oorspronkelijk beoogde gebruik".

3.8.3.

Uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat voor de onder 2. ten laste gelegde grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen van Nederland naar Duitsland gebruik is gemaakt van door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmingen. Voor de scheepstransporten in de periode van 2 augustus 2006 tot en met 11 december 2006 betreft dit de kennisgeving/toestemming NL 115503 en voor de scheepstransporten in de periode van 7 januari 2007 tot en met 29 juni 2007 de kennisgeving/toestemming NL 115510. Deze beide kennisgevingen hebben betrekking op de overbrenging van fluxolie van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen.

3.8.4.

Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de overgebrachte afvalstoffen telkens (in ieder geval) oorspronkelijk bestaan uit afgewerkte (smeer-)olie die is opgespaard door (onder meer) garagebedrijven en vervolgens is ingezameld door de erkende inzamelaar van afgewerkte olie [medeverdachte organisatie 1] , gevestigd te Lelystad.

3.8.5.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is ten laste gelegd dat deze grensoverschrijdende afvaltransporten hebben plaatsgevonden zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten. Het openbaar ministerie stelt zich blijkens de tenlastelegging en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting op het standpunt dat geen sprake is van overbrengingen van afvalstoffen van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen maar van overbrengingen van Lelystad naar Dollbergen.

3.8.6.

Gelet op de voorgaande overwegingen dient de rechtbank de vraag te beantwoorden wie op grond van artikel 6 van de Verordening (EEG) nr. 259/93 verplicht was schriftelijke kennisgeving te doen van de overbrenging van de afvalstoffen naar Dollbergen, oftewel wie ten aanzien van deze overbrengingen als kennisgever in de zin van artikel 2, onder g, van die verordening dient te worden aangemerkt.

3.8.7.

De rechtbank is van oordeel dat zij over voldoende informatie beschikt om deze vraag te kunnen beantwoorden. Alle relevante EVOA-vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging en alle relevante beschikkingen op de kennisgevingen bevinden zich in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat zij over de gehele kennisgevingsdossiers beschikt.

3.8.8.

Op grond van de in artikel 2, onder g, van de Verordening (EEG) nr. 259/93 verplicht voorgeschreven volgorde dient in beginsel de oorspronkelijke producent de kennisgeving te doen (onderdeel i). In dit geval zijn de oorspronkelijke producenten de garagebedrijven, mechanisatiebedrijven en dergelijke bedrijven die de afgewerkte olie tijdens hun werkzaamheden hebben opgevangen en verzameld. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de olie van de transporten waar het hier om gaat niet heeft bewerkt en zij om die reden dus ook niet kan worden aangemerkt als (nieuwe) producent van de afvalstoffen. Hieruit volgt dat verdachte in dit geval geen kennisgeving kon doen als oorspronkelijke producent.

3.8.9.

Indien het niet mogelijk is dat de oorspronkelijke producent de kennisgeving doet, dient de kennisgeving te worden gedaan door een daartoe door een Lid-Staat erkende inzamelaar of een geregistreerde of erkende handelaar of makelaar die de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen regelt (onderdeel ii). Deze situatie doet zich mogelijk voor in deze zaak. [medeverdachte organisatie 1] is een erkende inzamelaar en zij heeft de afvalstoffen ingezameld bij de oorspronkelijke producenten. Verdachte is geen vergunde inzamelaar van afgewerkte olie. Bovendien heeft verdachte in dit geval de afgewerkte olie niet ingezameld. Dat verdachte in eigendom toebehoorde aan de [naam BV] en dat de aandelen van de [naam BV] volledig werden gehouden door de zes vergunde inzamelaars, waaronder [medeverdachte organisatie 1] , doet er niet aan af dat de afgewerkte olie niet is ingezameld door verdachte maar door [medeverdachte organisatie 1] . Hieruit volgt dat verdachte in dit geval ook geen kennisgeving kon doen als inzamelaar. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat verdachte in dit geval is opgetreden als geregistreerde of erkende handelaar of makelaar en in die hoedanigheid de nuttige toepassing van de afvalstoffen heeft geregeld. In dit kader acht de rechtbank van belang dat op grond van artikel 6, tweede en vijfde lid, van de Verordening (EEG) nr. 259/93 alle fasen van het vervoer van de plaats van verzending tot aan de eindbestemming en de producent van de afvalstoffen in de kennisgeving moeten worden vermeld. Hoewel de kennisgevingsdocumenten betreffende deze overbrengingen niet in het dossier zitten, kan er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat indien daarin was vermeld dat de afvalstoffen in Lelystad werden ingezameld en vervolgens via Delfzijl/Farmsum naar Duitsland werden overgebracht en de bevoegde autoriteiten daarmee zouden hebben ingestemd, dit ook in de beschikking op de kennisgeving zou zijn vermeld. Bovendien is in de beschikkingen op de kennisgevingen vermeld dat deze betrekking hebben op de overbrenging van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Duitsland en niet van Lelystad (via Delfzijl/Farmsum) naar Duitsland. Ook is daarin vermeld dat de over te brengen fluxolie afkomstig is van destillatie. Uit deze vermeldingen leidt de rechtbank af dat is opgegeven dat verdachte de producent van de afvalstoffen was en niet dat zij als handelaar of makelaar de nuttige toepassing regelde. Hieruit volgt dat verdachte in dit geval evenmin kennisgeving kon doen als geregistreerde of erkende handelaar of makelaar.

3.8.10.

Alleen in het geval dat de producent, de inzamelaar en de handelaar of makelaar onbekend of niet erkend zijn, kan en moet de persoon die de afvalstoffen in zijn bezit of onder zijn wettelijke controle heeft (oftewel de houder) de kennisgeving doen. In dit geval was ten tijde van de overbrengingen in ieder geval de erkende inzamelaar ( [medeverdachte organisatie 1] ) bekend en bovendien niet insolvabel, zodat verdachte als houder van de afvalstoffen niet aangewezen c.q. bevoegd was de kennisgeving te doen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van het moment van het overgaan van het eigendom van de afvalstoffen van [medeverdachte organisatie 1] naar verdachte en de daaruit voortvloeiende beschikkingsmacht van verdachte over de afvalstoffen niet van belang is voor de beantwoording van de vraag wie bevoegd en verplicht was schriftelijke kennisgeving te doen van de overbrenging van de afvalstoffen naar Dollbergen.

3.8.11.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake was van overbrengingen van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen maar van overbrengingen van het depot van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad naar Dollbergen. Verder volgt uit het voorgaande dat verdachte niet bevoegd was tot het doen van schriftelijke kennisgeving van de overbrengingen van de afvalstoffen van Lelystad naar Dollbergen en dat deze overbrengingen dus niet vallen onder de door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmingen.

3.8.12.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de wetenschap van [verdachte 1] ten aanzien van - kort gezegd - de rechtstreekse transporten ook kan worden toegerekend aan [medeverdachte organisatie 1] . Gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte organisatie 1] ondanks deze wetenschap de afgewerkte (smeer-)olie heeft overgedragen aan verdachte, is de rechtbank van oordeel dat zij met deze gang van zaken heeft ingestemd en dat zij derhalve voornemens was de afvalstoffen over te (doen) brengen naar Duitsland. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de kennisgevingen gedaan hadden moeten worden door [medeverdachte organisatie 1] .

3.8.13.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte organisatie 1] geen kennisgeving heeft gedaan aan en/of toestemming heeft gekregen van de betrokken bevoegde overheden voor deze overbrengingen naar Dollbergen. [medeverdachte organisatie 1] heeft weliswaar algemene kennisgevingen gedaan van en toestemming gekregen voor de overbrenging van machine-, transmissie- en smeeroliën dan wel afgewerkte olie van Lelystad naar [organisatie 4] te Dollbergen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2007, maar deze kennisgevingen en toestemming hadden betrekking op overbrengingen per tankwagen en niet per schip. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat voor de ten laste gelegde overbrengingen feitelijk gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmeningen.

3.8.14.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 2. ten laste gelegde overbrengingen hebben plaatsgevonden zonder kennisgeving aan en (schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde overheden.

Overwegingen ten aanzien van het overbrengen van afvalstoffen zonder kennisgeving en/of toestemming in de periode van 12 juli 2007 tot en met 31 december 2009 (feit 1)

3.9.1.

Op grond van artikel 10.60, tweede lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 1. ten laste gelegde periode - is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 1. ten laste gelegde periode - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen: Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190).

3.9.2.

Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 is deze verordening van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen tussen lidstaten, binnen de Gemeenschap of met doorvoer via derde landen.

Op grond van artikel 2 wordt - voor zover hier van belang - voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

9. producent: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) en/of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent);

11. inzamelaar: eenieder die afvalstoffen inzamelt, als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder g) van Richtlijn 2006/12/EG;

12. handelaar: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

15. kennisgever: a) in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen en gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:

i. i) de eerste producent; of

ii) de vergunde nieuwe producent die handelingen verricht vóór de overbrenging; of

iii) een vergunde inzamelaar die de overbrenging - die zal aanvangen vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan - uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld; of

iv) een geregistreerde handelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

v) een geregistreerde makelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

vi) wanneer alle onder i), ii) en iii), iv), en eventueel v), bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de houder.

35. illegale overbrenging: een overbrenging van afvalstoffen:

a. a) zonder kennisgeving aan alle betrokken en bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

(…)

d) dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of

(…).

Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel i, vallen overbrengingen van de volgende afvalstoffen onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als vastgelegd in deze titel, indien bestemd voor nuttige toepassing:

de afvalstoffen van bijlage IV, inclusief inter alia de afvalstoffen die worden genoemd in de bijlagen II en VIII bij het Verdrag van Bazel.

In bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel is genoemd onder A3020 "Afval van oliën van minerale oorsprong die niet geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd waren".

Op grond van de aanhef van artikel 4 doet de kennisgever, wanneer hij voornemens is afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b), over te brengen, daarvan voorafgaand schriftelijke kennisgeving bij en via de bevoegde autoriteit van verzending en neemt hij artikel 13 in acht indien hij een algemene kennisgeving doet.

Op grond van het tweede lid neemt de kennisgever de in bijlage II, deel 1, bedoelde informatie en documentatie in het kennisgevingsdocument op of voegt deze daar als bijlage aan toe. Een kennisgeving wordt als correct verricht beschouwd indien de bevoegde autoriteit van verzending zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument zijn ingevuld overeenkomstig de eerste alinea.

Op grond van het derde lid verstrekt de kennisgever, indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten daarom verzoekt, aanvullende informatie en documentatie. Bijlage II, deel 3, bevat een lijst van de aanvullende informatie en documentatie die mag worden verlangd.

Op grond van artikel 9, eerste lid, beschikken de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer over een termijn van 30 dagen (…) om één van de volgende, schriftelijk gemotiveerde besluiten te nemen over de aangemelde overbrenging:

a. a) toestemming zonder voorwaarden;

b) aan voorwaarden verbonden toestemming, overeenkomstig artikel 10; of

c) bezwaar, overeenkomstig de artikelen 11 en 12.

Op grond van het derde lid maken de bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en, voor zover van toepassing, van doorvoer hun schriftelijke toestemming duidelijk door de kennisgevingsdocumenten of de afschriften ervan op passende wijze af te stempelen, te ondertekenen en te dateren.

Op grond van artikel 13, eerste lid, kan de kennisgever een algemene kennisgeving voor verscheidene transporten indienen indien bij elk transport:

a. a) de afvalstoffen in essentie soortgelijke fysische en chemische eigenschappen hebben; en

b) de afvalstoffen naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting worden getransporteerd; en

c) de in het kennisgevingsdocument genoemde route van de overbrenging dezelfde is.

In deel 1 van bijlage II, onderdeel 3, is als informatie op te nemen in het kennisgevingsformulier of een bijlage daarbij vermeld: Indien de kennisgever niet de producent is: naam, adres, telefoon, fax, e-mail en contactpersoon van de producent(en). In deel 3 van bijlage II, onderdeel 8, is als eventuele door de bevoegde autoriteiten verlangde aanvullende informatie en documentatie vermeld: beschrijving van het productieproces van de afvalstoffen.

3.9.3.

Uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat voor de onder 1. ten laste gelegde grensoverschrijdende overbrengingen van afvalstoffen van Nederland naar Duitsland gebruik is gemaakt van door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmingen. Voor de scheepstransporten in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 betreft dit de kennisgeving/toestemming NL115510, voor de scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 de kennisgeving/toestemming NL201324, voor de scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 de kennisgeving/toestemming NL201330, voor de transporten per tankwagen in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 de kennisgeving/toestemming NL201325 en voor de transporten per tankwagen in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 de kennisgeving/toestemming NL201332. Al deze kennisgevingen hebben betrekking op de overbrenging van fluxolie van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen (voor wat betreft de scheepstransporten) dan wel afgewerkte olie van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Duisburg (voor wat betreft de transporten per tankwagen).

3.9.4.

Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de overgebrachte afvalstoffen telkens (in ieder geval) oorspronkelijk bestaan uit afgewerkte olie die is opgespaard door (onder meer) garagebedrijven en vervolgens is ingezameld door de erkende inzamelaars van afgewerkte olie [medeverdachte organisatie 1] , gevestigd te Lelystad, en [medeverdachte organisatie 2] , gevestigd te Roosendaal. De door [medeverdachte organisatie 2] ingezamelde afgewerkte olie is telkens door [medeverdachte organisatie 2] geleverd aan [onderdeel medeverdachte organisatie 2] , eveneens gevestigd te Roosendaal.

3.9.5.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is ten laste gelegd dat deze grensoverschrijdende afvaltransporten hebben plaatsgevonden zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten. Het openbaar ministerie stelt zich blijkens de tenlastelegging en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting op het standpunt dat geen sprake is van overbrengingen van afvalstoffen van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen en/of Duisburg maar van overbrengingen van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen en/of Duisburg.

3.9.6.

Gelet op de voorgaande overwegingen dient de rechtbank de vraag te beantwoorden wie op grond van artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verplicht was schriftelijke kennisgeving te doen van de overbrenging van de afvalstoffen naar Dollbergen en Duisburg, oftewel wie ten aanzien van deze overbrengingen als kennisgever in de zin van artikel 2, onder 15, onderdeel a, van die verordening dient te worden aangemerkt.

3.9.7.

De rechtbank is van oordeel dat zij over voldoende informatie beschikt om deze vraag te kunnen beantwoorden. Alle relevante EVOA-vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging en alle relevante beschikkingen op de kennisgevingen, alsmede een deel van de relevante kennisgevingsdocumenten, bevinden zich in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat zij over de gehele kennisgevingsdossiers beschikt.

3.9.8.

Op grond van de in artikel 2, onder 15, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verplicht voorgeschreven volgorde dient in beginsel de eerste producent de kennisgeving te doen (onderdeel i). In dit geval zijn de eerste producenten de garagebedrijven, mechanisatiebedrijven en dergelijke bedrijven die de afgewerkte olie tijdens hun werkzaamheden hebben opgevangen en verzameld. Hieruit volgt dat verdachte in dit geval geen kennisgeving kon doen als eerste producent.

3.9.9.

In het geval dat na het produceren van de afvalstoffen - doch vóór de grensoverschrijdende overbrenging van de afvalstoffen - voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen worden verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen, dient degene die deze handelingen verricht (als nieuwe producent) de kennisgeving te doen (onderdeel ii). Uit de (samengevat weergegeven) bewijsmiddelen volgt dat verdachte in dit geval ten aanzien van afvalstoffen waarop de ten laste gelegde overbrengingen betrekking hebben, geen dergelijke voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht. Hieruit volgt dat verdachte in dit geval evenmin kennisgeving kon doen als nieuwe producent.

3.9.10.

In het geval dat een vergunde inzamelaar de overbrenging heeft samengesteld uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen en de overbrenging zal aanvangen vanaf één locatie, dient deze inzamelaar de kennisgeving te doen (onderdeel iii). Deze situatie doet zich in deze zaak voor. [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] hebben de overbrenging samengesteld uit diverse kleine hoeveelheden afgewerkte olie, afkomstig van (onder meer) verschillende garagebedrijven, en de overbrengingen vangen telkens aan vanaf één locatie, te weten ofwel het depot van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad ofwel het depot van [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal. Verdachte is geen vergunde inzamelaar van afgewerkte olie. Bovendien heeft verdachte in dit geval geen kleine hoeveelheden afgewerkte olie ingezameld. Dat verdachte in eigendom toebehoorde aan de [naam BV] en dat de aandelen van de [naam BV] volledig werden gehouden door de zes vergunde inzamelaars, waaronder [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] , doet er niet aan af dat de afgewerkte olie niet is ingezameld door verdachte maar door [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] . Hieruit volgt dat verdachte in dit geval ook geen kennisgeving kon doen als inzamelaar.

3.9.11.

In het geval dat een geregistreerde handelaar (iv) of een geregistreerde makelaar (v) door de producent, de nieuwe producent of de inzamelaar is gemachtigd, kan hij namens de producent, de nieuwe producent of de inzamelaar als kennisgever optreden. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat verdachte door de garagebedrijven of door de vergunde inzamelaars ( [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] ) is gemachtigd om namens hen als kennisgever op te treden en dit is door de verdediging ook niet gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de omstandigheden dat verdachte in eigendom toebehoorde aan de [naam BV] en dat de aandelen van [naam BV] volledig werden gehouden door de zes vergunde inzamelaars, waaronder [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] , niet worden afgeleid dat verdachte door [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] is gemachtigd om namens hen als kennisgever op te treden. Bovendien blijkt uit de EVOA-vervoersdocumenten, de op de kennisgevingen verleende beschikkingen en de kennisgevingsdocumenten (voor zover deze voorhanden zijn) niet dat verdachte deze kennisgevingen namens de garagebedrijven of [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] heeft gedaan. Hieruit volgt dat verdachte in dit geval evenmin kennisgeving kon doen als geregistreerde handelaar of makelaar.

