Home

Rechtbank Midden-Nederland, 04-04-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2718, UTR 16/3253

Rechtbank Midden-Nederland, 04-04-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2718, UTR 16/3253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
4 april 2017
Datum publicatie
19 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:2718
Zaaknummer
UTR 16/3253

Inhoudsindicatie

Aanslag zuiveringsheffing bedrijven. Zorginstelling waar ouderen met zorgprofiel 5 tot en met 8 zijn opgenomen kan worden aangemerkt als verpleeghuis als bedoeld in artikel 122k Waterschapswet.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 16/3248, 16/3253, 16/3250, 16/3253

(gemachtigde: mr. G. van der Linden),

en

(gemachtigden: C.H. Kerkdijk, mr. W.G. Vos en P.E. Boersma)

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 december 2015 een aanslag ‘Zuiveringsheffing bedrijven’ aan eiseres opgelegd voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 21.976,55.

Verweerder heeft op 31 december 2015 een aanslag ‘Zuiveringsheffing bedrijven’ aan eiseres opgelegd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot een bedrag van € 13.174,12.

Verweerder heeft op 31 december 2015 een aanslag ‘Zuiveringsheffing bedrijven’ aan eiseres opgelegd voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 tot een bedrag van € 19.622,68.

Verweerder heeft op 31 januari 2016 een aanslag ‘Zuiveringsheffing bedrijven’ aan eiseres opgelegd voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 tot een bedrag van € 13.722,44.

Bij vier uitspraken op bezwaar van 30 mei 2016 (de uitspraken op bezwaar) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Hierbij is het beroep dat

betrekking heeft op belastingjaar 2013 geregistreerd onder zaaknummer UTR 16/3248, het

beroep dat betrekking heeft op belastingjaar 2014 geregistreerd onder zaaknummer UTR

16/3249, het beroep dat betrekking heeft op belastingjaar 2015 geregistreerd onder

zaaknummer UTR 16/3250 en het beroep dat betrekking heeft op belastingjaar 2016

geregistreerd onder zaaknummer UTR 16/3253.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2016 belast volgens de tabel afvalwatercoëfficiënten en de instelling van eiseres, te weten [eiseres] , [adres] te [vestigingsplaats] , (hierna: de instelling) daarbij ingedeeld in klasse 8. Bij klasse 8 hoort een afvalwatercoëfficiënt uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per m³ ingenomen water in het heffingsjaar van 0,023. Bij klasse 7 hoort een afvalwatercoëfficiënt uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per m³ ingenomen water in het heffingsjaar van 0,015.

2. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het standpunt dat de instelling behoort in klasse 8, gehandhaafd.

3. Niet in geschil is dat er een aanslag ‘Zuiveringsheffing bedrijven’ dient te worden opgelegd. Voorts is het aantal belaste eenheden ook niet in geschil. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de instelling voor het bepalen van de hoogte van de aanslag ingedeeld moet worden in klasse 8, zoals verweerder voorstaat, of in klasse 7, zoals eiseres betoogt. Hierbij is het van belang of de instelling onder de definitie ‘verpleegtehuis’ dan wel ‘verpleeghuis’ valt.

4. Eiseres stelt dat de instelling ingedeeld dient te worden in klasse 7, omdat het een verpleeghuis is en in de categorie ‘Ziekenhuizen, verpleegtehuizen en psychiatrische inrichtingen’ van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit) valt. Eiseres voert hiertoe aan dat dit blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, omdat de instelling hier is ingeschreven als een verpleeghuis. Voorts voert eiseres aan dat de instelling algemeen bekend staat als een verpleeghuis en dat het, voor de naamswijziging in ‘ [naam] ’, werd aangeduid als ‘ [naam] ’. Verder voert eiseres aan dat de bewoners uitsluitend verpleeghuiszorg ontvangen. Alle cliënten hebben een zorgzwaartepakket van 5 of hoger. Vanaf zorgzwaartepakket 4 of 5 is de zorg dermate zwaar, dat gesproken wordt van verpleeghuiszorg.

4. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat verweerder vergelijkbare locaties wel als verpleeghuis belast en doet hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft derhalve geen bespreking meer.

