Home

Rechtbank Midden-Nederland, 05-07-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3255, C/16/420195 / HA ZA 16-558

Rechtbank Midden-Nederland, 05-07-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3255, C/16/420195 / HA ZA 16-558

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
5 juli 2017
Datum publicatie
13 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:3255
Formele relaties
Zaaknummer
C/16/420195 / HA ZA 16-558

Inhoudsindicatie

Geen aansprakelijkheid van de bank wegens onzorgvuldig fraudeonderzoek

Uitspraak

vonnis

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/420195 / HA ZA 16-558

Vonnis van 5 juli 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,

advocaat mr. L.M. Ravestijn te Amstelveen,

tegen

de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,

advocaat mr. T.M.D. van den Beld te Utrecht.

Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 19 oktober 2016,

-

het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2017, met daaraan gehecht de schriftelijke opmerkingen van mr. Ravestijn en van mr.Van den Beld,

-

de brief van mr. Van den Beld van 30 mei 2017, die na datumbepaling voor vonnis met toestemming van mr. Ravestijn aan de rechtbank ter kennis is gebracht.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] was van 1 juni 2008 tot 31 januari 2011 directeur van de stichting de [naam stichting] ( [naam stichting] ), een stichting die fondsen werft voor kansarme en kwetsbare bevolkingsgroepen in Israël. Mevrouw [A] (hierna: [A] ) had besloten haar vermogen na te laten aan de [naam stichting] . [eiser] is vanaf 2009 als vertrouwenspersoon van [A] in financiële aangelegenheden gaan optreden. [eiser] was gemachtigd op een aantal bankrekeningen van [A] bij ABN Amro Bank. Naast [eiser] was ook de heer [B] (hierna: [B] ) gemachtigd op deze rekeningen.

2.2.

[A] had een rekening bij Robeco. Hierop hield zij gelden en aandelen, tot een bedrag van ongeveer € 1.267.000,- in december 2010. Ten aanzien van deze rekening is er contact geweest tussen [eiser] en Robeco en hebben er transacties via internet plaatsgevonden. Onder meer zijn bedragen overgeboekt naar een nieuw geopende rekening op naam van [A] bij ING, op welke rekening [eiser] gemachtigd was. Van deze ING rekening heeft [eiser] vervolgens via de geldautomaat contante opnames gedaan. Eén en ander is aanleiding geweest voor Robeco om onderzoek te doen naar deze transacties. Dit onderzoek is uitgevoerd door de afdeling […] van Rabobank Nederland, onder leiding van de heer [C] (hierna: [C] ).

2.3.

[C] heeft op 22 december 2010 een feiten relaas van (fraude) onderzoek (hierna aangeduid met: de rapportage) gestuurd aan [B] en aan der heer mr. [D] (hierna: [D] ), beiden aangemerkt als vertegenwoordigers van [A] . In de algemene inleiding van dit feiten relaas staat onder meer:

“Mevrouw [A] is klant van de Robecogroep en houdt hier een bankrekening aan met een saldo van ca. € 1.267.532. In de periode van 8 november jl. t/m 21 november jl., werd doormiddel van internet bankieren, ten laste van deze rekening in zes transactie van ieder € 10.000- totaal een bedrag van € 60.000 overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] ten name van mevrouw [A] . Deze bankrekening wordt aangehouden bij ING-bank. De heer [eiser] heeft voor deze rekening een volmacht.

Uit onderzoek is gebleken dat (1) de betreffende bankrekening bij de ING-bank op 22 oktober 2010, namens mevrouw [A] , door de heer [eiser] , voornoemd, werd geopend en (2) nagenoeg het gehele bedrag van € 60.000 (dat naar de ING-rekening werd overgemaakt) in relatief kleine bedragen via de geldautomaat en op het postkantoor door de heer [eiser] contant werd opgenomen. (…) Alle geldtransactie worden door mevrouw [A] betwist, zij verklaart hiervoor geen opdracht te hebben gegeven (…)”

De slotopmerking van deze brief luidt als volgt:

“Op basis van feiten en omstandigheden blijkt m.i. een gerechtvaardigd vermoeden van gepleegde strafbare feiten door de heer [eiser] , voornoemd. De direct benadeelde partij is mevrouw [A] . Meer specifiek duiden wij hierbij op feiten als valsheid in geschrifte, oplichting, verduistering al dan niet in dienstbetrekking gepleegd, diefstal doormiddel van valse sleutel en wellicht nog andere thans niet met name genoemde strafbare feiten. Bij het plegen van deze feiten heeft heer [eiser] naar onze mening zijn positie, rol en het vertrouwen dat in hem werd gesteld ernstig misbruikt. Wij hebben van u begrepen dat u de kwestie middels een aangifte ter kennis zal brengen van het Openbaar Ministerie te Amsterdam, met daarbij het verzoek tot het in stellen van een nader onderzoek. Robeco zal op eerste vordering van de Openbaar Ministerie alle onderzoeksgegevens beschikbaar stellen. (…)”

2.4.

[D] heeft op 23 december 2010 namens [A] aangifte gedaan bij de politie. Het strafrechtelijk vooronderzoek heeft geleid tot een dagvaarding en een onderzoek ter terechtzitting. Op 19 februari 2015 is [eiser] door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem ten laste was gelegd, te weten diefstal of verduistering en poging tot oplichting.

2.5.

Op 31 januari 2011 is de arbeidsovereenkomst van [eiser] met de [naam stichting] met onmiddellijke ingang geëindigd. De verdenking/het strafrechtonderzoek is onderwerp geweest in landelijke en lokale media. [eiser] en zijn gezin hebben er veel last van ondervonden in het dagelijks leven dat [eiser] in het openbaar in verband is gebracht met de strafrechtelijke verdenkingen waarvoor hij terecht heeft gestaan. De uiteindelijke vrijspraak doet daaraan niet af en heeft hieraan ook geen einde gemaakt.

2.6.

In april 2011 is [eiser] opgenomen in het interne verwijzingsregister van Rabobank. Op 30 mei 2017 heeft mr. Van den Beld namens Rabobank laten weten dat Rabobank binnen 7 dagen vrijwillig de gegevens van [eiser] zal hebben verwijderd uit het interne verwijzingsregister.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert bij vonnis, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat Rabobank jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, ten gevolge waarvan [eiser] schade heeft geleden en/of nog zal lijden, en Rabobank tot vergoeding van de geleden schade gehouden is, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

II. Rabobank te veroordelen binnen 48 uur na het betekenen van het ten deze te wijzen vonnis, tot verwijdering van de naam en de gegevens van [eiser] in het Verwijzingsregister, althans deze registratie te doen verwijderen, op verbeurte van een dwangsom ten laste van gedaagde van EUR 1.500,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat de verwijzing niet uit het register is verwijderd;

III. met veroordeling van Rabobank in de kosten van deze procedure.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Rabobank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Primair is sprake van een rechtsinbreuk, subsidiair van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

3.2.

Rabobank voert verweer. Zij stelt voorop dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard nu zijn wederpartij Robeco betrof, dat sinds 2013 geen deel meer uitmaakt van het Rabobank concern. Daarnaast is volgens Rabobank sprake van rechtsverwerking.

Rabobank voert verder aan dat causaliteit ontbreekt tussen de verweten handelingen en de gestelde schade. Verder benadrukt zij dat het uitgevoerde onderzoek zorgvuldig is geweest en in lijn met de op Robeco rustende (wettelijke) verplichtingen.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in voorwaardelijke reconventie

3.4.

Voor zover [eiser] en de rechtbank van mening mochten zijn dat het strafdossier en/of het ontslagdossier op enigerlei wijze relevant is voor het oordeel, wenst Rabobank in reconventie afschrift te ontvangen van het volledige, integrale strafdossier en het volledige integrale dossier betreffende het ontslag/ de ontbinding van de arbeidsovereenkomst die de [naam stichting] had met [eiser] .

3.5.

[eiser] voert het verweer dat deze vordering niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het rechtmatig belang is niet of onvoldoende geschetst; niet is gespecificeerd om welke bescheiden het gaat en de stukken zien niet op een rechtsbetrekking waarbij Rabobank partij is, zodat geen exhibitieplicht ex artikel 843a Rv bestaat. Artikel 22 Rv biedt geen grond voor het instellen van een vordering, aldus [eiser] .

4 De beoordeling

5 De beslissing