Home

Rechtbank Midden-Nederland, 18-05-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2436, AWB - 16 _ 3306

Rechtbank Midden-Nederland, 18-05-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2436, AWB - 16 _ 3306

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
18 mei 2017
Datum publicatie
14 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:2436
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3306

Inhoudsindicatie

Werkgeversberoep. Met terugwerkende kracht heeft verweerder de ex-werknemer een ZW-uitkering toegekend kort na afloop van het dienstverband. Ziek uit dienst op grond van artikel 23, derde lid, WIA.

Gronden over het niet-opleggen van een maatregel of het niet-aanzeggen van een behandeling zijn eerst in beroep aangevoerd en worden met toepassing van artikel 6:13 Awb buiten behandeling gelaten. Maatregel of behandeling valt ook overigens buiten het bestreden besluit.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 16/3306

(gemachtigden: drs. H.E. Wonnink en mr. drs. E.C. Spiering),

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [ex-werknemer] (ex-werknemer, hierna: [ex-werknemer] ) een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 29 april 2012.

Bij besluit van 25 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. drs. Spiering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [ex-werknemer] heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van eiseres, zijn voormalige werkgever, te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank bij de motivering van haar oordeel medische terminologie zoveel mogelijk vermijden om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.

2. [ex-werknemer] was van 23 februari 2010 tot 28 april 2010 in dienst van eiseres als incassomedewerker voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 6 april 2010 ziek gemeld. Op 7 april 2010 is hij hersteld gemeld. Op 3 mei 2010 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld, waarna de verzekeringsarts hem op 5 mei 2010 hersteld heeft verklaard. In september 2010 heeft [ex-werknemer] zich opnieuw ziek gemeld waarbij hij heeft gesteld vanaf 3 mei 2010 arbeidsongeschikt te zijn. Bij besluit van 14 december 2010 heeft verweerder [ex-werknemer] een uitkering in het kader van de Ziektewet (ZW) toegekend vanaf 3 mei 2010. In het daaraan ten grondslag liggende rapport van 3 december 2010 heeft de arts als eerste ziektedag 6 april 2010 aangenomen.

3. Op 1 mei 2012 heeft [ex-werknemer] een WIA-uitkering aangevraagd, waarna de besluitvorming is gevolgd zoals hiervoor onder “Procesverloop” is aangegeven.

Ontvankelijkheid van het bezwaar

4. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het bezwaar van eiseres door verweerder terecht ontvankelijk is geacht. Gebleken is dat eiseres pas in augustus 2015 via de instroomlijst van de Belastingdienst kennis heeft genomen van het feit dat [ex-werknemer] een WIA-uitkering ontving. Op verzoek van eiseres heeft verweerder bij brief van 27 augustus 2015 alsnog het primaire besluit aan haar gezonden. Binnen zes weken daarna, en dus tijdig, heeft eiseres haar bezwaarschrift ingediend.

Ingangsdatum

5. Eiseres voert aan dat de ingangsdatum van de WIA-uitkering niet juist is, omdat verweerder ten onrechte 6 april 2010 heeft aangemerkt als eerste ziektedag. Van nawerking ingevolge artikel 46 van de ZW kan geen sprake zijn, aangezien [ex-werknemer] pas vanaf september 2010 arbeidsongeschikt kan worden beschouwd, omdat het vanaf die tijd slechter met hem ging en sprake was van een opname. Ten onrechte is terugwerkende kracht van de ziekmelding in september 2010 aangenomen. [ex-werknemer] is op 28 april 2010 gezond uit dienst gegaan en de ziekmeldingen op 6 april 2010 en 3 mei 2010 betroffen slechts korte ziektes. Bovendien kan de ziekteperiode van 6 april 2010 alleen meegeteld worden, als sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, hetgeen echter niet blijkt. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het rapport van arts [arts] van 3 december 2010 voldoende is gemotiveerd waarom 6 april 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag is aangenomen als uitgangspunt voor de vaststelling van de wachttijd in gevolge de wet WIA.

