Home

Rechtbank Midden-Nederland, 29-06-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3239, 16/659624-15 (P)

Rechtbank Midden-Nederland, 29-06-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3239, 16/659624-15 (P)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
29 juni 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:3239
Zaaknummer
16/659624-15 (P)

Inhoudsindicatie

De rechtbank Midden-Nederland veroordeelt een 30-jarige man uit Polen tot een gevangenisstraf van tien jaar voor poging tot moord op meerdere personen. De man schoot met een pistoolmitrailleur op een café in Hilversum op 5 september 2015.

Poging moord

De verdachte was eerder die avond uit het café gezet en is tot tweemaal toe terug gekomen, eerst met een mes en daarna met een pistoolmitrailleur. Toen de verdachte met een geladen automatisch vuurwapen naar het café terugkeerde, had hij volgens de rechtbank het vooropgezette plan om personen in het café van het leven te beroven. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van diverse (vuur)wapens, munitie, cocaïne en hennep.

De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan hij met een automatisch vuurwapen gericht op het café schoot waar niets vermoedende bezoekers aanwezig waren. Het risico dat de slachtoffers het handelen van verdachte met de dood hadden moeten bekopen was goed mogelijk geweest.

Medeverdachten schietpartij

Een 40-jarige medeverdachte heeft weliswaar erkend dat hij de auto bestuurde die betrokken was bij de schietpartij, maar dit is niet voldoende om te spreken van een dusdanige samenwerking met de schutter dat er sprake is van medeplegen of medeplichtigheid. Uit het dossier blijkt niet dat hij wist van het vuurwapen of dat er daadwerkelijk geschoten zou gaan worden. Deze verdachte wordt daarom vrijgesproken.

Een 22-jarige medeverdachte wordt veroordeelt tot negen maanden gevangenisstraf voor het bezit van een verboden vuurwapen. Kort na het schietincident werd het pistoolmitrailleur bij hem aangetroffen. Uit het dossier is niet af te leiden dat deze verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij de schietpartij.

Medeverdachten drugsbezit

Twee mannen van 24 en 26 jaar worden veroordeeld tot gevangenisstraffen van 24 maanden voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de productie van en (grensoverschrijdende) handel in drugs en het bezit van 12,5 kilo hennep, ruim een kilo cocaïne en het telen van 152 hennepplanten. Een 40-jarige medeverdachte krijgt een celstraf van 360 dagen voor het bezit van cocaïne en hennep

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/659624-15 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Polen)

wonende te [woonplaats] Polen, [adres] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 december 2015, 9 februari 2016, 3, mei 2016, 10 mei 2016, 26 juli 2016, 4 oktober 2016, 24 januari 2017 en 12 juni 2017. Op 15 juni 2017 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.M. van Collenburg en van hetgeen mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 10 mei 2016 nader omschreven en vervolgens op de zitting van 4 oktober 2016 gewijzigd. De tenlastelegging, de nadere omschrijving van de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, op het volgende neer:

1.primair medeplegen poging moord op [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum;

of

medeplichtigheid aan poging moord door [medeverdachte] op [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum, door die [medeverdachte] en/of mededader(s) met de auto naar café [cafe] te vervoeren en/of langs dat café te rijden en/of voor het café [cafe] te stoppen;

subsidiair medeplegen poging zware mishandeling met voorbedachten rade op [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum;

of

medeplichtigheid aan poging zware mishandeling met voorbedachten rade door [medeverdachte] op [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum, door die [medeverdachte] en/of mededader(s) met de auto naar café [cafe] te vervoeren en/of langs dat café te rijden en/of voor het café [cafe] te stoppen;

meer subsidiair: medeplegen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum;

of

medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door [medeverdachte] van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] door met een pistoolmitrailleur te schieten in de richting van [slachtoffer] en/of anderen in/of nabij café [cafe] op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum, door die [medeverdachte] en/of mededader(s) met de auto naar café [cafe] te vervoeren en/of langs dat café te rijden en/of voor het café [cafe] te stoppen;

2. medeplegen voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en munitie op of omstreeks 5 september 2015 in Hilversum;

3 VOORVRAGEN

Geldigheid van de dagvaarding

Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair alternatief ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van een obscuur libel omdat het gedeelte van de tenlastelegging waarin is opgenomen dat het gaat om een door verdachte of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] e.a. van het leven te beroven, onvoldoende duidelijk is.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht dit verweer te verwerpen nu voldoende duidelijk is wat aan verdachte ten laste gelegd is.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen besproken is ter terechtzitting sprake is van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging (waar nu ‘verdachte’ staat had ‘ [medeverdachte] ’ moeten staan) en het voldoende duidelijk is waar de verdenking tegen verdachte uit bestaat. De rechtbank zal de dagvaarding dan ook geldig verklaren nu niet is gebleken dat verdachte in zijn verdediging is geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging

P.I. gesprekken

De raadsman heeft primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat het ten onrechte zonder machtiging van de rechter-commissaris de door verdachte in de P.I. gevoerde telefoongesprekken heeft opgevraagd en daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming de rechten van verdachte heeft geschonden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet kan en mag worden toegepast op deze telefoongesprekken en dat bovendien, nu TELIO een aanbieder is in de zin van artikel 126la Sv, artikel 126n lid 1 onder a Sv toegepast had moeten worden.

Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van omstandigheden die maken dat de officier van justitie geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid in artikel 126nd Sv omdat er bevelen zijn afgegeven voor de periode van 8 september 2015 8.00 uur tot 28 september 2015 11.00 uur, terwijl er blijkens het proces-verbaal op pagina 622 ook gesprekken zijn opgevraagd en uitgeluisterd kunnen zijn na deze periode, namelijk gesprekken die in oktober 2015 hebben plaatsgevonden.

Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de telefoongesprekken niet op grond van artikel 126n Sv gevorderd had moeten worden, de wet- en regelgeving onvoldoende duidelijk en gedetailleerd is zodat er daarom sprake is van een schending van een grondrecht (artikel 8 EVRM).

Geheimhoudersgesprekken

De raadsman heeft primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu uit het dossier niet valt af te leiden dat de gesprekken gevoerd tussen verdachte en de raadsman op 8 en 9 september 2015 zijn vernietigd, zodat het er voor gehouden moet worden dat dit niet is gebeurd en dat deze zijn gebruikt bij de opsporing.

Indien de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk verklaart, heeft de raadsman subsidiair verzocht alle opgenomen gesprekken tussen 8 september 2015 en 28 september 2015 die verdachte vanuit de P.I gevoerd heeft uit te luisteren om vast te stellen of er geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen, hetgeen dan onjuist zou zijn vermeld in een proces-verbaal, wat volgens de raadsman alsnog tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden.

Het standpunt van de officier van justitie

P.I. gesprekken

De officier van justitie heeft primair betoogd dat de gegevens zijn opgevraagd op grond van artikel 126nd Sv, omdat er geen sprake is van gegevens in de zin van artikel 126n Sv. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat TELIO geen communicatiedienst in de zin van artikel 126la Sv is en dat de gegevens derhalve rechtmatig verstrekt zijn.

Subsidiair heeft zij opgemerkt dat het openbaar ministerie geen enkel belang had om de rechter-commissaris te omzeilen, er zou indien nodig een machtiging zijn afgegeven. Er is geen sprake geweest van doelbewuste veronachtzaming van de rechten van de verdediging.

Geheimhoudersgesprekken

De officier van justitie heeft primair betoogd dat de belangen van de verdediging niet geschonden zijn in de zin van artikel 359a Sv, omdat geheimhoudersgesprekken al uit de opgenomen P.I. gesprekken worden verwijderd voordat deze verstrekt worden aan de politie, zodat áls die gesprekken hebben plaatsgevonden, de politie daarvan geen kennis heeft kunnen nemen.

Subsidiair heeft zij aangevoerd dat als er sprake is van een geschonden belang dit zou moeten leiden tot strafvermindering.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.1

P.I. gesprekken

De rechtbank overweegt dat de penitentiaire inrichting gelet op artikel 39, lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet en artikel 23a Penitentiaire Maatregel de organisatie is die de telefoongesprekken van gedetineerden opneemt. De vorderingen van de officier van justitie waren ook aan de penitentiaire inrichting gericht en niet aan TELIO. Of TELIO een aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126ng Sv juncto artikel 126la Sv is, is daarom niet relevant. De door de penitentiaire inrichting opgenomen telefoongesprekken zijn naar het oordeel van de rechtbank opgeslagen en vastgelegde gegevens in de zin van artikel 126nd, eerste lid Sv. De officier van justitie kon de verstrekking van de gespreksinhoud van de telefoongesprekken vorderen nu het geen persoonsgegevens zijn betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

De rechtbank verwerpt dan ook het primair door de raadsman gevoerde verweer.

Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer dat er mogelijk ook gesprekken na de periode van 8 september 2015 8.00 uur – 28 september 2015 11.00 uur zijn opgenomen en uitgeluisterd, constateert de rechtbank dat er geen vorderingen in het dossier zitten die betrekking hebben op de periode na 28 september 2015 en dat niet is gebleken dat er gesprekken zijn van na die datum die zijn opgenomen en uitgeluisterd. De gesprekken die zijn opgenomen en uitgeluisterd lopen immers tot 27 september 2015. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vermelding in proces-verbaal op pagina 662 van het dossier van het woord ‘oktober’ berust op een kennelijke vergissing. De rechtbank merkt hierbij bovendien op dat het zelfstandig opvragen van gesprekken bij TELIO, zoals de raadsman gesuggereerd heeft, niet aan de orde kan zijn, omdat het – zoals hiervoor ook is besproken – om opgenomen gesprekken gaat die de directeur van de penitentiaire inrichting niet mag afgeven zonder vordering.

De rechtbank deelt de mening van de raadsman niet, dat er sprake is van onvoldoende duidelijk en gedetailleerde wet- en regelgeving en is van oordeel dat er geen sprake is van bewust omzeilen van de rechten van verdachte zoals genoemd in artikel 8 EVRM. De rechtbank verwerpt dan ook het subsidiair door de raadsman gevoerde verweer.

Geheimhoudersgesprekken

De raadsman heeft betoogd dat er gelet op zijn urenstaat op 8 en 9 september 2015 geheimhoudersgesprekken zijn gevoerd tussen hem en verdachte, wat ten onrechte niet zou staan vermeld in het dossier. Ten aanzien van deze – niet met stukken onderbouwde – stelling overweegt de rechtbank dat zij constateert dat de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden als aanvangsdatum 9 september 2015 hebben. Voor zover er geheimhoudersgesprekken hebben plaatsgevonden op 8 september blijkt niet dat de inhoud daarvan bij het openbaar ministerie en/of de politie terecht is/zijn gekomen en dat dit op welke manier dan ook is gebruikt in het opsporingsonderzoek tegen verdachte. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen op pagina 662 van het dossier zijn er geen geheimhoudersgesprekken geregistreerd. Voor zover al sprake is van een vormverzuim, is de rechtbank van oordeel dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal op pagina 662 te twijfelen en ziet dan ook geen noodzaak tot het laten uitluisteren van alle opgenomen gesprekken.

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank constateert tevens dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 VRIJSPRAAK

5 DE BENADEELDE PARTIJ

6 BESLISSING