Home

Rechtbank Noord-Holland, 10-11-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10016, 15/710253-15

Rechtbank Noord-Holland, 10-11-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10016, 15/710253-15

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
10 november 2016
Datum publicatie
4 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:10016
Zaaknummer
15/710253-15

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar, in een poging een persoon aan te houden, gericht geschoten op de auto die door deze persoon werd bestuurd. De achterruit van de auto is daardoor gesneuveld en de bestuurder is door een (gedeelte van een) metalen projectiel in zijn been geraakt.

Verdachte moet zich, gelet op zijn ervaring, bewust zijn geweest van de risico’s van het afvuren van een schot in de zich voordoende omstandigheden en door desondanks te schieten op het rijdende voertuig heeft verdachte de kans op dodelijk letsel van de bestuurder bewust aanvaard.

De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte met zijn optreden heeft gehandeld conform de van toepassing zijnde bepalingen in de Ambtsinstructie. Artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 bevat echter tevens een clausulering in de vorm van een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte deze toets niet doorstaan. Kort gezegd rechtvaardigde het doel, namelijk de aanhouding van verdachte, mede gelet op de risico’s voor zowel verdachte als de omstanders, niet het vuurwapengebruik van verdachte en waren er andere mogelijkheden om de bestuurder aan te houden.

Uitspraak

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf

Locatie Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/710253-15 (P)

Uitspraakdatum: 10 november 2016

Tegenspraak

Vonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2016 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M.C. Hollander en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 26 januari 2015 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, éénmaal, met een vuurwapen, heeft geschoten op een (rijdende) auto waarin die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat verdachte bij gebreke van bewijs voor (voorwaardelijk) opzet op het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

3.3.

Redengevende feiten en omstandigheden 1

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.

Verdachte, brigadier van politie en ten tijde van het tenlastegelegde coördinator van het Robuust Interventie Team Haarlem, bevindt zich op 26 januari 2015 samen met collega [verbalisant 1] in het centrum van Haarlem. Zij zijn op dat moment belast met het opsporen van winkeldieven en zakkenrollers.2 Door verschillende feiten en omstandigheden ontstaat bij verdachte en zijn collega het vermoeden dat een door hen waargenomen man en een vrouw zich schuldig maken aan winkeldiefstal. Omdat verdachte en zijn collega de indruk krijgen dat de man, naar later blijkt [slachtoffer]3, in de gaten heeft dat zij hem en de vrouw volgen, besluiten verdachte en [verbalisant 1] het schaduwen te staken en [slachtoffer] en de vrouw op te wachten bij hun auto, waarvan zij eerder hebben gezien dat deze werd geparkeerd bij de in het centrum van Haarlem gelegen Botermarkt, om het stel daar te kunnen controleren.4 Op het moment dat [slachtoffer] bij de auto arriveert, merkt hij [verdachte] op die op enige afstand staat en op hem begint toe te lopen. [slachtoffer] stapt in zijn auto5 en probeert deze met de nodige moeite uit het parkeervak te krijgen.6 [verdachte] roept van de politie te zijn en maant [slachtoffer] tot stoppen.7 [slachtoffer] geeft hieraan geen gehoor en rijdt, eenmaal uitgeparkeerd, met vaart weg8, waarbij [verdachte] moet zorgen dat hij niet door de auto wordt geraakt.9 Vervolgens pakt verdachte zijn dienstwapen en schiet staand op een afstand van 15 meter éénmaal op de wegrijdende auto, als gevolg waarvan – hoewel verdachte mikt op de banden – de achterruit sneuvelt.10 Nadien wordt in de voorruit ter hoogte van het stuur een schotbeschadiging aangetroffen, waarvan de randen naar buiten zijn gekeerd.11 Verschillende omstanders bevinden zich op dat moment op de Botermarkt en zijn getuige van het incident.12

Verdachte had met het schot de intentie [slachtoffer] aan te houden ter zake van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, gepleegd jegens verdachte.13 [slachtoffer] wordt als gevolg van het schot door (een gedeelte van) een metalen projectiel in zijn been geraakt.

Op in het ziekenhuis van het rechterbeen van [slachtoffer] gemaakte röntgenfoto’s is duidelijk te zien dat er een klein projectiel in diens bovenbeen zit, volgens de forensisch arts mogelijk een (stuk van een) kogel.14

3.4.

Bewijsoverweging ten aanzien van het voorwaardelijk opzet

De rechtbank hecht eraan voorop te stellen dat niet ter discussie staat dat verdachte niet de doelbewuste intentie had om [slachtoffer] te doden. Blijkens de bewijsmiddelen wilde verdachte [slachtoffer] aanhouden wegens een tegen verdachte gepleegd misdrijf en vuurde hij daartoe zijn wapen af, waarbij hij richtte op de banden van de auto waarin [slachtoffer] reed. Bij het ontbreken van doelopzet kan van strafrechtelijk verwijtbaar opzet echter ook sprake zijn indien verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.

Verdachte heeft vanuit staande positie met zijn vuurwapen op een afstand van 15 meter gericht op een rijdende auto geschoten. De rechtbank is van oordeel dat het afvuren van een schot van relatief korte afstand op een rijdende auto in beginsel de aanmerkelijke kans met zich brengt dat de inzittende van die auto door het schot dodelijk kan worden geraakt. Dat verdachte – naar eigen zeggen – gericht op de banden heeft geschoten, maakt het voorgaande in het onderhavige geval niet anders. Het feit dat het voertuig in beweging was kon immers naar algemene ervaringsregels het beoogde effect van het schot negatief beïnvloeden, waarbij de staande positie van verdachte eveneens een rol kon spelen. Dat het afvuren van een schot in de gegeven omstandigheden de nodige risico’s met zich brengt, is gebleken, gelet op de hoogte van de uitschotbeschadiging in de voorruit. Al het voorgaande in acht nemende, acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer] zou worden geraakt in een vitaal deel van het lichaam.

Met het afvuren van het schot, waarbij verdachte zich naar eigen zeggen heeft laten leiden door één doel, te weten het aanhouden van de bestuurder van de auto, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de bestuurder, [slachtoffer], bewust aanvaard. In zijn positie van geoefend en volledig gecertificeerd schutter en als ervaren politieagent kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich van die kans bewust is geweest. Dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat er in het kader van de zogenaamde IBT-trainingen voor politieagenten vooralsnog geen duidelijke instructies worden gegeven waar het gaat om het schieten op een rijdend voertuig, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Verdachte moet zich, gelet op zijn ervaring, bewust zijn geweest van de risico’s van het afvuren van een schot in de zich voordoende omstandigheden en door desondanks te schieten op het rijdende voertuig heeft verdachte de kans op dodelijk letsel van [slachtoffer] bewust aanvaard.

Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde bewezen. Het andersluidende verweer van de verdediging zoals weergegeven in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie wordt op grond van het voorgaande verworpen.

3.5.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 26 januari 2015 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, éénmaal, met een vuurwapen, heeft geschoten op een rijdende auto waarin die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5 Strafbaarheid van verdachte

6 Motivering van de straf

7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

9 Beslissing