Home

Rechtbank Midden-Nederland, 26-01-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2385, C16/16/663 F

Rechtbank Midden-Nederland, 26-01-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2385, C16/16/663 F

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:2385
Zaaknummer
C16/16/663 F

Inhoudsindicatie

Art. 8 lid 2 Fw. Verzet tegen faillietverklaring. Art. 21 Rv. Van belang zijnde feiten door opposant niet volledig aangevoerd. Rechtbank maakt gevolgtrekking die haar geraden acht.

Uitspraak

R ECHTBANK MIDDEN-NEDERL AN D

Afdeling Civiel recht

Locatie Utrecht

zaaknummer: C16/16/663 F

Vonnis op grond van artikel 8 Faillissementswet (verzet tegen faillietverklaring)

d.d. 26 januari 2017

in de zaak van

[opposant]

wonende te [woonplaats] ,

opposant,

advocaat: mr. M. Goedhart,

tegen

de besloten vennootschappen:

mr. E.P. Pandelitschka q.q.,

handelend in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap GIVOLO B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geopposeerde,

advocaat: mr. P. Wijbrands.

Opposant zal hierna [opposant] worden genoemd, geopposeerde Pandelitschka q.q..

1. De procedure

1.1 De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft [opposant] op het door Pandelitschka q.q. ingediende verzoekschrift bij verstekvonnis van 13 december 2016 in staat van faillissement verklaard. Mr. D.M. Staal, lid van deze rechtbank, is tot rechter-commissaris benoemd en mr. W. Ploeg, advocaat te Nieuwegein, tot curator aangesteld.

1.2 [opposant] heeft op 22 december 2016 een verzetschrift tegen het vonnis van 13 december 2016 ter griffie van de rechtbank ingediend. Hij verzoekt het vonnis faillietverklaring van 13 december 2016 te vernietigen en Pandelitschka q.q. te veroordelen in de kosten van de procedure. Het verzetschrift is op 23 december 2016 opnieuw toegezonden omdat bij het op 22 december 2016 toegezonden verzetschrift één van de producties een pagina miste.

1.3De rechtbank heeft op 23 januari 2017 het advies van de curator ontvangen. De curator is van mening dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.

1.4 De rechtbank heeft op 23 januari 2017 van (de advocaat van) [opposant] een brief met producties 6 en 7 ontvangen.

1.5 Het verzetschrift is behandeld ter terechtzitting van 24 januari 2017. Ter terechtzitting zijn verschenen de advocaat van [opposant] , de advocaat van Pandelitschka q.q. en de curator.

1.6 De rechtbank heeft na afloop van de behandeling ter zitting mondeling uitspraak gedaan en de schriftelijke uitspraak bepaald op heden.

2. De feiten

2.1. Givolo B.V. heeft op grond van het tussen haar en [opposant] op tegenspraak gewezen vonnis van 23 maart 2016 van de kantonrechter te Utrecht een vordering van in totaal € 12.796,97 vanwege niet aan Givolo B.V. betaalde huur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De kantonrechter heeft zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [opposant] heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.

2.2. De Staat der Nederlanden (hierna: de Staat), opvolgend eigenaar van bedoelde woning, heeft op grond van het uitvoer bij voorraad verklaarde en op tegenspraak gewezen vonnis van de kantonrechter te Utrecht van [opposant] te vorderen over de periode van 18 november 2015 tot en met 30 april 2015 de huur van in totaal € 7.250,00, over de periode van 1 mei 2015 tot en met 18 november 2015 de huur van € 1.250,00 per maand en vanaf 19 november 2015 tot de datum van de ontruiming een gebruiksvergoeding van € 1.250,00 per maand. Ook tegen dit vonnis heeft [opposant] hoger beroep ingesteld.

2.3. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 20 december 2016 het hoger beroep van [opposant] tegen het vonnis van 18 november 2015 verworpen.

2.4. [opposant] heeft de vordering van Givolo B.V. niet betaald. De vordering van de Staat is evenmin betaald.

3. De beoordeling

3.1. [opposant] is op 22 december 2016 tegen het faillissementsvonnis van 13 december 2016 in verzet gekomen. Het verzet is derhalve binnen de wettelijke termijn ingesteld, zodat [opposant] ontvankelijk is in zijn verzoek.

3.2. [opposant] betwist dat hij verkeerd in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Kort samengevat stelt hij dat van het bestaan van de vorderingsrechten van Givolo B.V. en de Staat niet (summerlijk) is gebleken. De vonnissen van de kantonrechter zullen in hoger beroep niet in stand blijven “omdat deze vonnissen kennelijk berusten op een vergissing en/of omdat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden”, aldus [opposant] .

Met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:524, stelt [opposant] dat die nieuwe feiten blijken uit verklaringen van de broers van [opposant] . Deze verklaringen zijn overgelegd bij de brief van 20 januari 2017 van mr. M. Goedhart. De verklaring van broer [A] is ongedateerd, die van [B] is gedateerd 19 januari 2017. Beiden verklaren dat zij geen huurpenningen aan Givolo B.V. hoefden te betalen.

Uit die verklaringen volgt dat ook [opposant] geen huur hoefde te betalen aan Givolo B.V., aldus [opposant] .

De kennelijke vergissing waarop de vonnissen zouden berusten, bestaat eruit dat de kantonrechter heeft verzuimd het beroep van [opposant] op verrekening in zijn beoordeling te betrekken.

3.3. Uit het advies van de curator blijkt dat in het hoger beroep tegen het vonnis van 18 november 2015 op 20 december 2016 arrest is gewezen. [opposant] heeft in zijn verzetschrift van 22 december 2016 doen voorkomen alsof beide appelprocedures nog lopen. Ook bij de hernieuwde aanbieding op 23 december 2016, bij het aanbieden van de producties 6 en 7 op 23 januari 2017 en tijdens de behandeling ter zitting heeft [opposant] van dat arrest geen melding gemaakt. Eerst nadat Pandelitschka q.q. en de curator het arrest ter sprake brachten heeft de advocaat van [opposant] toegegeven dat hij op de hoogte was van het arrest.

3.4. [opposant] is zelf niet te zitting verschenen. Hij zou in het buitenland verblijven en niet genoeg financiële middelen hebben om naar Nederland te komen. De curator daarop verklaard dat [opposant] zich op een boot ophoudt in de wateren rond Ibiza en dat de boot van [opposant] is. De advocaat van [opposant] heeft vervolgens op vragen van de rechtbank geantwoord dat [opposant] leeft van giften van niet nader bekende vrienden en dat de boot geen eigendom is van [opposant] .

De curator heeft daarop gesteld, en dat is niet weersproken, dat de boot hetzelfde zeiljacht waarover [opposant] een jaar voor faillissement op Facebook nog trots heeft laten weten dat hij een nieuwe jacht had gekocht en daarmee had koers gezet naar Ibiza althans de Middellandse Zee.

De curator heeft voorts verklaard dat [opposant] niet heeft gereageerd op het verzoek van de curator om nar zijn kantoor te komen, hoewel [opposant] toen in Nederland verbleef. De advocaat van [opposant] heeft daarop verklaard dat het “een hele tijd geleden” was dat [opposant] in Nederland was. Bij doorvragen van de rechtbank verklaarde de advocaat van [opposant] dat [opposant] voor de begrafenis van zijn vader naar Nederland was gekomen. Wanneer de vader was overleden wist de advocaat niet, evenmin wist de advocaat of dat overlijden voor of na het faillissement van [opposant] had plaats gevonden. De curator wist te melden dat de vader op 10 december 2016 is overleden, derhalve drie (3) dagen voor de faillietverklaring. Dat [opposant] na faillietverklaring nog in Nederland is geweest was de curator gebleken uit [opposant] Facebookbericht met foto van 29 december 2016 dat hij aan de Nederlandse kust verbleef. De advocaat van [opposant] heeft daarop verklaard dat hij vermoedt dat de begrafenis dan wel op 29 december 2016 zal hebben plaats gevonden. 29 december 2016 vond de advocaat op 24 januari 2017 “best een hele tijd geleden”.

3.5. De rechtbank heeft de advocaat van [opposant] ter zitting artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgehouden. Op grond van dat artikel zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt die verplichting niet nageleefd dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

Op grond van dat artikel heeft de rechtbank overwogen dat [opposant] door in zijn verzetschrift niet te melden dat in één van de appelprocedures arrest was gewezen - en dat ook later niet alsnog te melden - die verplichting niet heeft nageleefd. [opposant] dragende stelling van het verzet is immers dat – samengevat – de vorderingen van Givolo B.V. en de Staat nog niet vast staan omdat tegen beide vonnissen nog appelprocedures lopen. Aan die verplichting is evenmin voldaan door het “gedraai” van [opposant] advocaat ter zitting in zijn beantwoording van toch eenvoudige vragen over het verblijf van [opposant] in Nederland.

De rechtbank maakt daaruit de gevolgtrekking dat aan de juistheid en volledigheid van hetgeen [opposant] ook overigens als feit aanvoert ter onderbouwing van zijn stellingen dermate moet worden getwijfeld dat het buiten beschouwing moet worden gelaten. Wat betreft de verklaringen van de broers van [opposant] merkt de rechtbank nog op dat de feiten die uit die verklaringen zouden moeten blijken feiten betreffen die alle al bekend waren of hadden kunnen zijn voor het wijzen van de vonnissen van de kantonrechter en het instellen van het hoger beroep, zodat van nieuwe feiten in objectieve zin geen sprake is.

De stellingen van [opposant] kunnen derhalve, bij gebreke van voldoende onderbouwing, aan het oordeel van de rechtbank van 13 december 2016 geen afbreuk doen.

3.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzet ongegrond worden verklaard.

4. De beslissing

De rechtbank:

verklaart het verzet ongegrond.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op

26 januari 2017.