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het afvalwater van eiseres enkel huishoudelijk afvalwater betreft en als zodanig moet worden belast. Verweerder voert hiertoe aan dat de woon- en verzorgfunctie, en niet de verpleegfunctie, voorop staat. Dit blijkt volgens verweerder uit de informatie van de website van eiseres. Daarnaast blijkt dit uit de eigen belastingaangifte van eiseres uit 2012, waarbij eiseres zelf heeft aangegeven dat er enkel huishoudelijk afvalwater wordt geloosd en dat de gehanteerde afvalwatercoëfficiënt de juiste is. Voorts stelt verweerder dat het de bedoeling van de wet is om de belasting voor het oppervlaktewater tot een minimum te beperken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ziekenhuizen bijvoorbeeld koelinstallaties hebben die onvervuild water lozen waardoor er ‘verdunning’ optreedt en het geloosde water minder vervuild is. Dit is bij eiseres volgens verweerder niet het geval. Voorts voert verweerder aan dat de huidige indeling uit het Besluit uit 2009 stamt, maar dat de definitie van ‘verpleeghuis’ uit deze indeling uit 1985 stamt. Verweerder sluit daarom aan bij de ( oudere) definitie van verpleeghuis uit de Van Dale, namelijk dat het moet gaan om verpleging van mensen die niet in een ziekenhuis behandeld hoeven te worden. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat als eiseres in een andere klasse belast wil worden, zij hiertoe op grond van artikel 4 van het Besluit een afvalwateronderzoek uit kan laten voeren.

6.1.

In artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet is bepaald dat ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een heffing wordt ingesteld ter zake van het afvoeren van afvalwater. Op grond van dit artikel, in samenhang met artikel 110 van de Waterschapswet, is door het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening wordt in verband met tariefwijziging ieder jaar gepubliceerd, hetzij in het Waterschapsblad, dan wel op de website www.officielebekendmakingen.nl.

6.2.

Op grond van artikel 122k, tweede lid, van de Waterschapswet worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld voor de bepaling van de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³, ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte, ingenomen water.

Artikel 122k, derde lid van de Waterschapswet bevat een tabel met bijbehorende klassegrenzen en afvalwatercoëfficiënten.

6.3.

Op grond van artikel 2 van het Besluit wordt de vervuilingswaarde per m³ ingenomen water bepaald met behulp van de in dat artikel weergegeven tabel.

6.4.

Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven.

6.5.

Op grond van artikel 6 van de Verordening geldt voor de heffing als bedoeld in artikel 3 als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

6.6.

Op grond van artikel 10, vierde lid, van de Verordening wordt de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k van de Waterschapswet.

7. De rechtbank vindt bevestiging van de stelling van verweerder over de oorspronkelijke bedoeling van de indeling van ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen in de Nota van toelichting (NvT) van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Uvr) (besluit van 7 januari 1985, Stb. 1985, 51, p. 10-11). Het Uvr is de voorloper van het Besluit. In de NvT van het Uvr staat, voor zover van belang voor deze beoordeling, het volgende: “Tenslotte is thans een aparte coëfficiënt voor ziekenhuizen, verpleegtehuizen en psychiatrische inrichten vastgesteld: nr. 41B (nieuw). Uit metingen bij een groot aantal ziekenhuizen, verpleegtehuizen en psychiatrische inrichtingen is namelijk gebleken dat toepassing van de tot nu toe voor deze categorieën geldende coëfficiënt (nr. 41 (oud)) tot te hoge vervuilingswaarden leidt. Vanuit sommige van deze instellingen vinden aanzienlijke niet-verontreinigde waterlozingen plaats (bijvoorbeeld koelwater), die in mindering dienen te worden gebracht op het totale waterverbruik. Een voorwaarde daarbij is echter dat deze hoeveelheden door middel van afzonderlijke watermeters worden vastgesteld.”. Nu de aan het slot genoemde voorwaarde van afzonderlijke watermeters kennelijk is vervallen, is naar het oordeel van de rechtbank echter uitsluitend nog beslissend of de instelling voldoet aan de omschrijving in de tabel van, in dit geval, “ verpleeghuis”.

