Home

Rechtbank Noord-Holland, 26-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:4817, 5381432 CV EXPL 16-7617

Rechtbank Noord-Holland, 26-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:4817, 5381432 CV EXPL 16-7617

Inhoudsindicatie

Loondoorbetaling tijdens periode van vrijstelling van werkzaamheden, geldt als onverschuldigd op grond van de WNT”. Geen strijd met goed werkgeverschap of redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

Afdeling Privaatrecht

Sectie Kanton – locatie Alkmaar

Zaaknr./rolnr.: 5381432 / CV EXPL 16-7617 (SK)

Uitspraakdatum: 26 april 2017

Vonnis in de zaak van:

[opposant]

wonende te [woonplaats]

opposant

hierna te noemen: [Opposant]

gemachtigde: mr. Chr. F. Kroes

tegen

de stichting Woningstichting Van Alckmaer voor Wonen

gevestigd te Alkmaar

geopposeerde

verder te noemen: Van Alckmaer

gemachtigde: mr. A.J. van der Veen-Janz

1 Het procesverloop

1.1.

Van Alckmaer heeft bij dagvaarding van 14 maart 2016 een vordering tegen [Opposant] ingesteld. Bij op 20 april 2016 tussen partijen uitgesproken verstekvonnis onder zaak/rolnummer: C15/240831/HA ZA 16/179 is de vordering van Van Alckmaer toegewezen.

1.2.

[Opposant] is bij dagvaarding van 30 mei 2016 in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis en heeft tegen de vordering van Van Alkcmaer verweer gevoerd. Van Alckmaer heeft hierop schriftelijk gereageerd.

1.3.

Bij vonnis in het incident van 24 augustus 2016, onder zaak/rolnummer C/15/245369/HA ZA 16-411 is de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de sectie Kanton van deze rechtbank.

1.4.

Op 22 december 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [Opposant] op 16 december 2016 een akte met nadere producties ingediend. Na de zitting hebben Van Alckmaer en [Opposant] op 24 januari 2017 en op 21 maart 2017 nog nadere aktes ingediend.

2 De feiten

2.1.

[Opposant] is van 1 februari 1999 tot en met 31 december 2013 als statutair bestuurder in dienst geweest van Van Alckmaer. Vanaf 23 januari 2013 was [Opposant] arbeidsongeschikt. Op 10 april 2013 hebben [Opposant] en Van Alckmaer, na gerezen verschil van inzicht over de wijze waarop de werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd, overeenstemming bereikt over de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. Deze overeenstemming is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst d.d. 11 april 2013. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:“(…)1. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst1.1. De arbeidsovereenkomst tussen Partijen zal per 31 december 2013 (de “Beëindigingsdatum”) op initiatief van Werkgever eindigen met wederzijds goedvinden.1.2. Door ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst verklaart Werkneemster jegens Werkgever per direct terug te treden als bestuurder van Werkgever. (…)(…)1.3. Voor zover Werkneemster nog ziek zou zijn voorafgaande aan de Beëindigingsdatum, zal zij zich tijdig voor Beëindigingsdatum hersteld melden. (…) Indien en zodra Werkneemster voor de Beëindigingsdatum hersteld is gemeld, zal zij zijn vrijgesteld van het verrichten van arbeid.(…)2. Financiële vergoeding bij beëindigingWerkgever zal Werkneemster wegens het door Werkneemster gederfde en/of te derven loon compenseren door betaling van een vergoeding van € 75.000,- bruto (de “Vergoeding”). De Vergoeding zal binnen 14 dagen na de Beëindigingsdatum worden uitbetaald aan Werkneemster.3. Continuering arbeidsvoorwaarden en eindafrekening3.1. Tot de Beëindigingsdatum heeft Werkneemster aanspraak op continuering van alle arbeidsvoorwaarden (waaronder de vaste representatievergoeding van € 420 bruto per maand), tenzij in deze Vaststellingsovereenkomst anders is bepaald.(…)”

2.2.

Op 8 juli 2013 heeft [Opposant] zich hersteld gemeld. Vanaf het moment van hersteld melding, is [Opposant] vrijgesteld van werkzaamheden tot en met de einddatum van het dienstverband, 31 december 2013, waarbij Van Alckmaer salaris en onkostenvergoeding aan haar heeft doorbetaald. Daarnaast heeft Van Alckmaer in verband met de beëindiging van het dienstverband aan [Opposant] een vergoeding betaald van € 75.000,- bruto.

3 Het geschil

3.1.

Van Alckmaer vordert [Opposant] te veroordelen tot betaling van € 102.584,31 te vermeerderen met de wettelijke rente en tot veroordeling van [Opposant] in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten en de wettelijke rente daarover.

3.2.

Van Alckmaer legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de bezoldiging die zij aan [Opposant] heeft uitgekeerd in strijd is met artikel 1.6 lid 3 jo. artikel 2.10 lid 3 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Van Alckmaer vordert hetgeen zij teveel heeft betaald op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) terug van [Opposant]. Van Alckmaer is tot terugvordering gehouden, omdat zij op haar beurt door de Inspectie Leefomgeving en Transport, Autoriteit Woningcorporaties is gesommeerd om hetgeen is betaald in strijd met de WNT van [Opposant] terug te vorderen. Voor zover [Opposant] een beroep doet op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is deze, voor zover deze voorziet in een beëindigingsvergoeding hoger dan toegestaan volgens de WNT, nietig wegens strijd met de openbare orde (art. 7:902 BW jo. art. 3:40 lid 1 BW).

3.3.

Bij verzetdagvaarding van 30 mei 2016 vordert [Opposant] het verstekvonnis te vernietigen en de vorderingen van Van Alckmaer alnog af te wijzen, met veroordeling van Van Alckmaer in de kosten van de verzetprocedure. [Opposant] voert – samengevat – het volgende aan. Van toepassing is de WNT zoals bekend gemaakt in Stb. 2012/583 (WNT 2012). [Opposant] was echter in de periode van 8 juli 2013 tot en met 31 december 2013 niet meer aan te merken als topfunctionaris in de zin van artikel 1.1 sub 5 onder 5 WNT. [Opposant] is op 11 april 2013 teruggetreden als statutair bestuurder van Van Alckmaer en dus niet langer lid van het hoogste uitvoerende (of toezichthoudende) orgaan van Van Alckmaer. Zij was aan te merken als een “eenvoudige” werknemer met ziekteverlof. Voor zover [Opposant] moet worden aangemerkt als topfunctionaris, voert [Opposant] subsidiair aan dat de WNT, na inwerkingtreding van de Reparatiewet op 28 november 2014 (Stb. 2014/446), geen grondslag biedt voor een terugvordering op grond van onverschuldigde betaling. De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is evenmin in strijd met de openbare orde, in de zin van artikel 7:902 BW, aangezien het bepaalde in artikel 2.10 lid 3 WNT 2012 na inwerkingtreding van de Reparatiewet niet langer de strekking heeft de geldigheid van een daarmee strijdige rechtshandeling aan te tasten. Meer subsidiair voert [Opposant] aan dat Van Alckmaer heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Van Alckmaer had haar na de betermelding in de gelegenheid moeten stellen haar (aangepaste) werkzaamheden te hervatten, nu artikel 2.10 lid 3 WNT 2012 niet toelaat dat partijen het dienstverband op een later tijdstip laten eindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt. Voorts heeft Van Alckmaer te lang gewacht met het instellen van een vordering op grond van de WNT. Hiermee is [Opposant] de mogelijkheid ontnomen om rechtsmiddelen in te stellen. Daarnaast acht [Opposant] het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) onaanvaardbaar dat Van Alckmaer hetgeen zij tussen 8 juli 2013 en 31 december 2013 op grond van de arbeidsovereenkomst aan [Opposant] heeft voldaan als onverschuldigd betaald, terugvordert. Uiterst subsidiair betwist [Opposant] de hoogte van het terug te vorderen bedrag en stelt zij dat zij op grond van artikel 6:204 BW redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden met terugbetaling. De beëindigings- vergoeding heeft zij aangewend om te voorzien in haar levensonderhoud. [Opposant] kan dan ook niet aan de vordering tot terugbetaling voldoen.

4 De beoordeling

5 De beslissing