3.9.12.

Alleen in het geval dat de producent, de nieuwe producent, de vergunde inzamelaar en de gemachtigde, geregistreerde handelaar of makelaar onbekend of insolvabel zijn, kan en moet de houder van afvalstoffen de kennisgeving doen. In dit geval waren ten tijde van de overbrengingen de vergunde inzamelaars ( [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] ) bekend en niet insolvabel, zodat verdachte als houder van de afvalstoffen niet bevoegd was de kennisgeving te doen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van het moment van het overgaan van het eigendom van de afvalstoffen van [medeverdachte organisatie 1] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] naar verdachte en de daaruit voortvloeiende beschikkingsmacht van verdachte over de afvalstoffen niet van belang is voor de beantwoording van de vraag wie bevoegd en verplicht was schriftelijke kennisgeving te doen van de overbrenging van de afvalstoffen naar Dollbergen en Duisburg.

3.9.13.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake was van overbrengingen van het bedrijf van verdachte te Farmsum naar Dollbergen en Duisburg maar van overbrengingen van de depots van [medeverdachte organisatie 1] te Lelystad en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] te Roosendaal naar Dollbergen en Duisburg. Verder volgt uit het voorgaande dat verdachte niet bevoegd was tot het doen van schriftelijke kennisgeving van de overbrengingen van de afvalstoffen van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen en Duisburg en dat deze overbrengingen dus niet vallen onder de door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmingen.

3.9.14.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de wetenschap van [verdachte 1] en [verdachte 2] ten aanzien van - kort gezegd - de rechtstreekse transporten ook kan worden toegerekend aan [medeverdachte organisatie 1] respectievelijk [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] . Gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte organisatie 2] ondanks deze wetenschap de afgewerkte (smeer-)olie heeft overgedragen aan [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] ondanks deze wetenschap de afgewerkte (smeer-) olie hebben overgedragen aan verdachte, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] met deze gang van zaken hebben ingestemd en dat zij derhalve voornemens waren de afvalstoffen over te brengen naar Duitsland. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de kennisgevingen gedaan hadden moeten worden door [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] dan wel [onderdeel medeverdachte organisatie 2] (indien zij de nieuwe producent van de afgewerkte (smeer-)olie is geworden omdat zij deze na ontvangst van [medeverdachte organisatie 2] en vóór de overbrenging naar Duitsland heeft bewerkt). Dit laatste is overigens niet gebleken uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, noch door de verdediging gesteld.

3.9.15.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte organisatie 2] en [medeverdachte organisatie 1] geen kennisgeving hebben gedaan aan en toestemming hebben gekregen van de betrokken bevoegde overheden voor deze overbrengingen naar Dollbergen en Duisburg. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat voor de ten laste gelegde overbrengingen feitelijk gebruik is gemaakt van de door verdachte gedane kennisgevingen en aan verdachte verleende toestemmeningen.

3.9.16.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 1. ten laste gelegde overbrengingen hebben plaatsgevonden zonder kennisgeving aan en (schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde overheden.

Overwegingen ten aanzien van de onder 3. ten laste gelegde valsheid in geschrifte

3.10.1.

Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal zij verdachte vrijspreken van de onder 3. ten laste gelegde valsheid in geschrifte, voor zover dit de vermelding van "Fluxolie" op de EVOA-documenten betreft.

3.10.2.1. Daarnaast is onder 3. ten laste gelegd dat valsheid in geschrifte is gepleegd door in vak 9 van de 52 in 2008 en 2009 gebruikte EVOA-documenten genaamd "Vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" als locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan (zakelijk weergegeven) te vermelden "Farmsum" en "destillatie".

3.10.2.2. Deze 52 EVOA-documenten betreffen de twintig scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 onder kennisgeving NL 201324, de zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 onder kennisgeving NL 201330, de tien tankwagentransporten in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 onder kennisgeving NL 201325 en de vijf tankwagentransporten in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 onder kennisgeving NL 201332, welke tevens zijn bedoeld bij het onder 1. ten laste gelegde feit. Wanneer deze aantallen bij elkaar worden opgeteld, levert dit een totaal van 51 transporten op. De verklaring voor het verschil tussen dit aantal en de 52 in de tenlastelegging genoemde EVOA-documenten is erin gelegen dat de in de tenlastelegging vermelde pagina's 41 01299 en 41 01304 hetzelfde document betreffen.

3.10.2.3. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat achttien van de onder 3.10.2.2. genoemde twintig scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 en alle zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 niet door verdachte zijn bewerkt. Hetzelfde geldt voor zeven van de tien tankwagentransporten in de periode van 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 en drie van de vijf tankwagentransporten in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009.

3.10.2.4. Voorts heeft zij overwogen dat zij verdachte zal vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde feit, voor zover het de overige twee scheepstransporten en vijf tankwagentransporten betreft, omdat deze (deels) afkomstig zijn van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] of [medeverdachte organisatie 2] Elst dan wel op basis van het dossier niet bekend is waar deze vandaan zijn gekomen. De rechtbank begrijpt de officier van justitie aldus dat hij ook enkel valsheid in geschrift ten aanzien van documenten betreffende transporten afkomstig uit Lelystad en Roosendaal heeft willen vervolgen. Daarom zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het onder 3. ten laste gelegde, voor zover dit documenten met betrekking tot de transporten met de volgnummers 16 en 17 van kennisgeving NL 201324, de transporten met de volgnummers 10, 12, 230 en 355 van kennisgeving NL 201325 en de transporten met de volgnummers 191 en 225 van kennisgeving NL 201332 betreft, omdat zij ten aanzien van die transporten niet wettig en overtuigend bewezen acht dat ze afkomstig zijn uit Lelystad of Roosendaal.

3.10.2.5. Op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat in vak 9 van de EVOA-documenten die betrekking hebben op de 44 onder 3.10.2.3. genoemde transporten telkens als locatie waarop en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan (zakelijk weergegeven) is vermeld "Farmsum" en "destillatie".

3.10.2.6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.10.2.3. is overwogen dat de afvalstoffen waarop deze 44 EVOA-documenten betrekking hebben niet door verdachte zijn gedestilleerd en dus ook niet te Farmsum zijn ontstaan door destillatie. Dit betekent dat deze informatie valselijk en in strijd met de waarheid op deze documenten is vermeld.

3.10.2.7. De rechtbank is van oordeel dat deze EVOA-documenten naar hun aard bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten van de informatie die op deze documenten diende te worden ingevuld. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het gebruik van deze documenten verplicht is voorgeschreven op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en dat deze documenten er blijkens de considerans van deze verordening toe dienen dat de bevoegde autoriteiten naar behoren op de hoogte zijn van in het bijzonder de soort, de overbrenging en de verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen en aldus alle maatregelen kunnen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, waaronder de mogelijkheid gemotiveerde bezwaren tegen de overbrenging te maken.

3.10.3.1. Daarnaast is onder 3. ten laste gelegd dat valsheid in geschrifte is gepleegd door in het vak genaamd Schiffabfertigungszeiten van vijftien Tankleichter Messberichten tijden te vermelden bij de daar genoemde handelingen, terwijl deze handelingen, althans een deel daarvan, op die tijdstippen niet hadden plaatsgevonden.

3.10.3.2. Deze Tankleichter Messberichten betreffen vijftien van de zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 onder kennisgeving NL 201330, welke tevens zijn bedoeld bij het onder 1. ten laste gelegde feit.

3.10.3.3. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat de onder 3.10.3.2. genoemde zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 niet door verdachte zijn bewerkt. Voorts acht de rechtbank op grond van de(zelfde) samengevat weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de lading van de vijftien scheepstransporten waarop de Tankleichter Messberichten betrekking hebben, niet is gelost in Delfzijl/Farmsum. Hieruit volgt dat in ieder geval de tijdstippen die op deze documenten zijn vermeld bij "Pumpbeginn" en "Pumpende", niet juist kunnen zijn omdat deze handelingen niet hebben plaatsgevonden.

3.10.3.4. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat (in ieder geval) een deel van de handelingen, waarbij in het vak Schiffabfertigungszeiten tijdstippen zijn vermeld, niet heeft plaatsgevonden en dat deze tijdstippen dus valselijk en in strijd met de waarheid zijn vermeld op de Tankleichter Messberichten.

3.10.3.5. De rechtbank is van oordeel dat de Tankleichter Messberichten bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen. Daartoe overweegt zij dat deze documenten door een onafhankelijke surveyor opgestelde laad- en losrapporten betreffen die dienden tot bewijs van het totaalgewicht van de lading. Door daarop tijdstippen in te vullen waarop bepaalde handelingen zouden zijn verricht, wordt de onjuiste in druk gewekt dat het schip inderdaad is gelost en daarna weer is geladen.

3.10.4.1. Daarnaast is onder 3. ten laste gelegd dat valsheid in geschrifte is gepleegd door op 27 begeleidingsbrieven te vermelden dat verdachte de ontvanger is.

3.10.4.2. Deze begeleidingsbrieven betreffen elf van de twintig scheepstransporten die in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 zijn verricht onder kennisgeving NL 201324 en alle zestien scheepstransporten die in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 zijn verricht onder kennisgeving NL 201330, welke tevens zijn bedoeld bij het onder 1. ten laste gelegde feit.

3.10.4.3. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat de onder 3.10.4.2. genoemde elf scheepstransporten in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12 december 2008 en zestien scheepstransporten in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009 niet door verdachte zijn bewerkt. De rechtbank acht op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen tevens wettig en overtuigend bewezen dat [schip] in de meeste gevallen niet bij het bedrijf van verdachte is geweest en dat in geen van de gevallen de lading van het schip bij het bedrijf van verdachte is gelost. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de afvalstoffen niet feitelijk op haar inrichting heeft ontvangen.

3.10.4.4. Op grond van artikel 6 van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt voor de begeleidingsbrief gebruik gemaakt van het formulier dat is opgenomen in de bijlage in onderdeel C, onder 1. In vak 4a van dit formulier dient de ontvanger te worden ingevuld. Op grond van de toelichting ten behoeve van de invulling van de begeleidingsbrief, vermeld op de achterzijde daarvan, is de ontvanger (geadresseerde) degene die de afvalstoffen daadwerkelijk in ontvangst neemt. De rechtbank leidt hieruit af dat het hierbij niet gaat om degene die in juridische zin eigenaar of houder van de afvalstoffen wordt, maar om degene die de afvalstoffen feitelijk in zijn inrichting ontvangt. De rechtbank vindt hiervoor steun in de toelichting bij de in vak 6 van het begeleidingsformulier in te vullen verwerkingsmethode, welke luidt: "dit is de wijze waarop de afvalstoffen door de ontvanger zullen worden behandeld". Daarna volgt een opsomming van (be)handelingen die alleen kunnen worden verricht indien de afvalstoffen feitelijk worden ontvangen. Bovendien kent de begeleidingsbrief de mogelijkheid om in te vullen dat de afzender een ander is dan de ontdoener of de ontvanger, bijvoorbeeld een handelaar of bemiddelaar. Hieruit volgt dat degene die optreedt als handelaar of bemiddelaar niet wordt aangemerkt als ontvanger.

3.10.4.5. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet de ontvanger van de afvalstoffen was en dat dit dus valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld op de begeleidingsbrieven.

3.10.4.6. De rechtbank is van oordeel dat de begeleidingsbrieven naar hun aard bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten van de informatie die op deze formulieren diende te worden ingevuld. Daartoe overweegt zij dat het gebruik van deze documenten verplicht is voorgeschreven in artikel 10.39, eerste lid, van de Wm en dat daarop op grond van artikel 10.39, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 10.38, eerste lid, van de Wm (onder meer) de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven (de ontvanger) moeten worden ingevuld.

Overwegingen ten aanzien van de toerekening van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten aan verdachte

3.11.1.

Het is vaste rechtspraak dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist, kan dat opzet op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Maar voor opzet van een rechtspersoon is niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016; ECLI:NL:HR:2016:733).

3.11.2.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen dat de onder 1. 2. en 3. ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Daartoe overweegt zij het volgende.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de onder 1. en 2. ten laste gelegde overbrengingen van Roosendaal en Lelystad naar Dollbergen en Duisburg door de schippers en tankwagenchauffeurs zijn uitgevoerd in opdracht van en ten behoeve van verdachte. Verdachte was tijdens de overbrengingen eigenaar van de afgewerkte (smeer-)olie en leverde deze als fluxolie aan de Duitse regeneratiefabrieken te Dollbergen en Duisburg. Medewerkers van verdachte hebben in het kader van deze overbrengingen EVOA-vervoersdocumenten, welke correspondeerden met door verdachte gedane kennisgevingen voor de overbrenging van fluxolie dan wel afgewerkte olie van verdachte te Farmsum naar Dollbergen en Duisburg, ingevuld en aan SenterNovem en de Duitse autoriteiten gefaxt.

Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat op de in de tenlastelegging onder 3. vermelde EVOA-documenten in het kader van de kennisgeving namens de kennisgever, zijnde verdachte, is ingevuld dat de afvalstoffen zijn ontstaan te Farmsum bij het proces destillatie. De in de tenlastelegging onder 3. vermelde begeleidingsdocumenten, waarop verdachte als ontvanger was vermeld, zijn in het kader van de overbrengingen door medewerkers van verdachte of medewerkers van [surveyor] namens verdachte getekend voor ontvangst. De in de tenlastelegging onder 3. vermelde Tankleichter Messberichten (laad- en losrapporten) zijn in het kader van deze overbrengingen in opdracht van een medewerker van verdachte ingevuld door medewerkers van [surveyor] en het was gebruikelijk om bij scheepstransporten dergelijke laad- en losrapporten op te maken als bewijs van het totaalgewicht van de lading.

Blijkens (onder meer) de memo van [verdachte 1] pasten deze overbrengingen in de normale bedrijfsvoering van verdachte en zijn deze overbrengingen verdachte ook dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Het was gebruikelijk dat verdachte afgewerkte olie als fluxolie leverde aan de Duitse regeneratiefabrieken en zij ontving daar een vergoeding voor. Naar het oordeel van de rechtbank pasten ook het voor ontvangst (laten) tekenen van begeleidingsbrieven voor binnenlandse transporten, het invullen van EVOA-documenten voor grensoverschrijdende transporten en het (laten) invullen van Tankleichter Messberichten in de normale bedrijfsuitoefening van verdachte.

Bovendien vermocht verdachte er als eigenaar van de olie over te beschikken of de overbrengingen al dan niet (op deze wijze) zouden plaatsvinden en of de documenten al dan niet (op deze wijze) zouden worden ingevuld.

3.11.3.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor onder 3.11.2. heeft overwogen dat het opzet van verdachte was gericht op het overbrengen van de in de tenlastelegging aangeduide (transporten van) afgewerkte (smeer-)olie van Roosendaal en Lelystad naar Dollbergen en Duisburg en het in dat kader invullen en tekenen van de onder 3. ten laste gelegde documenten op de wijze zoals dat is gebeurd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking hetgeen zij hiervoor onder 3.7.1. tot en met 3.7.4. heeft overwogen ten aanzien van (de toerekening aan verdachte van) de wetenschap en instemming van [verdachte 1] en [verdachte 2] .

Ten aanzien van de feiten 1. en 2. neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat in een geval als het onderhavige niet vereist is dat het opzet ook is gericht op het niet naleven van de verplichting tot het doen van kennisgeving. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT1873).

Ten aanzien van de onder 3. ten laste gelegde valsheid in geschrifte overweegt de rechtbank in dit kader het volgende. De medewerkers van verdachte hebben de EVOA-documenten, waarop in het kader van het doen van de kennisgeving is vermeld dat de afvalstoffen waren ontstaan te Farmsum bij het proces destillatie, verder ingevuld, voorzien van een stempel van verdachte en ervoor getekend dat de informatie die op de documenten is vermeld volledig en correct is, terwijl zij wisten dat het regelmatig voorkwam dat de afvalstoffen niet door verdachte werden bewerkt en zij aldus wisten dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat dit in de desbetreffende gevallen ook zo was. De medewerkers van verdachte en [surveyor] hebben de begeleidingsbrieven waarop als ontvanger verdachte was vermeld, voor ontvangst getekend, terwijl zij wisten dat het regelmatig voorkwam dat de afvalstoffen niet bij het bedrijf van verdachte werden gelost en verdachte de afvalstoffen dus niet feitelijk ter verwerking op haar inrichting ontving en zij aldus wisten dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat dit in de desbetreffende gevallen ook zo was. De medewerkers van [surveyor] hebben op de Tankleichter Messberichten bij handelingen tijdstippen ingevuld, terwijl zij wisten dat deze handelingen in de desbetreffende gevallen niet werden verricht. Het hieruit voortvloeiende opzet van de medewerkers van verdachte en [surveyor] op het valselijk opmaken of vervalsen van de desbetreffende documenten kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegerekend aan verdachte, omdat de wijze waarop de documenten zijn ingevuld, aansloot bij de door (de directie van) verdachte gemaakte keuze om de overbrengingen te laten plaatsvinden met gebruikmaking van de door verdachte gedane kennisgevingen.

3.11.4.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om de EVOA-documenten, de Tankleichter Messberichten en de begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Daarbij neemt zij mede het volgende in aanmerking. De EVOA-documenten zijn door medewerkers van verdachte gefaxt aan SenterNovem ten bewijze dat de overbrengingen overeenkomstig de inhoud daarvan zouden gaan plaatsvinden, conform de verplichting neergelegd in artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006. De Tankleichter Messberichten zijn door medewerkers van verdachte opgenomen in de administratie van verdachte en zijn meegegeven aan de schippers die de transporten naar Duitsland verrichtten. De begeleidingsbrieven zijn meegegeven aan de schippers die de transporten verrichtten, conform de verplichting neergelegd in artikel 10.39 Wm.

3.11.5.

Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Overwegingen ten aanzien van het medeplegen van de feiten 1., 2. en 3.

3.12.1.

De rechtbank is van oordeel dat uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd tezamen en vereniging met [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] . Daartoe overweegt zij het volgende.

3.12.2.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen voorafgaand of na afloop van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

3.12.3.1. Uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de afgewerkte olie waarop de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten betrekking hebben is ingezameld door [medeverdachte organisatie 1] en [medeverdachte organisatie 2] , dat [medeverdachte organisatie 2] de door haar ingezamelde olie heeft geleverd aan [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en dat [medeverdachte organisatie 1] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] deze olie hebben geleverd aan verdachte. Voorts leidt de rechtbank daaruit af dat de olie telkens is getransporteerd van Lelystad dan wel Roosendaal naar Delfzijl/Farmsum en vervolgens telkens - zonder door verdachte te zijn bewerkt - is getransporteerd naar Dollbergen dan wel Duisburg met gebruikmaking van door verdachte gedane kennisgevingen voor overbrenging van fluxolie dan wel afgewerkte olie van Farmsum naar Dollbergen en Duisburg. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zijn van oordeel dat daardoor sprake is van overbrengingen van afgewerkte olie van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen en Duisburg zonder kennisgeving aan en toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig de EVOA-verordeningen. Voorts leidt de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] , [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en verdachte er allemaal (via hun directeur(en)) van op de hoogte waren dat het regelmatig voorkwam dat de afgewerkte olie - zonder bij het bedrijf van verdachte te zijn bewerkt - werd overgebracht naar Duitsland.

3.12.3.2. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten gericht op het overbrengen van afgewerkte olie van Roosendaal en Lelystad naar Dollbergen en Duisburg met gebruikmaking van de door verdachte gedane kennisgevingen voor overbrenging van fluxolie dan wel afgewerkte olie van Farmsum naar Dollbergen en Duisburg. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de nauwe en bewuste samenwerking in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten bewezen.

3.12.4.1. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat door een medewerker van verdachte in vak 9 van de in de tenlastelegging onder 3. vermelde EVOA-documenten genaamd "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" is vermeld dat de afvalstoffen zijn ontstaan te Farmsum bij het proces destillatie en dat andere medewerkers van verdachte tijdens het transport van de afgewerkte olie deze documenten verder hebben ingevuld, hebben voorzien van een stempel van verdachte en hebben getekend dat de informatie die op de documenten is vermeld volledig en correct is. Voorts leidt de rechtbank daaruit af dat deze documenten zijn gebruikt voor de hiervoor onder 3.12.3.1. beschreven overbrengingen van afgewerkte olie van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen en Duisburg. Verder leidt de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] , [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en verdachte er allemaal (via hun directeur(en)) van op de hoogte waren dat deze vermelding op de EVOA-documenten werd gedaan. Uit de wetenschap dat het regelmatig voorkwam dat de afgewerkte olie - zonder bij het bedrijf van verdachte te zijn bewerkt - werd overgebracht naar Duitsland, volgt dat zij ook wisten dat deze vermelding op de EVOA-documenten onjuist was.

3.12.4.2. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten gericht op het valselijk opmaken van deze EVOA-documenten. Hoewel [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] niet direct betrokken zijn geweest bij het invullen van de EVOA-documenten, is de rechtbank van oordeel dat hun bijdrage aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de EVOA-documenten zijn opgemaakt in het kader van de hiervoor onder 3.12.3.1. beschreven rechtstreekse overbrengingen van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen en Duisburg, waarvan de rechtbank bewezen acht dat deze door verdachte, [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] tezamen en in vereniging zijn gepleegd. Bovendien gaat het hierbij om documenten waarvan het gebruik verplicht is voorgeschreven en die dus onlosmakelijk zijn verbonden aan de overbrengingen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het onder 3. ten laste gelegde feit bewezen, voor zover dit de vermelding van "Farmsum" en "destillatie" op de EVOA-documenten betreft.

3.12.5.1. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat een medewerker van [medeverdachte organisatie 1] dan wel [onderdeel medeverdachte organisatie 2] op de in de tenlastelegging onder 3. vermelde begeleidingsbrieven als ontvanger " [verdachte organisatie] " heeft vermeld. Voorts leidt de rechtbank daaruit af dat deze documenten zijn gebruikt voor de hiervoor onder 3.12.3.1. beschreven overbrengingen van afgewerkte olie van Lelystad dan wel Roosendaal naar Dollbergen. Deze begeleidingsbrieven zijn telkens door medewerkers van verdachte of in opdracht van verdachte door medewerkers van [surveyor] getekend voor ontvangst. Verder leidt de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] , [onderdeel medeverdachte organisatie 2] en verdachte er allemaal (via hun directeur(en)) van de op de hoogte waren dat deze vermelding op de begeleidingsformulieren werd gedaan. Uit de wetenschap dat het regelmatig voorkwam dat de afgewerkte olie - zonder bij het bedrijf van verdachte te zijn gelost en bewerkt - werd overgebracht naar Duitsland, volgt dat zij ook wisten dat deze vermelding op de begeleidingsbrieven onjuist was.

3.12.5.2. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten gericht op het valselijk opmaken van deze begeleidingsbrieven. Hoewel verdachte niet direct betrokken is geweest bij het vermelden van " [verdachte organisatie] " op de begeleidingsbrieven, is de rechtbank van oordeel dat haar bijdrage aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de begeleidingsbrieven op een later moment door medewerkers van verdachte of in opdracht van verdachte voor ontvangst zijn ondertekend, waarmee verdachte deze wijze van invulling van de begeleidingsbrieven heeft bevestigd. Daarbij komt dat de begeleidingsbrieven zijn opgemaakt in het kader van (het eerste deel van) de hiervoor onder 3.12.3.1. beschreven rechtstreekse overbrengingen van Lelystad en Roosendaal naar Dollbergen, waarvan de rechtbank bewezen acht dat deze door verdachte, [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] tezamen en in vereniging zijn gepleegd. Bovendien gaat het hierbij om documenten waarvan het gebruik verplicht is voorgeschreven en die dus onlosmakelijk zijn verbonden aan het binnenlands vervoer van afvalstoffen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het onder 3. ten laste gelegde feit bewezen, voor zover dit de vermelding van [verdachte organisatie] " als ontvanger op de begeleidingsbrieven betreft.

3.12.5.3. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste gelegde feit tezamen en vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd voor zover dit de Tankleichter Messberichten betreft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet is gebleken dat [medeverdachte organisatie 1] , [medeverdachte organisatie 2] en [onderdeel medeverdachte organisatie 2] enige betrokkenheid hebben gehad bij het invullen en gebruiken van de Tankleichter Messberichten.

4. Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 4. en 5. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 4. en 5. ten laste gelegde

4.1.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4. en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 4. en 5. ten laste gelegde

4.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 4. en 5. ten laste gelegde.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4. en 5. ten laste gelegde

4.3.2.1. De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen121 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

4.3.2.2. Verdachte hield zich in de periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 bezig met het (doen) opwerken van oliehoudende (afval)stoffen, waaronder afgewerkte olie, daarmee vergelijkbare stoffen en andere (afval)stoffen, alsmede de handel in al of niet bewerkte producten, alsmede het verlenen van diensten en verstrekken van adviezen betreffende deze producten. [verdachte 1] was in die periode de enige directeur van [naam BV] en de [naam BV] was in die periode de enige directeur van verdachte.122 [verdachte 1] was verantwoordelijk voor de beleidsmatige bedrijfsvoering, hij deed de commerciële bedrijfsvoering en hij was eindverantwoordelijk voor de organisatie van verdachte.123 [verdachte 1] had de dagelijkse leiding bij het bedrijf van verdachte.124 [verdachte 1] gedroeg zich als directeur; wat hij zei, gebeurde ook.125

4.3.2.3. Als er een partij koolwaterstoffen op de markt was, beoordeelde verdachte eerst op welke wijze zij dit materiaal kon be- en verwerken en onderzocht zij de afzetmogelijkheden van de ontstane producten. Daarna werd onderhandeld over de prijs. Verdachte werd daarbij meestal vertegenwoordigd door [verdachte 1] . Bij Duitse bedrijven werd het voorwerk voor de kennisgeving gedaan door [medewerker 3] , een medewerker van verdachte. De kennisgeving werd door [medewerker 3] zover voorbereid dat de buitenlandse partij deze enkel nog hoefde te ondertekenen.126 [verdachte 1] bepaalde of afvalstoffen al dan niet door verdachte werden geaccepteerd.127 Verdachte had in 2010 een gebrek aan destillatiecapaciteit. Om dit tekort op te vangen is door verdachte een contract afgesloten met het bedrijf [bedrijf 1] te Rotterdam en is daar destillatiecapaciteit ingehuurd. Verdachte verhandelde de producten/afvalstoffen die na destillatie bij [bedrijf 1] ontstonden.128 In 2010 liet verdachte circa 50.000 ton destilleren bij [bedrijf 1] . De general manager van [bedrijf 1] had daarover contact met [verdachte 1] .129

4.3.2.4. [organisatie 7] heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE001001626 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "drijflaag koolwaterstoffen" van de [producent 1] te Genk (hierna: [producent 1] ) naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum. Voor de gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument verwezen naar bijlage 8.130 In bijlage 8 bij het kennisgevingsdocument staat een beschrijving van het verwerkingsproces. Deze beschrijving houdt in dat verdachte een raffinaderij van olieproducten is, gespecialiseerd in het (vacuüm) destilleren van vloeibare oliehoudende afvalstromen. Tijdens het lossen worden de afvalstoffen gefilterd en gezuiverd van vaste verontreinigingen. Bij hoge wateraandelen wordt het vrije water eveneens overgepompt naar de buffertank van de waterzuivering. Vanuit de benzinetank wordt de afvalstroom door een zeer fijne filter overgepompt naar de procestank van de vacuümdestillatie-unit. Via de vacuümdestillatie wordt het overblijvende water en lichtkokende fracties destillatief afgescheiden. Vervolgens wordt het water door middel van bezinking afgescheiden van de lichtkokende fracties.131 In het bij de kennisgeving met nummer BE001001626 behorende contract tussen [organisatie 7] en verdachte staat dat de inrichting verplicht is een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Dit contract is op 16 maart 2010 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .132 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE001001626 d.d. 4 mei 2010 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "drijflaag koolwaterstoffen" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij [verdachte organisatie] worden gedestilleerd.133

Op 10 augustus 2010 en 22 oktober 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "drijflaag koolwaterstoffen" overgebracht van [producent 1] te Genk naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze twee overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE001001626, met respectievelijk de volgnummers 1 en 12. Op deze documenten staat het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 12 augustus 2010 en 25 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.134 De met gebruikmaking van deze vervoersdocumenten naar verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 12 augustus 2010 en 25 oktober 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 19 augustus 2010 en 29 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .135

4.3.2.5. [bedrijf 7] heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE0003000459 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "déchet fuel naphtaliné" van de producent [organisatie 1] te Seraing (hierna: [organisatie 1] ) naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2011. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing de inrichting van verdachte. Als gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument herraffinage of ander hergebruik van gebruikte olie vermeld.136 In een e-mailbericht van 1 juni 2010 schrijft [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 7] (hierna: [getuige 1] ), met betrekking tot kennisgeving BE0003000459, in antwoord op vragen van de bevoegde autoriteiten op het gebied van de EVOA-regelgeving, dat ook zo goed als zuivere koolwaterstoffen, volgens opgaaf van verdachte, tezamen met de andere afvalstoffen de destillatiekolom ingaan.137 In het bij de kennisgeving met nummer BE0003000459 behorende contract tussen [bedrijf 7] en verdachte staat dat de inrichting verplicht is een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden en dat verdachte de overgebrachte afvalstoffen verwerkt op de wijze als beschreven in de kennisgeving met nummer BE0003000459. Dit contract is op 16 maart 2010 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .138 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE0003000459 d.d. 15 juni 2010 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "genaftalineerde olie" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat bij het bedrijf van verdachte destillatie plaatsvindt.139

Op 3, 6, 10, 13, 17, 20 en 24 augustus 2010 en 4, 6, 8, 11, 15, 18 en 20 oktober 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "déchet fuel naphtaliné" overgebracht van [organisatie 1] te Luik naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze veertien overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE0003000459, met respectievelijk de volgnummers 10 tot en met 16, 28 tot en met 31 en 33 tot en met 35. Op deze documenten staat het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en de inrichting van verdachte als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 3, 6, 10, 13, 17, 20 en 24 augustus 2010 en 4, 6, 8, 12, 15, 18 en 20 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.140 De met gebruikmaking van deze vervoersdocumenten naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 3, 6, 10, 13, 17, 20 en 24 augustus 2010 en 4, 6, 8, 12, 15, 18 en 20 oktober 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 11, 19 en 28 augustus 2010 en 1, 17 en 29 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .141

4.3.2.6. [organisatie 7] heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE001001383 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "mengsel van koolwaterstoffen" van de producent [bedrijf 8] Zwijndrecht (hierna: [bedrijf 8] ) naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 31 augustus 2009 tot en met 30 augustus 2010. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum. Voor de gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument verwezen naar bijlage 8.142 In bijlage 8 bij het kennisgevingsdocument staat een beschrijving van het verwerkingsproces. Deze beschrijving houdt in dat verdachte een raffinaderij van olieproducten is, gespecialiseerd in het (vacuüm) destilleren van vloeibare oliehoudende afvalstromen. Tijdens het lossen worden de afvalstoffen gefilterd en gezuiverd van vaste verontreinigingen. Bij hoge wateraandelen wordt het vrije water eveneens overgepompt naar de buffertank van de waterzuivering. Vanuit de benzinetank wordt de afvalstroom door een zeer fijne filter overgepompt naar de procestank van de vacuümdestillatie-unit. Via de vacuümdestillatie wordt het overblijvende water en lichtkokende fracties destillatief afgescheiden. Vervolgens wordt het water door middel van bezinking afgescheiden van de lichtkokende fracties.143 In het bij de kennisgeving met nummer BE001001383 behorende contract tussen [organisatie 7] en verdachte staat dat de inrichting verplicht is een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Dit contract is op 1 juli 2009 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .144 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE001001383 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "mengsel van koolwaterstoffen" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte door middel van vacuümdestillatie worden gescheiden.145

Op 20 en 25 augustus 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "mengsel van koolwaterstoffen" overgebracht van [bedrijf 8] naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze twee overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE001001383, met respectievelijk de volgnummers 91 en 93. Op deze documenten staat het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 21 en 25 augustus 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.146 De met gebruikmaking van deze vervoersdocumenten naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 20 en 25 augustus 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 28 augustus 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .147

4.3.2.7. [organisatie 8] heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE001001554 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "vloeibare koolwaterstof NEG" van de [producent 2] te Beringen (hierna: [producent 2] ) naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing eveneens verdachte te Farmsum. Voor de gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument verwezen naar een bijlage.148 In de als bijlage 10 bij het kennisgevingsdocument gevoegde brief van de werknemer van verdachte [medewerker 3] aan [organisatie 8] d.d. 25 september 2009 staat een beschrijving van het opwerkingsproces van verdachte. Deze beschrijving houdt in dat het behandelingsproces van verdachte bestaat uit filtreren van de aangeleverde vloeibare olie/solventen/koolwaterstoffen, gevolgd door afscheiden van water en sediment en vacuümdestillatie van de oliecomponent.149 In het bij de kennisgeving met nummer BE001001554 behorende contract tussen [organisatie 8] en verdachte staat dat de ontvanger de overgebrachte afvalstoffen verwerkt op de wijze als beschreven in de kennisgeving met nummer BE001001554. Dit contract is op 25 september 2009 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .150 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE001001554 d.d. 8 december 2009 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "vloeibare koolwaterstof" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte worden gedestilleerd.151

Op 12 augustus 2010 en 4 oktober 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "vloeibare koolwaterstof NEG" overgebracht van [producent 2] te Beringen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze twee overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE001001554, met respectievelijk de volgnummers 13 en 15. Op deze documenten is het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en verdachte te Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 12 augustus 2010 en 4 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.152 De met gebruikmaking van deze vervoersdocumenten naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 12 augustus 2010 en 4 oktober 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 19 augustus 2010 en 17 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .153

4.3.2.8. [organisatie 7] heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE001001629 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "mengsel van koolwaterstoffen" van de producent [bedrijf 8] te Zwijndrecht naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 juli 2011. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum. Voor de gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument verwezen naar bijlage 8.154 In bijlage 8 bij het kennisgevingsdocument staat een beschrijving van het verwerkingsproces. Deze beschrijving houdt in dat verdachte een raffinaderij van olieproducten is, gespecialiseerd in het (vacuüm) destilleren van vloeibare oliehoudende afvalstromen. Tijdens het lossen worden de afvalstoffen gefilterd en gezuiverd van vaste verontreinigingen. Bij hoge wateraandelen wordt het vrije water eveneens overgepompt naar de buffertank van de waterzuivering. Vanuit de benzinetank wordt de afvalstroom door een zeer fijne filter overgepompt naar een opslagtank waar er door middel van een fysische en chemische methode afscheiding plaatsvindt.155 In het bij de kennisgeving met nummer BE001001629 behorende contract tussen [organisatie 7] en verdachte staat dat de inrichting verplicht is een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Dit contract is op 10 mei 2010 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .156 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE001001629 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "mengsel van koolwaterstoffen" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte via vacuümdestillatie worden ontdaan van water en sediment.157

Op 11 oktober 2010 is een hoeveelheid van de afvalstof "mengsel van koolwaterstoffen" overgebracht van [bedrijf 8] naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze overbrenging is gebruik gemaakt van het vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE001001629, met het volgnummer 14. Op dit document staat het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van dit vervoersdocument is op 11 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in dat document vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.158 De met gebruikmaking van dit vervoersdocument naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn op 11 oktober 2010 bij [verdachte organisatie] gelost in tankgroep 203. Op 17 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .159

4.3.2.9. [organisatie 3] ) heeft kennisgeving gedaan onder nummer BE001001664 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "vloeibare olie/koolwaterstoffen" van de producent [organisatie 3] te Antwerpen naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum. Als gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument vermeld vacuümdestillatie.160 In bijlage 3 bij het kennisgevingsdocument staat een beschrijving van het behandelingsproces van de afvalstoffen. Deze beschrijving houdt in dat het behandelingsproces van [verdachte organisatie] bestaat uit filtreren van de vloeibare olie/koolwaterstoffen, gevolgd door het afscheiden van water en sediment en vacuümdestillatie van de oliecomponent.161 In het bij de kennisgeving met nummer BE001001664 behorende contract tussen [organisatie 3] en verdachte staat dat de inrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van de nuttige toepassing en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, aan de kennisgever een verklaring zal verstrekken dat de afvalstoffen nuttig toegepast zijn conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Voorts staat daarin dat de kennisgever en de ontvanger verklaren dat dit contract bindend is voor de kennisgeving met het kenmerk BE001001664 voor de periode van ondertekening tot en met het moment dat de laatste verklaring van nuttige toepassing is afgegeven. Dit contract is op 13 november 2009 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .162 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer BE001001664 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "vloeibare olie/koolwaterstoffen" van België naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte worden gefiltreerd en gecentrifugeerd, waarbij het water wordt afgescheiden van de olie- en sedimentfractie, en dat vervolgens middels destillatie de olie wordt afgescheiden en geschikt wordt gemaakt om ingezet te kunnen worden als brandstof.163

Op 6 oktober 2010 (tweemaal) en 20 oktober 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "vloeibare olie/koolwaterstoffen" overgebracht van [organisatie 3] naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze drie overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer BE001001664, met respectievelijk de volgnummers 103, 104 en 106. Op deze documenten staat het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 7 oktober 2010 (tweemaal) en 21 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.164 De met gebruikmaking van deze vervoersdocumenten naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 7 oktober 2010 (tweemaal) en 21 oktober 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 17 en 29 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .165

4.3.2.10. [organisatie 9] (hierna: [organisatie 9] ) heeft kennisgeving gedaan onder nummer LJN DE1350/168511 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "flüssiges Kohlwasserstoffgemisch" van de producent [producent 3] te Brunsbüttel (hierna: [producent 3] ) naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 december 2009 tot en met 30 november 2010. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum. Als gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument vermeld Destillative Aufbereitung.166 In een Aufarbeitungserkläring betreffende de afvalstoffen "Kohlwasserstoffe Gemisch (öl)" van [producent 3] heeft [medewerker 3] namens verdachte verklaard dat het water en de koolwaterstoffen tijdens de destillatieve verwerking door verdachte worden gescheiden.167 Deze verklaring is door verdachte aan [organisatie 9] verstrekt.168 In het bij de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511 behorende contract tussen [organisatie 9] en verdachte staat dat verdachte verplicht is zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na voltooiing van de verwerking en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, aan de bevoegde autoriteiten een verklaring te doen toekomen dat de afvalstoffen zijn verwerkt conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Dit contract is in 2009 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .169 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "vloeibare koolwaterstoffen" van Duitsland naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte door worden gedestilleerd.170

Op 27 januari 2010, 3, 9 en 16 februari 2010, 9 en 23 maart 2010, 20 april 2010, 4 mei 2010, 10, 17, 24 en 31 augustus 2010 en 5 en 19 oktober 2010 zijn hoeveelheden van de afvalstoffen "flüssiges Kohlenwasserstoffgemisch" overgebracht van [producent 3] naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze veertien overbrengingen is gebruik gemaakt van de vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511, met respectievelijk de volgnummers 1 tot en met 4, 6, 8, 13, 15, 30 tot en met 33, 39 en 41. Op deze documenten is het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van deze vervoersdocumenten is respectievelijk op 27 januari 2010, 4, 9 en 17 februari 2010, 10 en 23 maart 2010, 21 april 2010, 4 mei 2010, 11, 18, 25 en 31 augustus 2010 en 6 en 20 oktober 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen, alsmede - op één document na - voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.171

De met gebruikmaking van de vervoersdocumenten met de volgnummers 1 tot en met 4, 6, 8, 13, 15 en 30 naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 27 januari 2010, 4, 9 en 17 februari 2010, 9 en 23 maart 2010, 21 april 2010, 4 mei 2010 en 11 augustus 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tank 202 of tank 203. Een medewerkster van verdachte heeft uit de administratie van verdachte een mutatieoverzicht per contract opgesteld van de afvalstroom die door verdachte werd ontvangen onder de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511. In dit mutatieoverzicht is bij de transporten met de voormelde volgnummers achter het nummer van de kennisgeving geen "A" of "B" vermeld. Bij de andere in dit overzicht vermelde transporten is achter het nummer van de kennisgeving wel een "A" of "B" vermeld. De stroom zonder "A" of "B" werd overgebracht voor verwerking bij [bedrijf 1] .172 Indien de capaciteit van verdachte daartoe aanleiding gaf, werd voor de transporten zonder "A" of "B" gebruik gemaakt van de ingehuurde destillatiecapaciteit bij [bedrijf 1] Het betere materiaal (in de zin van een laag watergehalte en weinig sediment) ging voor destillatie naar de [bedrijf 1] .173 De documenten betreffende deze transporten en de transporten met de volgnummers 31, 32 en 33 waren opgenomen in "Map 1". De transporten waarvan de documenten zijn opgenomen in "Map 1" zijn als [bedrijf 1] voeding gelost in T202 en T203, teneinde te worden afgevoerd naar [bedrijf 1] Rotterdam).174 De met gebruikmaking van de vervoersdocumenten met de volgnummers 30 tot en met 33, 39 en 41 naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn respectievelijk op 11, 18, 24 en 31 augustus 2010 en 6 en 20 oktober 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 11, 19 en 28 augustus 2010 en 1, 17 en 29 oktober 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .175

4.3.2.11. [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) heeft kennisgeving gedaan onder nummer LJN DE1350/171872 van de overbrenging van afvalstoffen met de benaming "andere Brennstoffe (einschlieβlich Gemische)" van de producent [bedrijf 9] te Wadern naar de ontvanger verdachte te Farmsum in de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2011. In het kennisgevingsdocument is als inrichting voor nuttige toepassing vermeld het bedrijf van verdachte te Farmsum en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum-Delfzijl. Als gebruikte technologie van nuttige toepassing is in het kennisgevingsdocument vermeld Destillation.176 In het bij de kennisgeving met nummer LJN DE1350/171872 behorende contract tussen [bedrijf 9] en verdachte staat dat verdachte zo spoedig mogelijk en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen (Brennstoffe), aan de bevoegde autoriteiten een verklaring zal doen toekomen dat de afvalstoffen (Brennstoffe) verwerkt zijn conform de kennisgeving en de daarin vermelde voorwaarden. Voorts staat daarin dat verdachte zich verplicht de afvalstoffen (Brennstoffe) te verwerken en dat de afvalstoffen onder meer fysisch en chemisch worden verwerkt. Dit contract is op 19 april 2010 namens verdachte ondertekend door [verdachte 1] .177 Bij beschikking op de kennisgeving met nummer LJN DE1350/171872 heeft SenterNovem besloten geen bezwaar te maken tegen deze kennisgeving betreffende de overbrenging van de afvalstoffen "brandstoffen" van Duitsland naar Nederland. In deze beschikking staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte worden gedestilleerd.178

Op 2 augustus 2010 is een hoeveelheid van de afvalstoffen "andere Brennstoffe (einschliβlich Gemische)" overgebracht van [bedrijf 9] naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Voor deze overbrenging is gebruik gemaakt van het vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging/afvaltransporten, corresponderend met de kennisgeving met nummer LJN DE1350/171872, met het volgnummer 3. Op dit document is het bedrijf van verdachte vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum-Delfzijl als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Vak 19 van dit vervoersdocument is op 2 augustus 2010 ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in dat document vermelde afvalstoffen, alsmede voorzien van een bedrijfsstempel van verdachte.179 De met gebruikmaking van dit vervoersdocument naar het bedrijf van verdachte overgebrachte afvalstoffen zijn op 2 augustus 2010 bij het bedrijf van verdachte gelost in tankgroep 203. Op 11 augustus 2010 is een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip overgebracht naar [bedrijf 1] .180

4.3.2.12. De EVOA-vervoersdocumenten van bij het bedrijf van verdachte inkomende transporten werden in opdracht van [verdachte 1] bij binnenkomst en na de verwerking ondertekend door medewerkers van verdachte.181 Alle voormelde EVOA-vervoersdocumenten, met uitzondering van de documenten met de volgnummers 1 tot en met 4, 6, 8, 13 en 15 van de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511, zijn door verdachte gefaxt aan SenterNovem.182 De vervoersdocumenten met de volgnummers 1 tot en met 4, 6, 8, 13 en 15 van de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511 zijn bewaard door verdachte.183

Overwegingen ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde

4.3.3.1. Aan verdachte is onder 4. - kort gezegd - ten laste gelegd dat zij in de periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk 42 maal handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub d, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 door telkens afvalstoffen over te brengen vanuit België of Duitsland naar haar verwerkingsinstallatie te Farmsum in Nederland, terwijl deze overbrengingen feitelijk niet overeenstemden met de daarvoor gedane kennisgevingen en/of de bijbehorende vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen / afvaltransporten, aangezien de afvalstoffen in al deze gevallen niet zijn verwerkt op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum, zoals is aangegeven op de bij die afvalstoffen behorende kennisgevingen, maar voor verwerking zijn afgevoerd naar [bedrijf 1] in Rotterdam, en aangezien de vervoersdocumenten telkens zijn ingevuld en ondertekend voor ontvangst en verwerking van die afvalstoffen op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum. In de tenlastelegging zijn de pagina's vermeld waarop de desbetreffende kennisgevingen en daarbij behorende vervoersdocumenten in het dossier zijn terug te vinden.

4.3.3.2. Op grond van artikel 10.60, tweede lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 4. ten laste gelegde periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 - is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 4. ten laste gelegde periode - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen: Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190).

4.3.3.3. Voor de toepasselijke bepalingen van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3.9.2. heeft weergegeven.

4.3.3.4. Gelet op het voorgaande dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de 42 in de tenlastelegging genoemde overbrengingen feitelijk overeenstemden met de kennisgevingen BE001001626, BE0003000459, BE001001383, BE001001629, BE001001554, BE001001555, LJN DE1350/168511, BE001001624, BE001001664 en LJN DE1350/171872.

4.3.3.5. Ten aanzien van de kennisgeving BE001001555 is in de tenlastelegging onder 4. enkel het vervoersdocument op pagina 1333 van het dossier vermeld. Het op deze pagina opgenomen vervoersdocument met volgnummer 9 heeft betrekking op een transport dat is overgebracht op 30 december 2010. Gelet op het feit dat deze datum ruimschoots buiten de onder 4. ten laste gelegde periode valt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 4. ten laste gelegde voor zover dit ziet op de kennisgeving BE001001555. De rechtbank zal hierna daarom niet meer op deze kennisgeving en het daarbij behorende vervoersdocument ingaan.

4.3.3.6. Uit het als bijlage 10 (p. 1079 en 1080) bij het proces-verbaal van bevindingen 2010/076-B9 gevoegde mutatieoverzicht van oktober 2010 van tank T203 blijkt dat de afvalstoffen van het transport met volgnummer 42 van kennisgeving LJN DE1350/168511 op 29 oktober 2010 om 12:51 uur zijn gelost in tankgroep 203 en dat de afvalstoffen van het transport met volgnummer 29 van kennisgeving BE001001624 uur op 29 oktober 2010 om 15:46 uur zijn gelost in tankgroep 203. Voorts blijkt uit dit mutatieoverzicht dat voor het laatst op 29 oktober 2010 om 7:15 uur een groot deel van de inhoud van tankgroep 203 per schip is overgebracht naar [bedrijf 1] . Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat na dit transport van 29 oktober 2010 om 7:15 uur nog afvalstoffen vanuit tankgroep 203 zijn overgebracht naar [bedrijf 1] . Ook blijkt uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet wat er is gebeurd met de afvalstoffen die na dit tijdstip in tankgroep 203 zijn gelost. Nu de beide voormelde transporten na dit tijdstip zijn gelost in tankgroep 203, acht de rechtbank niet bewezen dat de afvalstoffen van deze transporten zijn afgevoerd naar [bedrijf 1] om daar te worden gedestilleerd, noch dat de overbrenging van deze afvalstoffen anderszins feitelijk niet overeenstemde met de daarvoor gedane kennisgevingen en de daarbij behorende vervoersdocumenten. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 4. ten laste gelegde voor zover dit ziet op deze twee transporten. Dit betekent dat van kennisgeving BE001001624 geen enkel transport resteert. De rechtbank zal hierna daarom niet meer ingaan op deze kennisgeving en het daarbij behorende vervoersdocument. Voorts betekent dit dat van kennisgeving LJN DE1350/168511 vijftien transporten resteren. De rechtbank zal hierna niet meer ingaan op het vervoersdocument met volgnummer 42 van deze kennisgeving.

4.3.3.7. Ten aanzien van de kennisgeving LJN DE1350/168511 is in de tenlastelegging onder meer verwezen naar pagina 804 van et dossier. Op deze pagina is het vervoersdocument met volgnummer 9 opgenomen. Het IW-nummer, de datum en de transporteur die zijn vermeld op dit vervoersdocument wijken af van de gegevens die ten aanzien van het transport met dit volgnummer zijn vermeld in het mutatieoverzicht per contract betreffende kennisgeving LJN DE1350/168511 dat is opgenomen op pagina 771 van het dossier. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat het in beide documenten om hetzelfde transport gaat en acht de rechtbank evenmin bewezen dat het transport met volgnummer 9 is gelost in tankgroep 203 en is afgevoerd naar [bedrijf 1] om daar te worden gedestilleerd, dan wel dat de overbrenging van deze afvalstoffen anderszins feitelijk niet overeenstemde met de daarvoor gedane kennisgeving en het daarbij behorende vervoersdocument. De rechtbank kan op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet vaststellen wat er is gebeurd met de afvalstoffen van dit transport. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 4. ten laste gelegde voor zover dit ziet op dit transport. Dit betekent dat van kennisgeving LJN DE1350/168511 veertien transporten resteren. De rechtbank zal hierna niet meer ingaan op het vervoersdocument met volgnummer 9 van deze kennisgeving.

4.3.3.8. Uit de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van de resterende kennisgevingen het volgende. In de kennisgevingsdocumenten met de nummers BE001001664, LJN DE1350/168511 en LJN DE1350/171872 is als gebruikte technologie van nuttige toepassing - zakelijk weergegeven - vermeld destillatie. In de kennisgevingsdocumenten met de nummers BE001001626, BE001001383, BE001001554 en BE001001629 is voor de gebruikte technologie van nuttige toepassing verwezen naar een bijlage. In deze bijlagen staat telkens - zakelijk weergegeven - dat de afvalstoffen door verdachte worden gedestilleerd, behalve in de bijlage bij het kennisgevingsdocument met nummer BE001001629, waarin staat dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte door middel van een fysische en chemische methode worden gescheiden. Met betrekking tot de kennisgeving BE0003000459 zit in het dossier een e-mailbericht van [getuige 1] van [bedrijf 7] , waarin op vragen van de bevoegde autoriteiten op het gebied van de EVOA-regelgeving - zakelijk weergegeven - is geantwoord dat de afvalstoffen worden gedestilleerd. In de beschikkingen van SenterNovem op de kennisgevingen BE001001626, BE0003000459, BE001001383, BE001001629, BE001001554, LJN DE1350/168511, BE001001664 en LJN DE1350/171872 staat telkens - zakelijk weergegeven - dat de afvalstoffen bij het bedrijf van verdachte worden gedestilleerd. Op alle kennisgevingsdocumenten en alle vervoersdocumenten is als installatie van nuttige toepassing het bedrijf van verdachte vermeld en als feitelijke locatie van nuttige toepassing Farmsum.

4.3.3.9. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van de in overwegingen 4.3.3.8. vermelde documenten verplicht was de afvalstoffen die zij ontving onder de kennisgevingen BE001001626, BE0003000459, BE001001383, BE001001629, BE001001554, LJN DE1350/168511, BE001001664 en LJN DE1350/171872 op haar eigen verwerkingslocatie te Farmsum te destilleren dan wel, in het geval van kennisgeving BE001001629, door middel van een fysische en chemische methode te scheiden.

4.3.3.10. Op grond van de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de afvalstoffen in geen van de in de tenlastelegging bedoelde gevallen op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum zijn gedestilleerd of door middel van een fysische en chemische methode zijn gescheiden en dat de afvalstoffen in al deze gevallen zijn overgebracht naar [bedrijf 1] te Rotterdam om daar te worden gedestilleerd. Het enkel filteren en ontwateren van de afvalstoffen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als het scheiden van de afvalstoffen door middel van een fysische en chemische methode. Dit betekent dat in al deze gevallen niet is gehandeld in overeenstemming met de door de kennisgever aangemelde specifieke voorwaarden van de overbrenging van de afvalstoffen waarmee de betrokken autoriteiten hebben ingestemd.

4.3.3.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overbrengingen van al deze afvalstoffen feitelijk niet overeenstemden met de genoemde kennisgevingen en de bijbehorende vervoersdocumenten.

Overwegingen ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde.

4.3.4.1. Onder 5. is - kort gezegd - ten laste gelegd het medeplegen van valsheid in geschrifte in de periode van 27 januari 2010 tot en met 29 oktober 2010 door op 42 vervoersdocumenten voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen/afvaltransporten behorende bij de overbrengingen van afvalstoffen onder de hiervoor onder 4.3.3.4. vermelde kennisgevingen, de vakken 18 en 19 in te vullen en te (laten) ondertekenen voor ontvangst en verwerking van die afvalstoffen op de verwerkingslocatie van verdachte, terwijl die afvalstoffen in werkelijkheid waren afgevoerd naar [bedrijf 1] in Rotterdam. In de tenlastelegging zijn de pagina's vermeld waarop de desbetreffende kennisgevingen en daarbij behorende vervoersdocumenten in het dossier zijn terug te vinden.

4.3.4.2. Ten aanzien van de kennisgeving BE001001555 is in de tenlastelegging onder 5. enkel het vervoersdocument op pagina 1333 van het dossier vermeld. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft het op deze pagina opgenomen vervoersdocument betrekking op een transport dat is overgebracht op 30 december 2010. Gelet op het feit dat deze datum ruimschoots buiten de onder 5. ten laste gelegde periode valt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde voor zover dit ziet op de kennisgeving BE001001555. De rechtbank zal hierna daarom niet meer op deze kennisgeving en het daarbij behorende vervoersdocument ingaan.

4.3.4.3. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht zij niet bewezen dat de afvalstoffen van de transporten met volgnummer 29 van kennisgeving BE001001624 en de volgnummers 9 en 42 van kennisgeving LJN DE1350/168511 zijn afgevoerd naar [bedrijf 1] om daar te worden gedestilleerd, noch dat de overbrenging van deze afvalstoffen anderszins feitelijk niet overeenstemde met de daarvoor gedane kennisgevingen en de daarbij behorende vervoersdocumenten. Daarom acht de rechtbank evenmin bewezen dat de vervoersdocumenten voor deze drie transporten valselijk of in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde voor zover dit ziet op deze drie transporten. Dit betekent dat van kennisgeving BE001001624 geen enkel vervoersdocument resteert. De rechtbank zal hierna daarom niet meer ingaan op deze kennisgeving en het daarbij behorende vervoersdocument. Voorts betekent dit dat van kennisgeving LJN DE1350/168511 veertien vervoersdocumenten resteren. De rechtbank zal hierna niet meer ingaan op de vervoersdocumenten met de volgnummers 9 en 42 van deze kennisgeving.

4.3.4.4. Uit de hiervoor samengevat weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de afvalstoffen in alle gevallen door verdachte zijn ontvangen op haar verwerkingslocatie in Farmsum. Dit betekent dat het voor ontvangst invullen en ondertekenen van vak 18 van de vervoersdocumenten niet in strijd met de waarheid was. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde voor zover dit het invullen en ondertekenen van vak 18 van de vervoersdocumenten betreft.

4.3.4.5. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat vak 19 van alle in de tenlastelegging bedoelde vervoersdocumenten door medewerkers van verdachte is ingevuld en getekend voor het voltooien van de nuttige toepassing van de in die documenten vermelde afvalstoffen. Naar het oordeel van de rechtbank hield deze invulling en ondertekening in dat de afvalstoffen op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum waren gedestilleerd of, in het geval van de overbrengingen onder kennisgeving BE001001629, door middel van een fysische en chemische methode waren gescheiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat op al deze vervoersdocumenten het bedrijf van verdachte is vermeld als inrichting voor nuttige toepassing en Farmsum als feitelijke locatie van nuttige toepassing. Voorts overweegt de rechtbank daartoe dat in de kennisgevingsdocumenten (en/of de daarbij behorende bijlagen) en de beschikkingen op de kennisgevingen als gebruikte technologie is vermeld het destilleren dan wel het door middel van een fysische en chemische methode scheiden van de afvalstoffen.

4.3.4.6. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3.3.10. heeft overwogen, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de afvalstoffen in geen van de in de tenlastelegging bedoelde gevallen op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum zijn gedestilleerd of door middel van een fysische en chemische methode zijn gescheiden en dat de afvalstoffen in al deze gevallen zijn overgebracht naar [bedrijf 1] te Rotterdam om daar te worden gedestilleerd. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de invulling en ondertekening van vak 19 van al deze vervoersdocumenten valselijk en in strijd met de waarheid is.

4.3.4.7. De rechtbank is van oordeel dat deze vervoersdocumenten naar hun aard bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten tot bewijs van de informatie die op deze documenten diende te worden ingevuld en tot bewijs van het verricht zijn van de handelingen waarvoor deze documenten zijn getekend (het voltooien van de nuttige toepassing van de afvalstoffen). Daarbij neemt zij in aanmerking dat het gebruik van deze documenten verplicht is voorgeschreven op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en dat deze documenten er blijkens de considerans van deze verordening toe dienen dat de bevoegde autoriteiten naar behoren op de hoogte zijn van in het bijzonder de soort, de overbrenging en de verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen en aldus alle maatregelen kunnen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, waaronder de mogelijkheid gemotiveerde bezwaren tegen de overbrenging te maken.

Overwegingen ten aanzien van de toerekening van de onder 4. en 5. ten laste gelegde feiten aan verdachte

4.3.5.1. De rechtbank is van oordeel dat uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de onder 4. en 5. ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de onder 4. ten laste gelegde overbrengingen van afvalstoffen uit België en Duitsland naar Farmsum zijn uitgevoerd ten behoeve van verdachte. Verdachte ontving de afvalstoffen in de uitoefening van (de handelsfunctie van) haar bedrijf en zij heeft deze afvalstoffen in dat kader laten afvoeren naar [bedrijf 1] om daar te worden gedestilleerd. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat medewerkers van verdachte in het kader van deze overbrengingen de in de tenlastelegging onder 5. vermelde vervoersdocumenten hebben ingevuld en namens verdachte hebben getekend voor verwerking en dat zij het grootste deel van deze documenten hebben gefaxt naar SenterNovem. Deze overbrengingen en het invullen en tekenen voor verwerking van deze documenten pasten in de normale bedrijfsvoering van verdachte en deze overbrengingen zijn verdachte ook dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, aangezien verdachte de producten/afvalstoffen die na destillatie bij [bedrijf 1] ontstonden, verhandelde. Bovendien vermocht verdachte erover te beschikken of de afvalstoffen al dan niet conform de gedane kennisgevingen en verleende toestemmingen op haar verwerkingslocatie werden gedestilleerd of door middel van een fysische en chemische methode werden gescheiden en of de vervoersdocumenten al dan niet conform de waarheid werden ingevuld.

4.3.5.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor onder 4.3.5.1. heeft overwogen dat het opzet van verdachte was gericht op het overbrengen van de in de tenlastelegging aangeduide (transporten van) afvalstoffen uit België en Duitsland naar Farmsum en het in dat kader invullen en tekenen van vak 19 van de onder 5. ten laste gelegde vervoersdocumenten op de wijze zoals dat is gebeurd. Daartoe overweegt zij het volgende.

De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte 1] er, als directeur van verdachte (via [naam BV] ), naar aanleiding van een tekort aan destillatiecapaciteit in de inrichting van verdachte bewust voor heeft gekozen om vanuit België en Duitsland naar Farmsum overgebrachte afvalstoffen niet in de verwerkingsinrichting van verdachte te Farmsum te destilleren of door middel van een fysische en chemische methode te scheiden, maar deze afvalstoffen over te brengen naar [bedrijf 1] in Rotterdam om daar te worden gedestilleerd. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte 1] ten aanzien van alle in de tenlastelegging bedoelde afvaltransporten wist dan wel in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende afvalstoffen niet door verdachte op haar verwerkingslocatie te Farmsum werden gedestilleerd of door middel van een fysische en chemische methode werden gescheiden, maar werden afgevoerd naar [bedrijf 1] om daar te worden gedestilleerd.

Voorts leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat het niet anders kan dan dat [verdachte 1] wist dat in de kennisgevingsdocumenten (en/of de daarbij behorende bijlagen) en de beschikkingen op de kennisgevingen als gebruikte technologie was vermeld het destilleren dan wel het door middel van een fysische en chemische methode scheiden van de afvalstoffen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat naar haar oordeel in zijn algemeenheid geldt dat een bedrijf dat afvalstoffen ontvangt uit het buitenland, moet weten wat zij op grond van de daarvoor gedane kennisgeving en verleende toestemming wordt geacht met die afvalstoffen te doen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de informatie over de gebruikte technologie van nuttige toepassing in de kennisgevingsdocumenten (en de daarbij gevoegde bijlagen) afkomstig moet zijn van verdachte. Dat dit ook daadwerkelijk het geval is, blijkt in een aantal gevallen uit de desbetreffende bijlagen, alsmede uit het e-mailbericht van [getuige 1] van [bedrijf 7] . Voorts neemt de rechtbank in dit kader in aanmerking dat [verdachte 1] (meestal) degene was die met de buitenlandse partijen onderhandelde over de afvalstoffen en hij degene was die bepaalde of afvalstoffen al dan niet door verdachte werden geaccepteerd. Bovendien was [verdachte 1] degene die het contract tussen verdachte en de buitenlandse partijen betreffende de overbrengingen van alle in de tenlastelegging bedoelde afvalstromen heeft ondertekend. Uit deze contracten volgde telkens de verplichting van verdachte om de afvalstoffen nuttig toe te passen conform de kennisgeving. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het ondertekenen van deze contracten daarom dat [verdachte 1] bekend was met de in de kennisgevingsdocumenten (en/of de daarbij gevoegde bijlagen) vermelde gebruikte technologie.

Desondanks heeft [verdachte 1] deze overbrengingen vanuit België en Duitsland via Farmsum naar [bedrijf 1] laten aanvangen en voortduren en heeft hij medewerkers van verdachte opdracht gegeven vak 19 van de vervoersdocumenten in te vullen en namens verdachte te tekenen voor verwerking op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum.

De rechtbank is van oordeel dat deze kennis van [verdachte 1] en het hieruit voortvloeiende opzet van [verdachte 1] kunnen worden toegerekend aan verdachte, omdat [verdachte 1] in de ten laste gelegde periode niet alleen formeel (op papier) (via [naam BV] ) de enige directeur van verdachte was, maar hij in de praktijk ook daadwerkelijk de leiding had binnen het bedrijf van verdachte.

4.3.5.3. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om de vervoersdocumenten als echt en onvervalst te gebruiken. Daartoe overweegt zij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het grootste deel van de vervoersdocumenten door medewerkers van verdachte is gefaxt aan SenterNovem ten bewijze dat verdachte de op die documenten vermelde afvalstoffen heeft verwerkt. Hoewel uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat medewerkers van verdachte de vervoersdocumenten met de volgnummers 1 tot en met 4, 6, 8, 13 en 15 van de kennisgeving met nummer LJN DE1350/168511 hebben gefaxt aan SenterNovem, acht de rechtbank - gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van algemene gang van zaken binnen het bedrijf van verdachte - bewezen dat verdachte het oogmerk had om ook deze vervoersdocumenten op dezelfde wijze als echt en onvervalst te gebruiken. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat deze documenten door verdachte zijn bewaard.

4.3.5.4. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de onder 4. en 5. ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend.

4.3.5.5. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder 4. en 5. ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Daartoe overweegt zij in het bijzonder dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet blijkt dat de ontdoeners en de kennisgevers ervan op de hoogte waren dat de afvalstoffen niet door verdachte werden gedestilleerd en dat daaruit evenmin blijkt dat [bedrijf 1] wist dat verdachte op grond van de kennisgevingen verplicht was de afvalstoffen op haar verwerkingsinrichting te Farmsum te destilleren of door middel van een fysische en chemische methode te scheiden.

5 Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

5.1.

De officier van justitie is van mening dat het onder 6. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie is van mening dat is gehandeld in strijd met voorschrift 5.7 van de aan verdachte afgegeven vergunning op grond van de Wm d.d. 9 juni 2009, inhoudende dat buiten de inrichting op een afstand van 100 meter geen geur mag worden waargenomen. Op 27 juni 2010 bleek dat er op een afstand van meer dan 100 meter een teer- en bleeklucht te ruiken was, welke na onderzoek afkomstig bleek te zijn uit de inrichting van verdachte. Deze geur is ontstaan tijdens het overpompen van olie uit een zeeschip dat bij verdachte voor de kade lag in een verkeerde opslagtank. Doordat medewerkers van verdachte bewust niet op de laboratoriumuitslag hebben gewacht, maar uit kostenoverweging zo snel mogelijk met het lossen zijn begonnen, hebben zij bewust het risico genomen dat het vlampunt van de afvalstof lager lag dan was gemeld en dat de afvalstof niet in de juiste tank werd overgepompt.

Standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

5.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

5.3.1.

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen184 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

5.3.2.

[verbalisanten 1 en 2] roken op 27 juni 2010, omstreeks 7:45 uur, een teer- en bleeklucht op ongeveer 300 meter van het terrein van verdachte. Zij constateerden - mede gelet op de windrichting - dat de geur afkomstig moest zijn van het terrein van verdachte. Op het terrein van verdachte roken ze weer dezelfde indringende teer- en bleeklucht die zij ook buiten het terrein hadden waargenomen. De teer- en bleeklucht kwam met de luchtstroom mee vanuit de richting van een aantal opslagtanks.185 De politiemensen namen de stank het hevigst waar op het terrein van verdachte op een afstand van 20 tot 30 meter van enige landtanks, waaronder tank 311.186

5.3.3.

In de ochtend van 27 juni 2010 werd vanaf 4.15 uur tot ongeveer 8.00 uur de lading van het zeeschip [schip 2] gelost in een landtank op het terrein van verdachte.187 Dit werd gedaan door medewerkers van verdachte.188 De lading werd gelost in landtank 311. Daartoe was opdracht gegeven door het hoofd productie van verdachte.189 Tank 311 is een tank van klasse 3 (K3).190 Een tank van klasse 3 heeft - anders dan een tank van klasse 1 of klasse 2 - een opening aan de bovenzijde, waardoor dampen van de daarin opgeslagen vloeistoffen in de lucht kunnen komen.191 Het vlampunt van het product bepaalt in welke tank het product mag worden gelost. Producten met een laag vlampunt moeten worden gelost in een K1 tank.192 Op 22 juni 2010 heeft [medewerker 4] aan meerdere medewerkers van verdachte, onder wie het hoofd productie, een e-mailbericht gestuurd, waarin onder meer stond dat het vlampunt van de door [schip 2] vervoerde afvalolie lager was dan 40 ºC. Tevens stond in dit e-mailbericht het verzoek deze lading met voorrang te lossen in verband met hoge overtime kosten.193 Nadat opdracht was gegeven de lading te lossen in landtank 311, is de afvalolie door het laboratorium van verdachte geanalyseerd en bleek dat de stof een vlampunt had van minder dan 21 ºC.194 De uitkomst van deze analyse is op 27 juni 2010 om 11:20 uur door een medewerker van verdachte gemaild aan het hoofd productie en de operator.195

5.3.4.

Bij besluit van 9 juni 2009 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen aan verdachte een vergunning op grond van de Wm verleend voor de opslag en verwerking van afvalstoffen en/of producten in de inrichting van verdachte, gelegen aan [vestigingsadres] , kadastraal bekend gemeente Delfzijl, sectie O, nummers 335 en 451, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 5.1, 28.1a, 28.1b, 28.4a sub 5 en 6, 28.4b sub 2 en 28.4c sub 1 en sub 2 van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.196

5.3.5.

Voorschrift 5.7 (Geur) van deze vergunning bepaalt het volgende. De geur van op de inrichting aanwezig afvalstoffen, mag niet op 100 meter van de grens van de inrichting waarneembaar zijn. Indien op een afstand van meer dan 100 meter geur van deze inrichting wordt waargenomen dient de vergunninghoudster in overleg met het bevoegd gezag doeltreffende geurmaatregelen te nemen.197

5.3.6.

Op grond van voorschrift 9.3.4. van deze vergunning dient de tankopslag van verdachte te voldoen aan de hoofdstukken 5 tot en met 8 van de PGS 29 (te weten de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29 "Bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks").198 In het kader van de PGS 29 heeft klasse 1 (K1) betrekking op stoffen met een vlampunt van minder dan 21 ºC, heeft klasse 2 (K2) betrekking op stoffen met een vlampunt tussen de 21 ºC en de 55 ºC en heeft klasse 3 (K3) betrekking op stoffen met een vlampunt tussen 55 ºC en 100 ºC.199

Overwegingen ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde

5.4.1.

De rechtbank komt gelet op de samengevat weergegeven bewijsmiddelen tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de teer- en bleeklucht afkomstig was van het terrein van verdachte, te meer nu er geen andere bron bekend is waarvan de geur eventueel afkomstig zou kunnen zijn. De rechtbank is voorts van oordeel dat het niet anders kan dan dat de geur is veroorzaakt bij het overpompen van de lading van [schip 2] naar landtank 311. Daartoe overweegt zij dat deze overpomping plaatsvond in de periode dat de geur werd waargenomen, dat de geur het hevigst was in de nabijheid van de landtanks, waaronder tank 311, dat deze tank - gelet op de opening aan de bovenzijde van de tank en het lage vlampunt van de overgepompte afvalolie - niet geschikt was voor deze lading en dat er geen andere waarschijnlijke oorzaken voor het ontstaan van de geur zijn gebleken. Voorts leidt de rechtbank uit deze bewijsmiddelen af dat medewerkers van verdachte een e-mailbericht waarin een vlampunt van minder dan 40 ºC werd aangegeven, hebben genegeerd en dat de analyse van het eigen laboratorium van verdachte niet is afgewacht. Mogelijk heeft de gewenste spoed bij het lossen van de lading van [schip 2] in verband met hoge overtime kosten hierbij een rol gespeeld.

5.4.2.

De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onder 6. ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het niet voldoen aan de verplichting om in overleg met het bevoegd gezag doeltreffende geurmaatregelen te nemen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte niet aan deze verplichting heeft voldaan.

5.4.3.

De rechtbank verwijst voor wat betreft de criteria ter zake de aansprakelijkheid van de rechtspersoon naar hetgeen hiervoor onder 3.11.1 is gerelateerd.

5.4.4.

Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om gedragingen van medewerkers die uit hoofde van hun dienstbetrekking werkzaam waren voor verdachte. Deze gedragingen pasten voorts in de normale bedrijfsvoering van verdachte en zijn verdachte dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Bovendien vermocht verdachte erover te beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.

5.4.5.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde strafbare feit. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er bij het overpompen van de afvalolie in een tank die daar ongeschikt voor was, geuren vrij zouden komen.

5.4.6.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.

6. Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 7. en 8. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 7. en 8. ten laste gelegde

6.1.

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 7. en 8. ten laste gelegde kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 7. en 8. ten laste gelegde

6.2.

De verdediging heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 7. en 8. ten laste gelegde

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 7. en 8. ten laste gelegde

6.3.1.1. De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.200

6.3.1.2. Bij een proces bij [organisatie 1] komt een naftaleenachtig gas vrij. Dit gas wordt over een oliefilter gebracht, waarbij het naftaleen zich bindt met de olie. Hierdoor ontstaat genaftalineerde olie / "déchet fuel naphtaliné" (hierna: genaftalineerde olie). [organisatie 1] kon deze afvalstof om technische redenen tijdelijk niet zelf verwerken en had belang bij een spoedige afzet van de olie, omdat zij een beperking had in haar opslagmogelijkheid.201 De genaftalineerde olie bevatte geen water.202 [organisatie 1] heeft [bedrijf 7] opdracht gegeven de genaftalineerde olie te (laten) verwerken. Daarop heeft [bedrijf 7] verdachte gevraagd of zij deze afvalstof kon verwerken en heeft zij een offerte van verdachte ontvangen. [bedrijf 7] had contact met [verdachte 1] over de verwerking van deze afvalstof bij het bedrijf van verdachte. [bedrijf 7] vroeg hem of verdachte de afvalstof kon verwerken en hoe duur dat was. [verdachte 1] gaf al snel aan dat de afvalstof hem interesseerde en hij heeft contact opgenomen met [organisatie 2] met de vraag of deze afvalstroom via de vergunning van [organisatie 2] naar het bedrijf van verdachte kon worden overgebracht.203 [organisatie 2] heeft de afvalstroom van [organisatie 1] bekeken in overleg met verdachte en heeft met verdachte getoetst of deze afvalstoffen onder de door [organisatie 2] gedane kennisgeving BE001001325 konden worden overgebracht naar het bedrijf van verdachte.204 Vervolgens is [bedrijf 7] begonnen deze afvalstof af te voeren naar verdachte als verwerker. [bedrijf 7] heeft gebruik gemaakt van de door [organisatie 2] gedane kennisgeving BE001001325 en het besluit van SenterNovem op die kennisgeving d.d. 2 maart 2010 om de genaftalineerde olie over te brengen naar het bedrijf van verdachte.205 [transporteur 3] (hierna: [transporteur 3] ) heeft van [bedrijf 7] de opdracht ontvangen voor transporten van een oliehoudende afvalstof van [organisatie 1] te Luik naar het bedrijf van verdachte in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010. [getuige 2] , directeur-eigenaar van [transporteur 3] (hierna: [getuige 2] ), heeft besloten deze opdracht te accepteren. [transporteur 3] heeft via de e-mail instructies ontvangen over de procedures en de te volgen route.206

6.3.1.3. Op 16 maart 2010 om 17:30 uur heeft [getuige 2] aan [getuige 3] van [bedrijf 7] (hierna: [getuige 3] ) een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met [verdachte 1] van [verdachte organisatie] doe ik u hierbij onze transportvergunningen toekomen van Vlaanderen (OVAM) en Wallonië.

Op 16 maart 2010 om 17:56 uur heeft [getuige 3] aan [getuige 2] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Is het mogelijk ons alvast een transporttarief te geven voor transport van oliën (…) vanuit Luik B nr [verdachte organisatie] ."

Op 17 maart 2010 om 8:52 uur heeft [getuige 3] aan [getuige 2] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Tijdens de 1ste periode van 2 maanden dient de afvoer als volgt te gebeuren: van de klant (Kallo of Luik) naar Antwerpen, alwaar de chauffeur andere documenten meekrijgt om het grensoverschrijdend transport te volbrengen (…). Zoals door [verdachte 1] wellicht aangegeven, betreft het hier een dringend dossier."

Op 17 maart 2010 om 12:05 uur heeft [transporteur 3] aan [getuige 3] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Het transporttarief voor Luik naar Antwerpen en aansluitend naar [verdachte organisatie] heb ik gisteren reeds aan [verdachte 1] doorgegeven."

Op maandag 22 maart 2010 heeft [getuige 3] aan onder meer [naam 3] van [organisatie 2] en [transporteur 3] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Donderdag a.s. gaat er een ophaling gebeuren bij [organisatie 1] te Luik met bestemming [verdachte organisatie] . Voor het grensoverschrijdende transport zal gebruik gemaakt worden van de TFS van [organisatie 2] [naam 3] , gelieve vandaag nog de voormelding te doen nr de betrokken overheden. We hebben de bevestiging gekregen van [verdachte organisatie] dat er donderdag a.s. kan worden aangeleverd. [persoon 3] , (…) Ophaaladres = [organisatie 1] te Seraing (…). Je zal van ons een identificatieformulier (transportdocument verkrijgen voor het transport van Seraing naar [organisatie 2] Antwerpen (…) - vragen naar [naam 3] (…). Wanneer het transport toekomt bij [organisatie 2] , dient de chauffeur alle transportdocumenten in te leveren (1 kopie kunnen jullie uiteraard houden) en zal deze nieuwe transportdocumenten meekrijgen bij [organisatie 2] voor het transport van daar naar [verdachte organisatie] ."

Op dinsdag 30 maart 2010 heeft [medewerker 5] van [bedrijf 7] aan [getuige 2] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Via ons logistiek departement; fax zal u de nodige documenten ontvangen van [organisatie 1] naar [organisatie 2] . Bij [organisatie 2] zal u dan de nieuwe transportdocumenten meekrijgen voor het transport van daar naar [verdachte organisatie] ."207

6.3.1.4. In de dagrapporten van [transporteur 3] betreffende de 26 transporten (beginnend) op 25 maart 2010, 30 maart 2010, 2 april 2010, 6 april 2010, 9 april 2010, 12 april 2010, 13 april 2010, 16 april 2010, 19 april 2010, 23 april 2010, 26 april 2010, 28 april 2010, 29 april 2010, 3 mei 2010, 4 mei 2010, 12 mei 2010, 17 mei 2010, 25 mei 2010, 26 mei 2010, 31 mei 2010, 1 juni 2010, 4 juni 2010, 8 juni 2010, 22 juni 2010, 25 juni 2010 en 29 juni 2010 staat dat is geladen (bij [organisatie 1] ) te Luik en is gelost (bij verdachte) te Delfzijl. In veel gevallen staat in deze dagrapporten tevens dat is gereden via ( [organisatie 2] te) Antwerpen. In deze rapporten staat niet dat tussentijds is gelost te Antwerpen.208

6.3.1.5. De gewichten van de zeven door [transporteur 3] verrichte transporten van genaftalineerde olie vanaf [organisatie 1] naar [organisatie 2] te Antwerpen op 21 april 2010, 10 mei 2010, 19 mei 2010, 21 mei 2010, 28 mei 2010, 11 juni 2010 en 15 juni 2010 zijn exact gelijk aan het gewicht van de door deze transporteur met dezelfde tankwagens verrichte transporten vanaf [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum op diezelfde data.209

Het gewicht van het door [transporteur 3] verrichte transport van genaftalineerde olie vanaf [organisatie 1] naar [organisatie 2] te Antwerpen op 7 mei 2010 is 20 kg zwaarder dan het gewicht van het door deze transporteur met dezelfde tankwagen verrichte transport van koolwaterstof/water mengsel vanaf [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum op diezelfde datum.210

6.3.1.6. Op 27 april 2010 heeft [transporteur 3] aan [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op 25 maart 2010, 30 maart 2010, 2 april 2010, 6 april 2010, 9 april 2010, 12 april 2010, 13 april 2010, 16 april 2010, 19 april 2010, 21 april 2010, 23 april 2010 en 26 april 2010, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.211 Op 31 mei 2010 heeft [transporteur 3] aan [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op 28 april 2010, 29 april 2010, 3 mei 2010, 4 mei 2010, 7 mei 2010, 10 mei 2010, 12 mei 2010, 17 mei 2010, 19 mei 2010, 21 mei 2010, 25 mei 2010, 26 mei 2010, 28 mei 2010, 31 mei 2010, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.212 Op 30 juni 2010 heeft [transporteur 3] aan [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op (onder meer) 1 juni 2010, 4 juni 2010, 8 juni 2010, 11 juni 2010, 15 juni 2010, 22 juni 2010, 25 juni 2010 en 29 juni 2010, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.213

6.3.1.7. [organisatie 2] heeft kennisgeving gedaan aan SenterNovem met nummer BE001001325 van het overbrengen van de afvalstof "koolwaterstof-water mengsel" met tankwagens van [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum in de periode van 16 februari 2010 tot en met 15 februari 2011. In het kennisgevingsdocument is aangegeven dat [organisatie 2] de producent van de afvalstoffen is en dat deze zijn ontstaan op de locatie Antwerpen. Op 2 maart 2010 heeft SenterNovem [organisatie 2] toestemming gegeven voor deze overbrengingen en deze toestemming is geldig van 2 maart 2010 tot en met 15 februari 2011.214 In de beschikking van SenterNovem op de algemene kennisgeving BE001001325 is vermeld dat de kennisgeving betrekking heeft op de overbrenging van koolwaterstof-water mengsel, dat de afvalstof afkomstig is van de inzameling van olie/water-mengsels, dat de ingezamelde mengsels bij de kennisgever worden gescheiden in een fractie water en een geconcentreerd mengsel van koolwaterstoffen met water en dat het geconcentreerde mengsel de over te brengen afvalstof vormt.215

6.3.1.8. Voor de 34 transporten die op 25 maart 2010, 30 maart 2010, 2 april 2010, 6 april 2010, 9 april 2010, 12 april 2010, 14 april 2010, 16 april 2010, 19 april 2010, 21 april 2010, 23 april 2010, 26 april 2010, 28 april 2010, 29 april 2010, 3 mei 2010, 4 mei 2010, 7 mei 2010, 10 mei 2010, 12 mei 2010, 17 mei 2010, 19 mei 2010, 21 mei 2010, 25 mei 2010, 26 mei 2010, 28 mei 2010, 31 mei 2010, 1 juni 2010, 4 juni 2010, 8 juni 2010, 11 juni 2010, 15 juni 2010, 22 juni 2010, 25 juni 2010 en 29 juni 2010 door [transporteur 3] onder de benaming "koolwaterstof-water mengsel" zijn overgebracht van België naar de ontvanger verdachte zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen" gebruikt, corresponderend met kennisgeving BE001001325, respectievelijk met de volgnummers 1 tot en met 31, 33, 35 en 36. Van deze EVOA-documenten zijn telkens vak 18 en vak 19 ingevuld en ondertekend voor de ontvangst en de verwerking van koolwaterstof-water mengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen op de inrichting van verdachte.216 De EVOA-vervoersdocumenten van inkomende transporten werden in opdracht van [verdachte 1] bij binnenkomst en na de verwerking ondertekend door medewerkers van verdachte.217 Deze EVOA-documenten zijn, met uitzondering van de document met volgnummer 15, door verdachte gefaxt aan SenterNovem.218

6.3.1.9. Op 30 april 2010 heeft [bedrijf 7] een kennisgeving met nummer BE0003000459 gedaan van de overbrenging van genaftalineerde olie van [organisatie 1] naar het bedrijf van verdachte in de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2011. Deze kennisgeving ziet op de overbrenging van genaftalineerde olie van Seraing via Limburg en Duitsland naar Farmsum. Bij besluit van 15 juni 2010 heeft SenterNovem toestemming gegeven voor (lees: geen bezwaar gemaakt tegen) deze overbrenging. Op 7 december 2010 heeft [bedrijf 7] een kennisgeving met nummer BE0003000569 gedaan voor de overbrenging van genaftalineerde olie van [organisatie 1] naar het bedrijf van verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Bij besluit van 14 maart 2011 heeft Agentschap NL bezwaar gemaakt tegen het voornemen van [bedrijf 7] om op basis van kennisgeving BE0003000569 afvalstoffen over te brengen van België naar Nederland.219

6.3.1.10. Op 21 februari 2011 heeft in Antwerpen een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [verdachte 1] en [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) van verdachte en [getuige 3] en [getuige 1] van [bedrijf 7] . Eén van de onderwerpen was de afgewezen EVOA-kennisgeving van [organisatie 1] . [verdachte 1] heeft tijdens dat gesprek het voorstel gedaan om dit via [organisatie 2] te doen. Op verzoek van [verdachte 1] heeft [getuige 4] een e-mailbericht gemaakt ter bevestiging van het gesprek en de te nemen stappen. [getuige 4] heeft zich verder niet met deze stroom bezig gehouden. De keuzes werden door [verdachte 1] gemaakt en hij overlegde weinig.220 [verdachte 1] heeft contact opgenomen met [organisatie 3] over de vragen of de vergunning van [organisatie 3] de overbrenging van genaftalineerde olie toestond221 en of [bedrijf 7] onder deze vergunning olie mocht vervoeren naar het bedrijf van verdachte. [getuige 5] , destijds werkzaam bij [organisatie 3] (hierna: [getuige 5] ), kreeg de aanvraag binnen van [verdachte 1] .222 [bedrijf 7] heeft getoetst in hoeverre deze afvalstoffen onder de door [organisatie 3] gedane kennisgeving BE001002066 en het besluit van Agentschap NL op die kennisgeving d.d. 9 maart 2011 konden worden overgebracht naar het bedrijf van verdachte. Dit is op dezelfde manier gebeurd als bij [organisatie 2] .223 Op deze kennisgeving is genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] getransporteerd naar het bedrijf van verdachte.224 In de periode van medio april 2011 tot en met medio juli 2011 is door de [transporteur 3] vanaf [organisatie 1] een afvalstroom getransporteerd naar [organisatie 3] .225 [transporteur 3] heeft per e-mailbericht van 7 april 2011 instructies van [bedrijf 7] gekregen over de manier waarop zij moest handelen, waaronder de instructie dat de route van Luik via [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte moest worden gereden.226 De chauffeur van [transporteur 3] , [chauffeur] , ontving voorafgaand aan de door hem uitgevoerde transporten een bevestiging van [bedrijf 7] . Nadat de lading bij [organisatie 1] was gewogen, reed [chauffeur] naar [organisatie 3] in Antwerpen. [chauffeur] reed met de vaste combinatie van de trekker met [kenteken] en de oplegger met [kenteken] . Bij [organisatie 3] werd het voertuig van [chauffeur] niet in- en uitgewogen en werd geen lading geladen of gelost. Aan de hand van de weegbon van [organisatie 1] maakte [organisatie 3] een weegbon op. Vervolgens reed [chauffeur] naar het bedrijf van verdachte. [chauffeur] vulde op het EVOA-vervoersdocument de vervoerswijze in. Dit document bleef na het transport bij het bedrijf van verdachte.227

6.3.1.11. Op 7 april 2011 om 03:34 uur heeft een medewerker van [bedrijf 7] aan [transporteur 3] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Zoals al telefonisch besproken is er een kleine verandering in de rit van [organisatie 1] . De chauffeur moet laden bij [organisatie 1] , dan naar [organisatie 3] rijden. Bij aankomst van de vracht bij [organisatie 3] , worden onze documenten afgetekend doch de vracht wordt fysiek niet gelost. De vracht krijgt hier nieuwe documenten mee om rechtsreeks te kunnen doorrijden naar [verdachte organisatie] doch deze documenten (voormeldingen, TFS documenten) worden volledig door [organisatie 3] verzorgd."

Op 8 april 2011 om 08:42 uur heeft [getuige 2] aan [getuige 6] van [bedrijf 7] (hierna: [getuige 6] ) een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Dank voor de info. We zullen dit zo gaan inplannen. (…) Klopt het dat dit vanaf woensdag 13 april ingaat?"

Op 8 april 2011 om 08:43 uur heeft [getuige 6] aan [getuige 2] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Klopt inderdaad, vanaf 13/4 moeten jullie via [organisatie 3] rijden."

Op 19 april 2011 om 13:52 uur heeft [getuige 6] aan onder meer [getuige 5] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Graag reeds inplannen voor [organisatie 1] brandstofmengsel naar [verdachte organisatie] : (transporteur is [transporteur 3] ) 2/5, 4/5, 6/5."

Op 19 april 2011 om 14:01 uur heeft [getuige 5] aan onder meer [verdachte 1] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: " [transporteur 3] zal morgen via [bedrijf 7] olie bij jullie aanleveren onder onze vergunning."

Op 10 mei 2011 om 08:50 uur heeft [getuige 3] aan [verdachte 1] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Zoals zonet telefonisch weergegeven, dient er bij [organisatie 1] 400 m³ fuel naphtaliné te worden afgevoerd. Het betreft hier een oude stock."

Op 30 mei 2011 om 08:57 uur heeft [getuige 6] aan [transporteur 3] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Graag onderstaande inplannen: Brandstofmengsels ex [organisatie 1] , extra ophalingen (stock van +/- 400 m³), via [organisatie 3] naar [verdachte organisatie] . (…) Transportdata: (…) 8/6, 9/6, 10/6, 14/6, 15/6, 16/6, 17/6."

Op 6 juli 2011 om 02:21 uur heeft [getuige 6] aan [getuige 2] een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de tekst: "Nu vrijdag 8/7 zal het laatste transport plaatsvinden van [organisatie 1] naar [verdachte organisatie] (via [organisatie 3] ) voor de fuel naphtaliné."228

6.3.1.12. In de dagrapporten van [transporteur 3] betreffende de transporten (beginnend) op 27 april 2011, 6 juni 2011, 8 juni 2011, 9 juni 2011, 10 juni 2011 (tweemaal), 14 juni 2011, 15 juni 2011, 16 juni 2011, 17 juni 2011 (tweemaal), 29 juni 2011, 1 juli 2011 en 4 juli 2011 staat dat is geladen (bij [organisatie 1] ) te Luik en is gelost (bij verdachte) te Delfzijl. In deze dagrapporten, met uitzondering van de rapporten betreffende de transporten beginnend op 27 april 2011, 9 juni 2011 en 17 juni 2011, staat tevens dat is gereden via ( [organisatie 3] te) Antwerpen. In geen van deze rapporten staat dat tussentijds is gelost te Antwerpen. In het dagrapport van één van de transporten (beginnend) op 10 juni 2011 staat dat het desbetreffende transport is uitgevoerd door de [chauffeur] met de auto [kenteken] .229

6.3.1.13. In de elektronisch administratieve documenten accijnsgoederentransport betreffende de veertien door [transporteur 3] uitgevoerde transporten van olie van [organisatie 1] te Seraing naar [verdachte organisatie] te Farmsum beginnend op 13 april 2011, 15 april 2011, 20 april 2011, 29 april 2011, 3 juni 2011, 6 juni 2011, 10 juni 2011, 15 juni 2011, 17 juni 2011, 20 juni 2011, 27 juni 2011, 29 juni 2011, 1 juli 2011 en 6 juli 2011 en de daarbij horende ontvangstberichten accijnsgoederentransport staat dat verdachte telkens 23 tot 206 liter meer (dertien maal) of 23 liter minder (eenmaal) accijnsgoederen heeft ontvangen dan zijn verzonden en is dit telkens toegelicht als een (natuurlijk) meetverschil.230

6.3.1.14. De gewichten van de zeven door [transporteur 3] verrichte transporten van olie afkomstig van [organisatie 1] te Seraing die zijn begonnen op 18 april 2011, 22 april 2011, 27 april 2011, 1 juni 2011, 8 juni 2011, 22 juni 2011 en 24 juni 2011 zijn exact gelijk aan de gewichten van de zeven door deze transporteur verrichte transporten vanaf [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum op diezelfde data.231 Het gewicht van de door [transporteur 3] voor de klant [bedrijf 7] op 15 juni 2011 om 16:45 uur bij [organisatie 3] te Antwerpen aangevoerde hoeveelheid olie is exact gelijk aan het gewicht van de door deze transporteur voor verdachte op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip bij [organisatie 3] afgevoerde hoeveelheid olie.232

6.3.1.15. Op 30 april 2011 heeft [transporteur 3] [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op 13 april 2011, 15 april 2011, 18 april 2011, 20 april 2011, 22 april 2011, 27 april 2011 en 29 april 2011, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.233 Op 30 juni 2011 heeft [transporteur 3] [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op 1 juni 2011, 3 juni 2011, 6 juni 2011, 8 juni 2011, 10 juni 2011, 15 juni 2011, 17 juni 2011, 20 juni 2011, 22 juni 2011, 24 juni 2011, 27 juni 2011, 29 juni 2011 en extra ophalingen op onder meer 8 juni 2011, 9 juni 2011, 10 juni 2011, 14 juni 2011, 15 juni 2011, 16 juni 2011, 17 juni 2011, 20 juni 2011, 21 juni 2011, 22 juni 2011 en 23 juni 2011, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.234 Op 22 juli 2011 heeft [transporteur 3] [bedrijf 7] een factuur verstuurd ter zake voor [bedrijf 7] verreden transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl op onder meer 1 juli 2011, 4 juli 2011, en 6 juli 2011, waarbij per transport telkens slechts één gewicht is vermeld.235

6.3.1.16. [organisatie 3] heeft kennisgeving gedaan aan Agentschap NL met nummer BE001002066 van het overbrengen van de afvalstof "vloeibare olie/koolwaterstoffen" over de weg van [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. In het kennisgevingsdocument is aangegeven dat [organisatie 3] de producent van de afvalstoffen is en dat deze zijn ontstaan op de locatie Antwerpen bij het proces inzamelen van vloeibaar afval. Op 9 maart 2011 heeft Agentschap NL [organisatie 3] toestemming gegeven voor deze overbrengingen en deze toestemming is geldig van 9 maart 2011 tot en met 31 december 2011.236 In de beschikking van Agentschap NL op de kennisgeving BE001002066 is vermeld dat de kennisgeving betrekking heeft op de overbrenging van vloeibare olie en koolwaterstoffen, dat de afvalstoffen afkomstig zijn uit machinekamers van schepen, tankreiniging en/of van industriële oorsprong, dat de afvalstoffen voordat ze worden overgebracht bij de kennisgever door middel van gravitatie en centrifugeren zoveel mogelijk van sediment en water worden ontdaan.237

6.3.1.17. Voor de 32 transporten die op 13 april 2011, 15 april 2011, 18 april 2011, 20 april 2011, 22 april 2011, 27 april 2011, 29 april 2011, 1 juni 2011, 3 juni 2011, 6 juni 2011, 8 juni 2011, 10 juni 2011, 15 juni 2011, 17 juni 2011, 20 juni 2011, 22 juni 2011, 24 juni 2011, 27 juni 2011, 29 juni 2011, 8 juni 2011, 9 juni 2011, 10 juni 2011, 14 juni 2011, 15 juni 2011, 16 juni 2011, 17 juni 2011, 20 juni 2011, 21 juni 2011, 22 juni 2011, 23 juni 2011, 1 juli 2011 en 4 juli 2011 door [transporteur 3] onder de benaming "vloeibare olie/koolwaterstoffen" zijn overgebracht naar verdachte zijn de EVOA-documenten "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen" gebruikt, corresponderend met kennisgeving BE001002066, respectievelijk met de volgnummers 14 tot en met 18, 20, 21, 48 tot en met 59, 62 tot en met 72, 74 en 75. Van deze EVOA-documenten zijn telkens vak 18 en vak 19 ingevuld en ondertekend voor de ontvangst en de verwerking van vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen op de inrichting van verdachte. Voor het transport dat op 6 juli 2011 door [transporteur 3] onder de benaming "vloeibare olie/koolwaterstoffen" is overgebracht naar verdachte is het EVOA-document "vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen" gebruikt, corresponderend met kennisgeving BE001002066, met het volgnummer 76. Van dit EVOA-document zijn de vakken 18 en 19 ingevuld en is vak 19 ondertekend voor de verwerking van vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen op de inrichting van [verdachte organisatie] . Op de EVOA-documenten met de volgnummers 16, 21, 53, 59, 70, 72, 74 en 75 is ingevuld dat de desbetreffende transporten zijn verricht met de voertuigcombinatie met de kentekens [kenteken] en [kenteken] en deze documenten zijn telkens namens de transporteur getekend door [chauffeur] .238 De EVOA-vervoersdocumenten van inkomende transporten werden in opdracht van [verdachte 1] bij binnenkomst en na de verwerking ondertekend door medewerkers van verdachte.239 Deze EVOA-documenten zijn door verdachte gefaxt aan Agentschap NL.240

6.3.1.18. Verdachte hield zich in de periode van 25 maart 2010 tot en met 11 juli 2011 bezig met het (doen) opwerken van oliehoudende (afval)stoffen, waaronder afgewerkte olie, daarmee vergelijkbare stoffen en andere (afval)stoffen, alsmede de handel in al of niet bewerkte producten, alsmede het verlenen van diensten en verstrekken van adviezen betreffende deze producten. [verdachte 1] was in die periode de enige directeur van [naam BV] en [naam BV] was in die periode de enige directeur van verdachte.241 [verdachte 1] had de dagelijkse leiding bij het bedrijf van verdachte.242 [verdachte 1] gedroeg zich als directeur; wat hij zei, gebeurde ook.243

Overwegingen ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde

6.3.2.1. Onder 7. is primair - kort gezegd - ten laste gelegd het medeplegen door verdachte van het opzettelijk verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub d, van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", omdat zij en haar mededader(s) in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 34 maal genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik hebben overgebracht naar haar verwerkingslocatie te Farmsum met kennisgeving BE001001325 en de daarbij behorende vervoersdocumenten, terwijl deze overbrengingen feitelijk niet overeenstemden met die kennisgeving en vervoersdocumenten, aangezien met die kennisgeving en de daarbij behorende vervoersdocumenten toestemming was verleend voor de overbrenging van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen naar haar verwerkingslocatie te Farmsum, en omdat zij en haar mededader(s) in de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 33 maal genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik hebben overgebracht naar haar verwerkingslocatie te Farmsum met kennisgeving BE001002066 en de daarbij behorende vervoersdocumenten, terwijl deze overbrengingen feitelijk niet overeenstemden met die kennisgeving en vervoersdocumenten, aangezien met die kennisgeving en de daarbij behorende vervoersdocumenten toestemming was verleend voor de overbrenging van de afvalstof olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen naar haar verwerkingslocatie te Farmsum.

6.3.2.2. Onder 7. is subsidiair - kort gezegd - ten laste gelegd het medeplegen door verdachte van het opzettelijk verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, onder 35, sub a en/of b, van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", omdat zij en haar mededader(s) in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 34 maal en in de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 33 maal genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik hebben overgebracht vanuit België naar haar verwerkingslocatie te Farmsum, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig genoemde verordening.

6.3.2.3. Op grond van artikel 10.60, tweede lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 7. ten laste gelegde periodes van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 en 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 - is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm - zoals die bepaling gold in de onder 7. ten laste gelegde periodes - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen: Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190).

6.3.2.4. Voor de toepasselijke bepalingen van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3.9.2. heeft weergegeven.

6.3.2.5. Gelet op de voorgaande dient de rechtbank primair de vraag te beantwoorden of de 67 in de tenlastelegging genoemde overbrengingen feitelijk niet overeenstemden met de kennisgevingen BE001001325 en BE001002066 en dient zij subsidiair de vraag te beantwoorden of sprake is van overbrengingen zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde betrokken autoriteiten. Teneinde deze vragen te kunnen beantwoorden, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden wie op grond van artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verplicht was schriftelijke kennisgeving te doen van de overbrenging van de afvalstoffen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum, oftewel wie ten aanzien van deze overbrengingen als kennisgever in de zin van artikel 2, onder 15, onderdeel a, van die verordening dient te worden aangemerkt.

6.3.2.6. Op grond van de hiervoor onder 6.3.1.2. tot en met 6.3.1.6. samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [transporteur 3] in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 in opdracht van [bedrijf 7] 34 transporten van de afvalstof genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Seraing/Luik heeft overgebracht van Seraing/Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat op de onder 6.3.1.6. vermelde facturen van [transporteur 3] aan [bedrijf 7] 34 transporten van genaftalineerde olie van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl zijn vermeld. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze genaftalineerde olie geen water bevatte.

6.3.2.7. De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen tevens wettig en overtuigend bewezen dat de genaftalineerde olie in geen van deze 34 gevallen bij [organisatie 2] is gelost en bewerkt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt niet dat [organisatie 2] de genaftalineerde olie heeft bewerkt en de verdediging heeft dit ook niet gesteld. Daarbij komt dat in de onder 6.3.1.4. vermelde dagrapporten niet is vermeld dat de genaftalineerde olie is gelost bij [organisatie 2] . Hieruit leidt de rechtbank af dat dit in de 26 gevallen waarop deze rapporten betrekking hebben ook niet is gebeurd. Tevens leidt de rechtbank daaruit - in combinatie met de overige bewijsmiddelen - af dat de genaftalineerde olie in die gevallen niet door [organisatie 2] is bewerkt. Uit de in 6.3.1.5. samengevat weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat in de overige acht gevallen het gewicht van de door [transporteur 3] van [organisatie 1] naar [organisatie 2] getransporteerde genaftalineerde olie exact gelijk was aan of slechts 20 kg hoger was dan het gewicht van de transporten die [transporteur 3] op dezelfde data heeft verricht van [organisatie 2] naar het bedrijf van verdachte. [transporteur 3] heeft in alle gevallen in haar facturen slechts één gewicht vermeld voor het gehele transport van [organisatie 1] via [organisatie 2] naar het bedrijf van verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat de genaftalineerde olie in deze gevallen evenmin bij [organisatie 2] is gelost en bewerkt. Daarbij neemt zij in aanmerking dat een bewerking van de lading van de tankwagen (of deze nu zou hebben bestaan uit ontwateren, filteren, destilleren of een andere vorm van scheiden) zou hebben geleid tot een significante gewichtsafname, welke meer zou hebben bedragen dan 20 kg. De rechtbank is van oordeel dat het marginale gewichtsverschil van 20 kg door diverse factoren kan worden verklaard, bijvoorbeeld door verschillen in de inhoud van de brandstoftank van de tankwagen.

6.3.2.8. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de 34 onder 6.3.1.8. vermelde EVOA-documenten betrekking hebben op deze 34 transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de transporteur die de overbrengingen heeft verricht. Uit deze documenten volgt dat voor de 34 transporten in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 gebruik is gemaakt van de door [organisatie 2] gedane kennisgeving BE001001325, welke betrekking heeft op de overbrenging van [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum van de afvalstof "koolwaterstof-water mengsel", zijnde een geconcentreerd mengsel van koolwaterstoffen met water dat overblijft nadat [organisatie 2] van ingezamelde olie/water-mengsels een fractie water heeft afgescheiden.

6.3.2.9. Op grond van de hiervoor onder 6.3.1.10. tot en met 6.3.1.15. samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [transporteur 3] in de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 in opdracht van [bedrijf 7] 33 transporten van de afvalstof genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Seraing/Luik heeft overgebracht van Seraing/Luik via [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat op de onder 6.3.1.15. vermelde facturen van [transporteur 3] aan [bedrijf 7] 33 transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Delfzijl zijn vermeld.

6.3.2.10. De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen tevens wettig en overtuigend bewezen dat de genaftalineerde olie in geen van deze 33 gevallen bij [organisatie 3] is gelost en bewerkt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt niet dat [organisatie 3] de genaftalineerde olie heeft bewerkt en de verdediging heeft dit ook niet gesteld. Bovendien heeft [bedrijf 7] per e-mailbericht van 7 april 2011, voorafgaand aan het eerste transport, aan [transporteur 3] instructies geven over de te rijden route en de te volgen handelswijze. Deze instructies hielden onder meer in dat de chauffeur van [organisatie 1] naar [organisatie 3] moest rijden, dat de vracht bij [organisatie 3] niet werd gelost en dat de vracht met nieuwe documenten rechtstreeks doorreed naar het bedrijf van verdachte. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat deze instructies op een later moment zijn gewijzigd. Bovendien blijkt uit de verklaring van [chauffeur] dat hij steeds op deze wijze heeft gehandeld. [chauffeur] heeft negen van de 33 transporten uitgevoerd en deze negen transporten hebben zowel in het begin van de periode (18 april 2011) als aan het einde van de periode (1 en 4 juli 2011) plaatsgevonden. Daarbij komt dat in de onder 6.3.1.12. vermelde dagrapporten niet is vermeld dat de genaftalineerde olie is gelost bij [organisatie 3] . Hieruit leidt de rechtbank af dat dit in de veertien gevallen waarop deze rapporten betrekking hebben ook niet is gebeurd. Tevens leidt de rechtbank daaruit - in combinatie met de overige bewijsmiddelen - af dat de genaftalineerde olie in die gevallen niet door [organisatie 3] is bewerkt. Voorts blijkt uit de in 6.3.1.13. en 6.3.14. samengevat weergegeven bewijsmiddelen dat in 22 gevallen het gewicht of de hoeveelheid van de door [transporteur 3] van [organisatie 1] naar [organisatie 3] getransporteerde genaftalineerde olie exact gelijk was aan, minder was dan of slechts 23 liter meer was dan het gewicht of de hoeveelheid van de transporten die [transporteur 3] op dezelfde data heeft verricht van [organisatie 3] naar het bedrijf van verdachte. [transporteur 3] heeft in alle gevallen in haar facturen slechts één gewicht vermeld voor het gehele transport van [organisatie 1] via [organisatie 3] naar het bedrijf van verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat de genaftalineerde olie in deze gevallen niet bij [organisatie 3] is gelost en bewerkt. Daarbij neemt zij in aanmerking dat een bewerking van de lading van de tankwagen (of deze nu zou hebben bestaan uit gravitatie, centrifugeren of een andere vorm van scheiden) zou hebben geleid tot een significante afname van de hoeveelheid, welke meer zou hebben bedragen dan 23 liter. De rechtbank is van oordeel dat het marginale verschil van 23 liter door diverse factoren kan worden verklaard, bijvoorbeeld door verschillen in de inhoud van de brandstoftank van de tankwagen.

6.3.2.11. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de 33 onder 6.3.1.17. vermelde EVOA-documenten betrekking hebben op deze 33 transporten van [organisatie 1] te Luik via [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de op deze documenten vermelde overbrengingsdata en de transporteur die de overbrengingen heeft verricht. Uit deze documenten volgt dat voor de 33 transporten in de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 gebruik is gemaakt van de door [organisatie 3] gedane kennisgeving BE001002066, welke betrekking heeft op de overbrenging van [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum van de afvalstof "vloeibare olie/koolwaterstoffen", welke afkomstig zijn uit machinekamers van schepen, tankreiniging en/of van industriële oorsprong en welke, voordat ze worden overgebracht, bij de kennisgever door middel van gravitatie en centrifugeren zoveel mogelijk van sediment en water worden ontdaan.

6.3.2.12. Op grond van de in artikel 2, onder 15, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verplicht voorgeschreven volgorde dient in beginsel de eerste producent de kennisgeving te doen (onderdeel i). In dit geval is [organisatie 1] de eerste producent van de genaftalineerde olie. Hieruit volgt dat [organisatie 2] en [organisatie 3] in dit geval geen kennisgeving konden doen als eerste producent.

6.3.2.13. In het geval dat na het produceren van de afvalstoffen - doch vóór de grensoverschrijdende overbrenging van de afvalstoffen - voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen worden verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen, dient degene die deze handelingen verricht (als nieuwe producent) de kennisgeving te doen (onderdeel ii). Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat [organisatie 2] en [organisatie 3] de genaftalineerde olie niet hebben bewerkt en dat zij dus ten aanzien van deze afvalstoffen geen dergelijke voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen hebben verricht. Hieruit volgt dat [organisatie 2] en [organisatie 3] evenmin kennisgeving konden doen als nieuwe producent.

6.3.2.14. In het geval dat een vergunde inzamelaar de overbrenging heeft samengesteld uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen en de overbrenging zal aanvangen vanaf één locatie, dient deze inzamelaar de kennisgeving te doen (onderdeel iii). Deze situatie doet zich hier niet voor. Het ging telkens om de overbrenging van een hoeveelheid genaftalineerde olie afkomstig van één producent. Hieruit volgt dat [organisatie 2] en [organisatie 3] ook geen kennisgeving konden doen als inzamelaar.

6.3.2.15. In het geval dat een geregistreerde handelaar (iv) of een geregistreerde makelaar (v) door de producent, de nieuwe producent of de inzamelaar is gemachtigd, kan hij namens de producent, de nieuwe producent of de inzamelaar als kennisgever optreden. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt niet dat [organisatie 2] en [organisatie 3] door [organisatie 1] zijn gemachtigd om namens haar als kennisgever op te treden en dit is door de verdediging ook niet gesteld. Bovendien blijkt uit de EVOA-vervoersdocumenten, de op de kennisgevingen verleende beschikkingen en de kennisgevingsdocumenten niet dat [organisatie 2] en [organisatie 3] deze kennisgevingen namens [organisatie 1] hebben gedaan. Hieruit volgt dat [organisatie 2] en [organisatie 3] in dit geval evenmin kennisgeving konden doen als geregistreerde handelaar of makelaar.

6.3.2.16. Alleen in het geval dat de producent, de nieuwe producent, de vergunde inzamelaar en de gemachtigde, geregistreerde handelaar of makelaar onbekend of insolvabel zijn, kan en moet de houder van afvalstoffen de kennisgeving doen. In dit geval was ten tijde van de overbrengingen de eerste producent ( [organisatie 1] ) bekend en niet insolvabel, zodat [organisatie 2] en [organisatie 3] niet bevoegd waren om als houder van de afvalstoffen de kennisgevingen te doen.

6.3.2.17. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de genaftalineerde olie niet afkomstig was van [organisatie 2] en [organisatie 3] en geen sprake was van overbrengingen van afvalstoffen van [organisatie 2] en [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum maar van overbrengingen van afvalstoffen van [organisatie 1] te Seraing/Luik naar het bedrijf van verdachte te Farmsum. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat deze overbrengingen niet vallen onder de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen en aan [organisatie 2] en [organisatie 3] verleende toestemmingen. Bovendien waren [organisatie 2] en [organisatie 3] ook niet bevoegd tot het doen van schriftelijke kennisgeving van deze overbrengingen van België naar Farmsum. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de genaftalineerde olie die is overgebracht van [organisatie 1] te Seraing/Luik via [organisatie 2] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum niet kan vallen onder de omschrijving van de over te brengen afvalstoffen "koolwaterstof-water mengsel", waarvan [organisatie 2] kennisgeving heeft gedaan onder nummer BE001001325, aangezien deze genaftalineerde olie geen water bevatte.

6.3.2.18. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 7] voornemens was de afvalstoffen voor [organisatie 1] te laten overbrengen naar Nederland. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de kennisgevingen gedaan hadden moeten worden door [bedrijf 7] dan wel [organisatie 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 7] eerst op 30 april 2010 namens [organisatie 1] kennisgeving heeft gedaan van het voornemen om op basis van kennisgeving BE0003000459 genaftalineerde olie over te brengen van Luik naar [verdachte organisatie] te Farmsum en dat zij daar eerst op 15 juni 2010 toestemming voor heeft gekregen van de betrokken bevoegde autoriteiten. Deze toestemming ziet bovendien niet op de route van Luik via Antwerpen naar Farmsum, maar op de route van Luik via Limburg en Duitsland naar Farmsum. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [bedrijf 7] op 7 december 2010 kennisgeving heeft gedaan van het voornemen om op basis van kennisgeving BE0003000569 genaftalineerde olie over te brengen van [organisatie 1] te Luik naar het bedrijf van verdachte te Farmsum in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en dat Agentschap NL daartegen bij besluit van 14 maart 2011 bezwaar heeft gemaakt (en daar dus geen toestemming voor heeft gegeven). Uit de verklaring van [getuige 4] leidt de rechtbank af dat men al enkele weken voor 14 maart 2011 op de hoogte was van dit (aanstaande) besluit van Agentschap NL en dat men naar aanleiding daarvan in eerste instantie heeft overwogen de afvalstroom opnieuw via [organisatie 2] te laten lopen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat men er deze keer uiteindelijk voor heeft gekozen de afvalstroom via [organisatie 3] te laten lopen. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat voor de ten laste gelegde overbrengingen feitelijk gebruik is gemaakt van de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen en aan [organisatie 2] en [organisatie 3] verleende toestemmeningen.

6.3.2.19. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat zich in dit geval niet de situatie voordoet dat de onder 7. ten laste gelegde overbrengingen feitelijk niet overeenstemden met de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen, maar de situatie dat de overbrengingen hebben plaatsgevonden zonder kennisgeving aan en (schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde overheden. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 7. primair ten laste gelegde en zal zij hierna beoordelen of het onder 7. subsidiair ten laste gelegde kan worden toegerekend aan verdachte.

Overwegingen ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde

6.3.3.1. Onder 8. is ten laste gelegd het medeplegen door verdachte van valsheid in geschrifte door in de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 op 34 EVOA-documenten de vakken 18 en 19 in te vullen en te laten ondertekenen voor ontvangst en verwerking op verdachtes verwerkingslocatie van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen en door in de periode van 14 april 2011 tot en met 6 juli 2011 op 33 EVOA-documenten de vakken 18 en 19 in te vullen en te laten ondertekenen voor ontvangst en verwerking op de verdachtes verwerkingslocatie van de afvalstof vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen, terwijl in werkelijkheid telkens de afvalstof genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] te Luik op verdachtes verwerkingslocatie te Farmsum was ontvangen en verwerkt.

6.3.3.2. Deze 67 EVOA-documenten betreffen de 67 overbrengingen, welke tevens zijn bedoeld bij het onder 7. ten laste gelegde feit.

6.3.3.3. Op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de vakken 18 en 19 van al deze EVOA-documenten zijn ingevuld en ondertekend voor ontvangst en verwerking op verdachtes verwerkingslocatie van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen dan wel de afvalstof vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen, met uitzondering van het EVOA-document met volgnummer 76. Van het laatstgenoemde document is vak 18 wel ingevuld maar niet getekend voor ontvangst van de afvalstof. Daarom zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het onder 8. ten laste gelegde voor zover dit het ondertekenen van vak 18 van het EVOA-document met volgnummer 76 betreft.

6.3.3.4. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat alle 67 transporten waarop deze EVOA-documenten betrekking hebben, bestonden uit genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] en niet uit afvalstoffen afkomstig van [organisatie 2] of [organisatie 3] te Antwerpen. Dit betekent dat geen ontvangst en verwerking op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum heeft plaatsgevonden van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen dan wel de afvalstof vloeibare olie/koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de invulling en ondertekening van de vakken 18 en 19 van deze documenten valselijk en in strijd met de waarheid is.

6.3.3.5. De rechtbank is van oordeel dat deze EVOA-documenten naar hun aard bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten tot bewijs van de informatie die op deze documenten diende te worden ingevuld en tot bewijs van het verricht zijn van de handelingen waarvoor deze documenten zijn getekend (het ontvangen en verwerken van de afvalstoffen). Daarbij neemt zij in aanmerking dat het gebruik van deze documenten verplicht is voorgeschreven op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en dat deze documenten er blijkens de considerans van deze verordening toe dienen dat de bevoegde autoriteiten naar behoren op de hoogte zijn van in het bijzonder de soort, de overbrenging en de verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen en aldus alle maatregelen kunnen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, waaronder de mogelijkheid gemotiveerde bezwaren tegen de overbrenging te maken.

Overwegingen ten aanzien van de toerekening van de onder 7. en 8. ten laste gelegde feiten aan verdachte

6.3.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen dat de onder 7. en 8. ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon van verdachte. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de onder 7. ten laste gelegde overbrengingen van genaftalineerde olie van [organisatie 1] naar Farmsum zijn uitgevoerd ten behoeve van verdachte. Verdachte ontving de genaftalineerde olie in de uitoefening van (de handelsfunctie van) haar bedrijf en zij heeft deze olie in dat kader verwerkt. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat medewerkers van verdachte in het kader van deze overbrengingen de in de tenlastelegging onder 8. vermelde EVOA-vervoersdocumenten hebben ingevuld, namens verdachte hebben getekend voor ontvangst en verwerking en hebben gefaxt aan SenterNovem/Agentschap NL. Deze overbrengingen en het invullen en tekenen voor ontvangst en verwerking van deze documenten pasten in de normale bedrijfsvoering van verdachte en deze overbrengingen zijn verdachte ook dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Uit de omstandigheden dat [bedrijf 7] aan verdachte heeft gevraagd hoe duur het verwerken van de genaftalineerde olie was en dat verdachte een offerte heeft uitgebracht, leidt de rechtbank af dat verdachte een vergoeding heeft ontvangen voor het verwerken van de genaftalineerde olie. Bovendien vermocht verdachte er als ontvanger van de genaftalineerde olie over te beschikken of de overbrengingen al dan niet (op deze wijze) zouden plaatsvinden en of de documenten al dan niet (op deze wijze) zouden worden ingevuld en getekend.

6.3.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samengevat weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor onder 6.3.4.1. heeft overwogen dat het opzet van verdachte was gericht op het overbrengen van de in de tenlastelegging aangeduide (transporten van) genaftalineerde olie van [organisatie 1] te Seraing/Luik naar Farmsum en het in dat kader invullen en tekenen van de vakken 18 en 19 van de onder 8. ten laste gelegde EVOA-documenten op de wijze zoals dat is gebeurd. Daartoe overweegt zij het volgende.

Op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen - waaronder met name de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 5] en de e-mailberichten - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de rol van [verdachte 1] bij het organiseren van de overbrengingen van de genaftalineerde olie van [organisatie 1] te Seraing/Luik via [organisatie 2] en [organisatie 3] te Antwerpen naar het bedrijf van verdachte te Farmsum met gebruikmaking van de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen en aan [organisatie 2] en [organisatie 3] verleende toestemmingen aanzienlijk groter is geweest dan het enkel doen van een suggestie. Uit deze bewijsmiddelen blijkt onder meer dat [verdachte 1] zelf actief contact heeft gezocht met [organisatie 2] en [organisatie 3] over deze kwestie, dat hij contact heeft gehad met [transporteur 3] over het transport (de transportvergunningen en de transporttarieven) van [organisatie 1] (te Wallonië) via [organisatie 2] (te Vlaanderen) naar het bedrijf van verdachte en dat hij ook wist dat daadwerkelijk genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] naar het bedrijf van verdachte werd overgebracht met gebruikmaking van de kennisgeving van [organisatie 3] . De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte 1] op de hoogte was van en instemde met de gekozen constructie. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte 1] ten aanzien van alle 67 in de tenlastelegging bedoelde transporten van genaftalineerde olie wist dan wel in ieder geval bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat deze werden overgebracht van [organisatie 1] te Seraing/Luik naar het bedrijf van verdachte te Farmsum met gebruikmaking van de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen en de aan [organisatie 2] en [organisatie 3] verleende toestemmingen, zonder dat de olie door [organisatie 2] en [organisatie 3] werd bewerkt.

Desondanks heeft [verdachte 1] deze overbrengingen laten aanvangen en voortduren en heeft hij medewerkers van verdachte opdracht gegeven de vakken 18 en 19 van de EVOA-documenten in te vullen en namens verdachte te tekenen voor ontvangst en verwerking op de verwerkingslocatie van verdachte te Farmsum van de afvalstof koolwaterstof-watermengsel afkomstig van [organisatie 2] te Antwerpen dan wel de afvalstof vloeibare olie en koolwaterstoffen afkomstig van [organisatie 3] te Antwerpen. De rechtbank is van oordeel dat deze kennis van [verdachte 1] en het hieruit voortvloeiende opzet van [verdachte 1] kunnen worden toegerekend aan verdachte, omdat [verdachte 1] in de ten laste gelegde periodes niet alleen formeel (op papier) (via de [naam BV] ) de enige directeur van verdachte was, maar hij in de praktijk ook daadwerkelijk de leiding had binnen het bedrijf van verdachte.

Ten aanzien van feit 7. neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat het in een geval als het onderhavige niet vereist is dat het opzet ook is gericht op het niet naleven van de verplichting tot het doen van kennisgeving.

6.3.4.3. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om de EVOA-documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Daartoe overweegt zij dat de EVOA-documenten door medewerkers van verdachte zijn gefaxt aan SenterNovem/Agentschap NL ten bewijze dat verdachte de op die documenten vermelde afvalstoffen heeft ontvangen en verwerkt.

6.3.4.4. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de onder 7. en 8. ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Overwegingen ten aanzien van het medeplegen van de onder 7. en 8. ten laste gelegde feiten

6.3.5.

De rechtbank acht op grond van de samengevat weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 7. en 8. ten laste gelegde feiten tezamen en vereniging heeft gepleegd met (in ieder geval) [bedrijf 7] [transporteur 3] , [organisatie 2] (voor zover het de periode van 25 maart 2010 tot en met 29 juni 2010 betreft) en [organisatie 3] (voor zover het de periode van 14 april 2011 tot en met 11 juli 2011 betreft). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bewijsmiddelen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen deze bedrijven gericht op het overbrengen van de genaftalineerde olie afkomstig van [organisatie 1] van België naar Nederland met gebruikmaking van de door [organisatie 2] en [organisatie 3] gedane kennisgevingen en aan [organisatie 2] en [organisatie 3] verleende toestemmingen. Al deze bedrijven wisten dat de genaftalineerde olie afkomstig was van [organisatie 1] , dat deze niet bij [organisatie 2] en [organisatie 3] werd bewerkt en dat deze olie dus niet afkomstig was van [organisatie 2] en [organisatie 3] . [bedrijf 7] heeft de overbrengingen geregeld, [transporteur 3] heeft de overbrengingen feitelijk uitgevoerd en [organisatie 2] en [organisatie 3] hebben toegestaan dat daarvoor gebruik werd gemaakt van hun kennisgevingen. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat tevens sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten gericht op het valselijk opmaken van de EVOA-vervoersdocumenten. Al deze bedrijven wisten dat voor de overbrengingen gebruik werd gemaakt van EVOA-vervoersdocumenten behorende bij de kennisgevingen van [organisatie 2] en [organisatie 3] en zij hebben door hun rol in de constructie meegewerkt aan het valselijk en in strijd met de waarheid invullen en tekenen van deze documenten door medewerkers van verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het hierbij gaat om documenten waarvan het gebruik verplicht is voorgeschreven en die dus onlosmakelijk zijn verbonden aan de overbrengingen.

7 Bewezenverklaring

8 Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

9 Strafbaarheid van verdachte

10 Strafmotivering

11 Toepassing van wetsartikelen