8. De Waterschapswet en de daarop gebaseerde regelgeving geven geen omschrijving van het begrip verpleeghuis. Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van de verzorging die wordt geboden beslissend voor de vraag of de instelling kan worden aangeduid als een verpleeghuis. De Wet langdurige zorg (Wlz) regelt de aanspraak op begeleiding, zorg en verpleging, maar geeft evenmin een omschrijving van het begrip verpleeghuis. Op grond van die wet geeft het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) in individuele gevallen aan in hoeverre iemand recht heeft op begeleiding, zorg en verpleging. Dit gebeurt met behulp van zogenaamde zorgprofielen. Vervolgens kan betrokkene worden geplaatst in een daartoe geschikte zorginstelling. De rechtbank volgt eiseres in haar opvatting dat voor de beoordeling of die zorginstelling kan worden aangeduid als een verpleeghuis, het best kan worden aangesloten bij de zorgprofielen van de degenen die in de instelling zijn opgenomen.

9. In de instelling zijn ouderen opgenomen met zorgprofiel 5 tot en met 8 in de sector verzorging en verpleging. Dit is door verweerder niet bestreden. In de omschrijving van deze zorgprofielen, te vinden in bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg, is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

9.1.

Profiel 5: Beschermd wonen met intensieve dementiezorg “De cliënten hebben vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging. De cliënten zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk.

(…)Als gevolg van de kwetsbare gezondheid is verpleegkundige aandacht noodzakelijk (o.a. voorkomen van decubitus en infecties).”

Profiel 6: Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging “De cliënten hebben vanwege ernstige somatische beperkingen op veel momenten van de dag behoefte aan begeleiding, intensieve verzorging en verpleging, in een beschermende woonomgeving.(…)De cliënt heeft continu behoefte aan verpleegkundige aandacht (o.a. wondverzorging, pijnbestrijding).”

Profiel 7: Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding “De cliënten hebben op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig in combinatie met zeer intensieve verzorging en verpleging in een beschermende woonomgeving.(…)De cliënten hebben ten aanzien van mobiliteit binnenshuis veelal hulp nodig. Ten aanzien van mobiliteit buitenshuis is overname van zorg nodig (er is altijd een begeleider nodig). Verpleging is nodig om de chronische ziekte in de gaten te houden en eventueel passende maatregelen te nemen.”

Profiel 8: Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging.“De cliënten hebben op grond van een ernstige somatische aandoening/ziekte behoefte aan specifieke en zeer intensieve verzorging en verpleging in combinatie met begeleiding in een beschermende woonomgeving.

(…)De cliënten hebben ten gevolge van de specifieke aandoeningen/ziektes continu behoefte aan veel (gespecialiseerde) verpleegkundige aandacht (voorkomen van decubitus, infecties, longontsteking).”

9.2.

Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat in de instelling, naast begeleiding en (intensieve) zorg tevens in niet onbetekenende mate verpleging wordt geboden. De instelling kan daarom worden aangeduid als een verpleeghuis. Dit sluit naar het oordeel van de rechtbank tevens aan bij de huidige definitie uit Van Dale, waarin ‘verpleeghuis’ als volgt, anders dan door verweerder is aangevoerd, wordt omschreven: ‘inrichting voor langdurige verpleging van met name ouderen.’.

9.3.

Dat verweerder stelt dat de instelling gericht is op het creëren van een huiselijke omgeving waarin de woonfunctie voorop staat, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De huiselijke omgeving sluit het feit dat de bewoners van deze huiselijke omgeving verpleging nodig hebben, niet uit.

9.4.

Dat verweerder stelt dat indeling in klasse 8 op basis van de door eiseres zelf ingevulde aangifte voor 2012 heeft plaatsgevonden, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. In deze aangifte is ingevuld dat er sprake is van ouderenzorg. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd op dit punt, sluiten de begrippen ouderenzorg en verpleeghuiszorg elkaar niet uit. Voorts heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat ieder belastingjaar op zich staat en dat de aangifte voor 2012 geen doorwerking heeft op navolgende jaren.

10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraken op bezwaar in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank niet over alle gegevens voor het berekenen van de aanslagen beschikt. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten op de bezwaren moeten nemen en de hoogte van de aanslagen aanpassen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat de vier zaken samenhangend zijn zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), omdat de bezwaren en de beroepen gelijktijdig zijn behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.223,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 246,- en een wegingsfactor 1,5, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De rechtbank:- verklaart de beroepen gegrond;- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op binnen zes weken nieuwe uitspraken op bezwaar te doen en de hoogte van de aanslagen aan te passen op basis van indeling van de instelling in klasse 7;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.336,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.223,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel