Home

Rechtbank Noord-Nederland, 31-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1968, 5823289 AR VERZ 17-25

Rechtbank Noord-Nederland, 31-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1968, 5823289 AR VERZ 17-25

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
31 mei 2017
Datum publicatie
19 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:1968
Zaaknummer
5823289 AR VERZ 17-25

Inhoudsindicatie

WWZ Vernietiging ontslag op staande voet

Wel ontbinding arbeidsovereenkomst.

Geen recht op billijke vergoeding

Uitspraak

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rolnummer: 5823289 AR VERZ 17-25

beschikking van de kantonrechter d.d. 31 mei 2017

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. Achterveld,

tegen

de stichting Stichting JP Van den Bent,

statutair gevestigd te Deventer,

verweerster,

gemachtigde: mr. B.A. Siesling.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en de stichting worden genoemd.

1 Het procesverloop

1.1

Bij verzoekschrift van 16 maart 2016, ter griffie binnengekomen op 17 maart 2017, heeft [verzoeker] verzocht om het aan hem door de stichting gegeven ontslag op staande voet op de voet van artikel 7:681 lid 1 BW te vernietigen, met veroordeling van de stichting tot loondoorbetaling vanaf de datum waarop het ontslag op staande voet werd gegeven, te vermeerderen met de verhoging ex artikel 7:625 BW en de rente ex artikel 6:119 BW. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om de stichting bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te veroordelen tot wedertewerkstelling en verzocht deze veroordeling te versterken met een dwangsom. Subsidiair, voor het geval het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, heeft [verzoeker] verzocht om aan hem ten laste van de stichting een transitievergoeding alsmede een billijke vergoeding toe te kennen.

1.2

De stichting heeft op 1 mei 2017 een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW. Daarnaast heeft de stichting een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan, uitsluitend voor het geval de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt.

1.3

Op 10 mei 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoeker] en de stichting nog nadere stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1

De stichting houdt zich bezig met de ondersteuning in het dagelijks leven van mensen met een (verstandelijke) beperking, zowel mannen als vrouwen. De stichting heeft verschillende locaties, zoals de locaties [A] en [B] , beiden te [plaats] , de woonplaats van [verzoeker] .

2.2

[verzoeker] is op 1 juli 2012 in dienst getreden bij de stichting, als locatie-assistent, voor 20 uur per week. Uit hoofde van deze functie hield hij zich voornamelijk bezig met huishoudelijke taken en ondersteuning van cliënten in de keuken. Daarnaast is [verzoeker] met ingang van 1 januari 2015 werkzaam bij Zorgboerderij [C] te [plaats] (hierna verder te noemen: [C] ), als zorgmedewerker, voor ongeveer 4 uur per maand. [C] begeleidt net als de stichting mensen met een (verstandelijke) beperking, zowel mannen als vrouwen.

2.3

Op 27 januari 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld bij de stichting.

2.4

Op 27 januari 2016 heeft [verzoeker] bij [C] een reanimatiecursus / AED-cursus gevolgd en met succes afgerond. De stichting was hier niet van op de hoogte. Over de cursus heeft [C] berichten en foto's geplaatst op haar Facebook-pagina.

2.5

In augustus 2016 heeft de stichting de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden, primair wegens verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) en subsidiair wegens ongeschiktheid (artikel 7:669 lid 3 sub d BW). Aanleiding voor dit ontbindingsverzoek was onder meer een incident in november 2015 tussen [verzoeker] en een cliënte van de stichting in de keuken van de locatie [A] , waarbij lichamelijk, seksueel getint contact tussen hen heeft plaatsgevonden en het feit dat [verzoeker] over dit incident in januari 2016, terwijl hij boodschappen deed in de lokale supermarkt, mededelingen heeft gedaan aan een andere cliënte van de locatie [A] . Bij beschikking van 19 oktober 2016 (met zaak-/rolnummer 5313106 AR VERZ 16-176) heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek afgewezen. De stichting heeft zich bij deze beslissing neergelegd.

2.6

Op 7 november 2016 hebben [verzoeker] en de stichting, in de persoon van [D] , coördinator van de locatie [A] , en [E] , regiocoördinator, met elkaar gesproken over het maken van "een nieuwe start", de toekomstige invulling van het dienstverband van [verzoeker] bij de stichting. In dat kader is afgesproken dat [verzoeker] in de periode van 1 december 2016 tot 1 juni 2017 op de locatie [B] een ontwikkeltraject gaat volgen. In het door partijen ondertekende ontwikkeltraject is onder meer het volgende aangegeven:

"Wat wordt er tijdens dit traject verwacht (de kantonrechter leest: van [verzoeker] ):

Als je ja zegt ook ja doen, geen tegenstrijdige antwoorden geven.

Open en transparant communiceren (wat gaat goed, wat gaat niet goed)

Eerlijk zijn"

Verder is in het ontwikkeltraject aangegeven dat [verzoeker] zich dient te houden aan de door de stichting gestelde richtlijnen, waaronder de richtlijn 'Professioneel handelen' en 'Beroepscode JP'. Afgesproken is dat [verzoeker] tijdens het ontwikkeltraject zal worden ondersteund door een collega als werkbegeleider en door [F] , coördinator van de locatie [B] .

Verder is afgesproken dat tweewekelijks een gesprek zal plaatsvinden tussen [verzoeker] , de werkbegeleider en [F] voornoemd. Voorts is afgesproken dat na drie maanden een tussenevaluatie zal plaatsvinden en na zes maanden de eindevaluatie.

2.7

Op 28 november 2016, tijdens een gesprek tussen [verzoeker] enerzijds en [D] voornoemd, [F] voornoemd en [G] , coördinator personeelszaken bij de stichting, anderzijds hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] feitelijk op 7 december 2016 start met zijn werkzaamheden bij [B] en dat hij voor de periode van 1 tot 7 december 2016 verlof opneemt. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. In dit verslag is onder meer het volgende vermeld:

" [verzoeker] geeft aan dat hij wel angst heeft om te beginnen. [G] vraagt waar dit vandaan komt. Hij geeft aan angst te hebben om te werken met de cliënten door wat eerder is voorgevallen. Hij durft niet alleen te zijn met cliënten en heeft angst voor meisjes cliënten."

2.8

In verband met Sinterklaas hebben vier cliënten van [C] , waaronder (in ieder geval) één vrouwelijke cliënt en één cliënt verkleedt als zwarte Piet, op 4 december 2016 een bezoekje gebracht aan de lokale supermarkt. [verzoeker] heeft deze cliënten daarbij begeleid, tezamen met een andere begeleider. De stichting was hier niet van op de hoogte. Over de 'Sinterklaasactie' heeft [C] een foto geplaatst op haar Facebook-pagina.

2.9

Op 7 december 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld bij de stichting. In verband hiermee is afgesproken dat [verzoeker] op 13 december 2016 start met het ontwikkeltraject op de locatie [B] .

2.10

Op 13 december 2016 heeft [verzoeker] zich bij [F] ziek gemeld, althans [F] laten weten dat hij nog niet hersteld is. Later die dag heeft [F] [verzoeker] thuis bezocht. Over dit bezoek heeft [F] op 15 december 2016 een e-mail verzonden aan [verzoeker] . Hierin is het volgende vermeld, voor zover van belang:

"Hierbij een verslag van mijn bezoek aan jou, afgelopen dinsdag 13 december 2016. Dinsdagochtend heb je mij opgebeld. Je gaf aan dat je nog ziek was. Toen ik hier op door vroeg 'Wat heb je dan precies' gaf je aan dat er van alles was. Het was niet meer de griep, maar je gaf aan niet meer naar buiten te durven en angsten te hebben. Je zei erbij dat je wel naar de bedrijfsarts toe wil. Ik gaf toen aan dat ik je in de loop van de dag terug zou bellen. Dit heb ik gedaan en ik heb met je besproken dat ik diezelfde middag om 15.00 uur bij je langs zou komen. Toen ik bij je op de bank zat, vroeg ik hoe het met je gaat. Je gaf aan angst te hebben. Ik heb toen gevraagd wat voor angst. Hierop antwoordde je dat je het moeilijk vindt om naar [B] te gaan, maar je vindt het ook moeilijk om naar buiten te gaan. Dit is sinds het gesprek wat is geweest op [B] (_op maandag 28 november jl_). Ik heb hier op doorgevraagd. Of ik het goed begrijp dat je sinds het gesprek angst hebt en angst om naar [B] te gaan? Je hebt dit bevestigd. Je vindt het moeilijk daar met al die vrouwen. Je zei dat je de afgelopen periode klap na klap hebt gehad en je bent niet meer de oude [verzoeker] ."

2.11

Op 19 december 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn echtgenote enerzijds en [E] voornoemd en [F] anderzijds. Daarbij heeft [E] aangegeven dat [verzoeker] de volgende dag om 09:00 uur op [B] wordt verwacht en dat, mocht hij er voor kiezen om niet te komen werken, dit uiterlijk 21 december 2016 aan [F] laat weten. [verzoeker] heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat hij (nog steeds) ziek is en er bij de stichting op aangedrongen dat hij wordt onderzocht door de bedrijfsarts.

2.12

[verzoeker] heeft op 20 december 2016 zijn werk op [B] niet hervat.

2.13

Op 20 december 2016 heeft [verzoeker] een etentje gehad met een aantal collega's van

[C] . De stichting was hier niet van op de hoogte. Over dit etentje heeft [C] een foto geplaatst op haar Facebook-pagina.

2.14

Naar aanleiding van het feit dat [verzoeker] zijn werk voor de stichting op 20 december 2016 niet heeft hervat, heeft de stichting (alsnog) besloten om [verzoeker] te laten onderzoeken door een bedrijfsarts.

2.15

In het aan de stichting gerichte advies van 12 januari 2017 heeft de bedrijfsarts het volgende vermeld, voor zover van belang:

"De werknemer geeft aan dat hij niet kan werken onder omstandigheden waarbij hij alleen met een vrouwelijke cliënt van de JP zou worden geconfronteerd. Hij denkt wel dat hij overdag als locatie assistent zou kunnen werken (dan zijn de bewoners aan het werk/naar de dagbesteding) of dan zijn er weinig mensen aanwezig. In een ruimte waar meerdere mensen aanwezig zijn zou hij wel met een vrouwelijke cliënt kunnen zijn. Ook zou hij kunnen werken op een locatie waar geen vrouwelijke cliënten zijn. (….). Voor en na het spreekuur heeft er overleg plaatsgevonden met [G] . Uit dit overleg komt naar voren dat " [B] " is gekozen juist omdat werknemer dan niet alleen met vrouwelijke cliënten zou zijn. Omdat er sprake is van een verbetertraject zou werknemer sowieso niet alleen met vrouwelijke cliënten zijn omdat hij begeleid wordt door collega’s. (….). Dit alles nu wetende is de bedrijfsarts van mening dat er voor werknemer mogelijkheden bestaan om bij " [B] " te gaan starten met een re-integratie. Immers aan de claim van werknemer: niet alleen kunnen werken met vrouwelijke cliënten wordt tegemoet gekomen. Komende maandag heeft werknemer een gesprek met de werkgever, mijn advies is om de werknemer op een empathische wijze te benaderen en om de tijd te nemen (ondanks dat u van mening bent dat u dit al heeft gedaan) een en ander met werknemer te bespreken en een stapsgewijze re-integratie af te spreken."

2.16

Op 16 januari 2017 hebben [E] en [G] voornoemd het advies van de bedrijfsarts met [verzoeker] besproken en [verzoeker] meegedeeld dat hij de volgende dag om 09:00 uur wordt verwacht op [B] . [verzoeker] heeft hier gevolg aan gegeven.

2.17

Op zaterdag 4 februari 2017 is op de Facebookpagina van [C] een foto geplaatst van [verzoeker] terwijl hij met twee cliënten van [C] doende is om per auto te vertrekken naar een voetbalwedstrijd.

2.18

Tussen 17 januari 2017 en 17 februari 2017 heeft [verzoeker] naar tevredenheid gefunctioneerd als locatie-assistent op [B] .

2.19

Op 17 februari 2017 is de stichting er mee bekend geworden dat [verzoeker] op 27 januari 2016 bij [C] een AED-cursus heeft gevolgd, op 4 december 2016 cliënten van [C] heeft begeleid bij een bezoekje aan een supermarkt in het kader van Sinterklaas en op

20 december 2016 een etentje heeft gehad met collega's van [C] . Dezelfde dag heeft de stichting, in de persoon van [F] en [G] , [verzoeker] hiermee geconfronteerd, onder verwijzing naar berichten en foto's op de Facebook-pagina van [C] . Daarbij is [verzoeker] voorgehouden - kort gezegd - dat zijn rol tijdens de 'Sinterklaasactie' op 4 december 2016 zich moeilijk laat rijmen met zijn angst om naar buiten te gaan en zijn angst om te werken met cliënten in het algemeen en vrouwelijke cliënten in het bijzonder.

Wat betreft het volgen van de AED-cursus bij [C] op 27 januari 2016 is [verzoeker] er op gewezen dat hij zich die dag ziek heeft gemeld bij de stichting. Verder is [verzoeker] er op gewezen dat op 20 december 2016 een etentje met collega's van [C] heeft gehad, terwijl hij een dag eerder, op 19 december 2016, de stichting had laten weten dat hij ziek is en onderzocht wilde worden door de bedrijfsarts. Vervolgens heeft de stichting [verzoeker] dezelfde dag op staande voet ontslagen.

2.20

In de brief van 21 februari 2017 heeft mr. Siesling voornoemd namens de stichting over de reden van het ontslag op staande voet het volgende aan [verzoeker] laten weten, voor zover van belang:

"De reden van het ontslag is dat u tijdens uw ziekte cliënte herhaaldelijk hebt voorgehouden dat u niet kan starten met uw re-integratie bij ' [B] ' omdat u angst voelde om in aanraking te komen met vrouwelijke cliënten. Zo hebt u tijdens het gesprek met de locatiecoördinator mw. [F] en personeelscoördinator mw. [G] , op 28 november 2016 aangegeven, dat u angst heeft om weer te beginnen. U gaf aan dat u niet alleen durfde te zijn met cliënten en u had angst voor vrouwelijke cliënten. U hebt dat tijdens het bezoek dat de locatiecoördinator op 13 december 2016 aan u thuis bracht ook naar voren gebracht, Verder hebt u tijdens het onderhoud met de locatiecoördinator mw. [F] en de regiocoördinator mw. [E] , op 19 december 2016 nogmaals aangegeven dat u wel wilt werken, maar dat u dat wegens uw angst voor vrouwelijke cliënten niet kan. U herhaalt per mail van diezelfde datum tegenover uw leidinggevende [F] dat u ziek bent en dat u naar de bedrijfsarts wilt. Eerst nadat de bedrijfsarts op 12 januari 2017 heeft geconstateerd dat cliënte tegemoet is gekomen aan uw wens om niet alleen te hoeven werken met vrouwelijke cliënten bent u op 17 januari 2017 gestart met uw re-integratie bij ' [B] '. Binnen een week nadat u op 28 november 2016 tegenover cliënte hebt aangegeven dat u niet alleen durft te zijn met cliënten staat u op 4 december 2016 op een foto met vier cliënten van logeerboerderij/begeleid wonen [C] sinterklaas te vieren, zo blijkt uit de foto op facebook. Eén dag later dan het bovengenoemde gesprek op 19 december 2016 staat u op facebook op de foto met een personeelsuitje van de logeerboerderij/begeleid wonen [C] . En op 4 februari 2017 staat u weer prominent met een foto op facebook in aanwezigheid van cliënten van de logeerboerderij/begeleid wonen [C] . De locatiecoördinator mw. [F] en de coördinator personeelszaken mw. [G] hebben op 17 februari 2017 in een persoonlijk onderhoud deze feiten met u besproken. U gaf aanvankelijk aan, dat u twee jaar geleden één dag bij logeerboerderij/begeleid wonen [C] had gewerkt. Daarna gaf u aan, dat u eerst vorige week weer begonnen bent met het werken bij logeerboerderij/begeleid wonen [C] . Cliënte acht uw verklaring niet aannemelijk. Zo stond u op

27 januari 2016 al op een foto bij logeerboerderij/begeleid wonen [C] , waarbij u een reanimatie/aed cursus volgde en met succes een certificaat heeft behaald, zo blijkt uit de berichtgeving van facebook. Juist op die dag had u zich ziek gemeld bij cliënte. Cliënte heeft u dan ook onmiddellijk mondeling op staande voet ontslagen. U hebt cliënte een rad voor de ogen gedraaid dat u niet in staat was om bij cliënte te reïntegreren vanwege uw angst om alleen te zijn met cliënten en/of te werken met vrouwelijke cliënten. U was immers al bij een andere werkgever aan het werk met (vrouwelijke) cliënten. Cliënte is door uw gedrag alle vertrouwen in u als werknemer verloren. Bovengenoemde redenen op zichzelf en in onderlinge samenhang vormen voor cliënte op grond van art. 7:678 lid d jo k BW dringende redenen u met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan."

3 Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet

3.1

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen, de stichting te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf 17 februari 2017 en bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te bepalen dat de stichting hem binnen twee dagen na de in deze te wijzen beschikking weer te werk stelt, te versterken met een dwangsom.

3.2

[verzoeker] is van mening dat het ontslag op staande voet reeds op procedurele gronden geen stand kan houden. Op 17 februari 2017, tijdens het gesprek met [F] en [G] , heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. [verzoeker] heeft toen namelijk geen gelegenheid gekregen om te reageren op de verwijten die [F] en [G] hem maakte en de stichting vervolgens ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet. Wat hier ook van zij, van een dringende reden voor een ontslag op staande voet is sowieso geen sprake. De foto's op de Facebook-pagina van [C] betreffen samenkomsten met collega's van [C] , zowel vrouwelijke als mannelijke, dan wel met mannelijke zorgcliënten. Bij geen van de foto's is sprake van één-op-één-contacten tussen [verzoeker] en een vrouwelijke zorgcliënt, van welke instelling dan ook. Van een door de stichting beweerde ongerijmdheid, te weten dat [verzoeker] volgens de stichting werkt met vrouwelijke zorgcliënten, één op één, terwijl [verzoeker] volgens de stichting heeft aangegeven dat hij bang is om op die manier te werken met vrouwelijke cliënten, is dus geen sprake. Het ontslag op staande voet is bovendien niet onverwijld gegeven. Het heeft er alle schijn van dat het de stichting stoort dat [verzoeker] niet langer zijn werk voor de stichting kon verrichten, terwijl hij wel activiteiten verrichtte voor [C] . Hiermee miskent de stichting echter dat het mogelijk is dat een werknemer die twee banen heeft, zoals [verzoeker] , op hetzelfde moment arbeidsongeschikt is voor de ene baan, maar arbeidsgeschikt is voor de andere baan. Bovendien zijn de functies van [verzoeker] bij de stichting en [C] niet vergelijkbaar, met name gelet op het verschil in omvang van de arbeidsduur. Het is dus zeer wel mogelijk dat [verzoeker] werkzaamheden verrichtte voor [C] gedurende een ziekteperiode bij de stichting. Zelfs als aangenomen wordt dat sprake is van een dringende reden die in beginsel een ontslag op staande voet rechtvaardigt, hetgeen dus wordt betwist, is een ontslag op staande voet niet op zijn plaats, gelet op de persoonlijke gevolgen van dit ontslag voor [verzoeker] . De stichting heeft zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven.

3.3

Subsidiair, voor het geval het ontslag op staande voet niet vernietigd wordt, verzoekt [verzoeker] om toekenning van een transitievergoeding, alsmede om een billijke vergoeding. [verzoeker] is van mening dat als geoordeeld wordt dat sprake is van een terecht gegeven ontslag op staande voet dit niet zonder meer mee brengt dat aan zijn zijde sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. In beginsel bestaat dus aanspraak op een transitievergoeding. Gezien de korte termijn van het dienstverband doet de toekenning van alleen deze vergoeding echter geen recht aan de situatie. Daarom moet in aanvulling op deze vergoeding een billijke vergoeding worden toegekend. [verzoeker] vindt een billijke vergoeding van € 25.000,00 op zijn plaats.

4 Het verweer en de tegenverzoeken van de stichting

5 De beoordeling

6 De beslissing