7. Vaststaat dat sprake is van drie ziekmeldingen in 2010 door [ex-werknemer] , namelijk op 6 april 2010, 3 mei 2010 en in september 2010. De eerste twee ziekmeldingen betroffen korte periodes van een of twee dagen. Bij de derde ziekmelding heeft [ex-werknemer] aangegeven dat hij ziek is vanaf 3 mei 2010. Arts [arts] heeft vervolgens in haar rapport van 3 december 2010 als eerste ziektedag 6 april 2010 aangenomen. Zij heeft beschreven dat sprake is van sinds april 2010 bestaande problematiek van [ex-werknemer] die na het verbreken van zijn dienstverband verslechterde en waarvoor hij klinische behandeling ondergaat. Door het ontbreken van een vast woon- of verblijfadres heeft hij pas in september 2010 een uitkering aangevraagd. Eiseres heeft geen feiten aangedragen die dit oordeel in twijfel trekken. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de arts dat [ex-werknemer] , ondanks de tussentijdse hersteld melding, als onafgebroken ziek in de periode vóór september 2010 moet worden gezien.

8. Partijen verschillen van mening in hoeverre verweerder de eerdere ziektedatum 6 april 2010 daarbij terecht heeft meegeteld in het bepalen van de eerste ziektedag in het kader van de betrokken regelgeving. Daarbij is tussen hen niet in geschil dat [ex-werknemer] op die datum ziek was.

9. Uit artikel 23, derde lid, sub b, aanhef en ten 1e, van de Wet WIA volgt, dat bij het bepalen van de wachttijd tevens de perioden meetellen die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de ziektedag van 6 april 2010 heeft meegeteld, aangezien 3 mei 2010 met een onderbreking van minder dan vier weken daarop aansloot. Anders dan eiseres stelt is voor een bijtelling van de ziekteperiode van 6 april 2010 op grond van artikel 23, derde lid, sub b, ten 1e, van de Wet WIA niet vereist dat beide perioden dezelfde ziekteoorzaak betreffen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Nawerking

11. Eiseres voert nog aan dat de nawerkingsbepaling van artikel 46 van de ZW niet van toepassing is, omdat een werknemer door het ontbreken van een dienstverband al recht heeft op een WW-uitkering. Artikel 46 van de ZW is slechts een “rest-regeling” voor werknemers die onverzekerd raken. Daarvan is naar de mening van eiseres geen sprake nu [ex-werknemer] van rechtswege recht had op een WW-uitkering. Daarbij is het niet van belang of hij daadwerkelijk een aanvraag voor een WW-uitkering heeft ingediend.

12. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover verweerder aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven.

13. Artikel 46 van de ZW ziet op de situatie van een werknemer die gezond uit dienst is gegaan en binnen vier weken na het einde van het dienstverband ziek is geworden. In dit geval is echter sprake van een eerste ziektedag op 6 april 2010, op welke datum [ex-werknemer] nog als werknemer bij eiseres in dienst was. Zoals hiervoor vermeld heeft verweerder terecht de opvolgende ziekteperioden op grond van artikel 23 van de Wet WIA samengeteld. Derhalve komt de rechtbank niet toe aan een verdere bespreking van de nawerkingsregel zoals vermeld in artikel 46 van de ZW.

Maatregel, rechten en plichten verzekerde

14. Eiseres voert in beroep verder aan dat nu [ex-werknemer] vanaf 28 april 2010 geen werkgever meer had, het aan verweerder was toezicht te houden op de rechten en plichten van de verzekerde en af te wegen of een maatregel danwel het verplicht opleggen van een noodzakelijke behandeling als bedoeld in artikel 29 van de Wet WIA aan de orde was. Zeker gezien de aard van de ziekte van [ex-werknemer] had het op de weg van verweerder gelegen aan te dringen op een behandeling. Toetsing aan artikel 29 van de Wet WIA dient eerst plaats te vinden, voordat een uitkering in het kader van de Wet WIA kan worden verleend. Eiseres heeft daarbij uitdrukkelijk gesteld dat deze beroepsgronden vallen binnen de omvang van het geding.

15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de rapporten van de arts en de arbeidsdeskundige blijkt dat sprake was van een door [ex-werknemer] ondergane behandeling, zodat er ook geen reden was om een maatregel op te leggen. Daarnaast stelt verweerder dat deze gronden buiten de omvang van het geding vallen.

16. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.

17. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van toezicht op de rechten en plichten van [ex-werknemer] , het niet opleggen van een maatregel of het niet verplichten tot behandeling in beroep niet aan de orde kunnen komen. Daarop betrekking hebbende gronden heeft eiseres in bezwaar in het geheel niet aangevoerd.

18. Zelfs als eiseres in bezwaar wel gronden zou hebben aangevoerd op dit onderdeel, kan het onderhavige beroep niet slagen. Het bestreden besluit ziet op de toekenning van een WGA-uitkering aan [ex-werknemer] met ingang van 29 april 2012. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. De vraag of een maatregel of behandeling had moeten worden opgelegd, maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit en daarmee ook niet van het door de rechtbank te beslechten geschil. De gronden die eiseres in beroep aanvoert met betrekking tot het opleggen van een maatregel op grond van artikel 88 in samenhang met artikel 29 van de Wet WIA vallen dus buiten de omvang van het geding en worden ook daarom niet inhoudelijk besproken. Ook om die reden kan de beroepsgrond niet slagen.

19. De rechtbank merkt – ten overvloede – op dat zij wel oog heeft voor de financiële belangen voor een werkgever als eiseres als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava). Gelet op de verschillende partijen en belangen die bij de Wet Bezava een rol spelen, is het van belang geworden dat het beleid van verweerder met betrekking tot het (al dan niet bij aanvang van de uitkering) opleggen van verplichtingen en handhaving bij het niet naleven van die verplichtingen, hierop wordt afgestemd. Dit geldt te meer, nu de WIA-uitkering van een verzekerde in het geval van niet nageleefde verplichtingen kan worden beëindigd, waardoor de variabele premies minder lang aan de werkgever, die geen eigenrisicodrager is, worden toegerekend. De vraag of verweerder in dit geval een maatregel had moeten opleggen valt echter buiten de omvang van dit geding.

Duurzaamheid

20. Eiseres voert ten slotte aan dat niet deugdelijk is onderbouwd waarom geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Verzekeringsarts Does heeft in zijn rapport van 24 mei 2012 in het kader van de WIA-beoordeling geen duurzaamheid aangenomen, omdat hij vermoedde dat [ex-werknemer] op korte termijn opnieuw behandeling zou ondergaan in verband met zijn de grote kwetsbaarheid. Haaks daarop staat dat verweerder geen behandeling heeft opgelegd.

21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Van duurzame arbeidsongeschiktheid kan geen sprake zijn als de betrokkene nog onder behandeling is en verbetering in zijn medische situatie kan worden verwacht. Zowel in het rapport van de verzekeringsarts Does als in het arbeidsdeskundig rapport van De Waart van 4 juni 2012 wordt gesproken over behandeling van [ex-werknemer] . De verzekeringsarts spreekt over een behandeling van drie of vier dagdelen per week, de arbeidsdeskundige over een opname in dagbehandeling te beginnen de volgende dag. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld te verwachten dat de medische situatie op termijn zal verbeteren en dat de functionele mogelijkheden zullen toenemen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aangezien [ex-werknemer] destijds onder behandeling was en de prognose gunstig was, het voor de hand lag eerst het resultaat van de behandeling af te wachten alvorens duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Volgens het rapport van verzekeringsarts Does is dan ook per 6 maanden een heronderzoek aan de orde. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van

mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel