Home

Rechtbank Midden-Nederland, 11-11-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7719, C/16/419917 / HA RK 16/157

Rechtbank Midden-Nederland, 11-11-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7719, C/16/419917 / HA RK 16/157

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
11 november 2016
Datum publicatie
22 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2016:7719
Zaaknummer
C/16/419917 / HA RK 16/157

Inhoudsindicatie

Opheffing testamentaire last op grond van art.4:134 BW.

Uitspraak

Beschikking

Team toezicht

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/419917 / HA RK 16/157

Beschikking van 11 november 2016

in de zaak van

[verzoekster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna ook te noemen: verzoekster,

gemachtigde: mr. E. Koers, advocaat te Utrecht .

1 Verloop van de procedure

1.1.

Verzoekster heeft op 11 juli 2016 een verzoekschrift met producties ingediend dat strekt tot herziening van een testamentaire last in verband met onvoorziene wijziging van omstandigheden.

1.2.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van de heer [E] , namens Accolade Zorg, van 30 augustus 2016 waarin hij aangeeft dat Accolade Zorg geen bezwaar heeft tegen het verzoek van verzoekster.

1.3.

De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Ter terechtzitting zijn verschenen:

-

de heer [A] en de heer [B] , bestuurders van verzoekster;

-

mevrouw [C] , secretaresse van verzoekster;

-

mr. E. Koers, advocaat van verzoekster.

Van het verhandelde ter terechtzitting is aantekening gehouden.

1.4.

Hoewel behoorlijk opgeroepen is mevrouw [D] , werkzaam bij Accolade Zorg, niet ter terechtzitting verschenen. Bij brief van 30 augustus heeft Accolade Zorg, namens mevrouw [D] , bericht dat zij geen noodzaak ziet om ter terechtzitting te verschijnen.

2 Feiten

2.1.

Op [2014] is te [woonplaats] overleden mevrouw [erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [1925] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , hierna te noemen: erflaatster.

2.2.

Erflaatster heeft geen echtgenoot of kinderen achtergelaten.

2.3.

Bij testament van 29 juni 2011, verleden voor mr. H. Steenhuis, notaris te Urk, heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt.

2.4.

Verzoekster opgericht bij testament van erflaatster.

2.5.

In haar testament heeft erflaatster verzoekster benoemd tot executeur. Verzoekster heeft die benoeming aanvaard. Voorts heeft erflaatster verzoekster benoemd tot enig erfgenaam. Verzoekster heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.6.

Erflaatster heeft aan verzoekster een testamentaire last opgelegd, luidend als volgt”:

“1. Ik leg de stichting als erfgenaam de last op:

a. gedurende twintig jaar na mijn overlijden er voor zorg te dragen dat het gedeelte van de tuin van mijn woonhuis, te weten de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] [sectie] nummer [nummer] , alwaar mijn honden zijn begraven casu quo de urnen van mijn honden zijn geplaatst, te allen tijde wordt gerespecteerd, dat wil zeggen niet wordt bewerkt/bebouwd, althans niet dusdanig dat de begraafplaats van mijn honden op enigerlei wijze wordt geschonden; en

b. de erfopvolging door de stichting en de daaraan verbonden in dit artikel aan de stichting opgelegde last in te schrijven in de openbare registers, aangezien het betreft feiten die voor de rechtstoestand van mijn woonhuis van belang zijn.

2. Bedoeld gedeelte van de tuin van mijn woonhuis, zijnde de begraafplaats van mijn honden, is aangegeven op de aan dit testament gehechte situatietekening.

3. In verband met het feit dat aan de stichting een testamentaire last is opgelegd, is de stichting verkrijger onder ontbindende voorwaarde; in verband daarmee bepaal ik, dat de stichting desondanks bevoegd is de tot mijn nalatenschap behorende goederen met inachtneming van haar doel onvoorwaardelijk te vervreemden en te verteren, een en ander met uitzondering van mijn genoemde woonhuis.“

2.7.

Het doel van de stichting is in het testament - voor zover hier van belang - omschreven als volgt:

“a. het financieren van bepaalde concrete objecten/projecten ten behoeve van personen met een al dan niet geestelijke of lichamelijke beperking en/of zorginstellingen met een Anbi-status (als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b Wet inkomstenbelasting 2001), een en ander in de ruimste zin des woords.

b. het beheren en voor zover mogelijk, al dan niet in reële termen, in stand houden van het vermogen van oprichtster teneinde de onder lid 1(bedoeld zal zijn: de onder sub a, toevoeging rechtbank) vermelde doelstelling te kunnen realiseren”.

2.8.

Erflaatster heeft op de dag dat zij het testament ondertekende een aparte brief met richtlijnen voor verzoekster nagelaten. In die brief heeft zij als volgt een nadere invulling gegeven aan de doelstellingen van de stichting:

“Het is mijn uitdrukkelijke wens dat mijn woonhuis ter beschikking wordt gesteld voor (tijdelijke) woonruimte voor stagiaires en/of verplegend personeel van het nabijgelegen verzorgingscentrum [verzorgingscentrum] . Het is mij bekend dat het voor deze personen niet eenvoudig is om passende (tijdelijke) huisvesting te vinden in de directe omgeving van [verzorgingscentrum] . De reden dat ik mijn woonhuis hiervoor beschikbaar wil stellen is gelegen in het feit dat ik degenen die kiezen voor een beroep in de verzorgingssector een warm hart toedraag.”

3 De beoordeling

3.1.

Het verzoek strekt primair tot opheffing van de testamentaire last en subsidiair tot wijziging van de testamentaire last, als volgt:

“1. de honden van erflaatster te herbegraven op Dierbegraafplaats Klaverweiden te Hoevelaken, dan wel een andere geschikte dierbegraafplaats die hiervoor volgens verzoekster in aanmerking komt, dan wel een andere door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dierbegraafplaats, en hen nog 20 jaar na overlijden van erflaatster herbegraven te houden; en

2. het voormalige woonhuis van erflaatster te gelde te maken en de waarde daarvan toe te voegen aan het vermogen van verzoekster, onder opheffing van de last een kettingbeding ten aanzien van de hondenbegraafplaats te hanteren.”

3.2.

Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster aangevoerd dat er geen behoefte meer is aan het door erflaatster beoogde zusterhuis, omdat [verzorgingscentrum] inmiddels zelf slaapgelegenheid heeft gerealiseerd voor het personeel. Uit onderzoek is gebleken dat de woning in de huidige staat en met de huidige last niet voor andere, al dan niet zorg gerelateerde doeleinden kan worden gebruikt. Dat betekent dat bij handhaving van de last en het kettingbeding het woonhuis wellicht jarenlang leeg staat, terwijl de vaste lasten en onderhoudskosten doorlopen. Zonder wijziging van de last en bij handhaving van het kettingbeding wordt slechts ingeteerd op het vermogen van de stichting, alsdus – zakelijk weergegeven- verzoekster.

3.3.

Het verzoek van de stichting is gebaseerd op artikel 4:134 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van deze wetsbepaling kan de rechter op verzoek van (onder andere) degene op wie de last rust, de last wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van erflaatster ingetreden omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de last uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen ongerechtvaardigd zou zijn. Op grond van artikel 4:134 lid 2 BW dient de rechter daarbij zoveel mogelijk de bedoeling van erflaatster in acht te nemen. Niet vereist is dat de wijziging van omstandigheden niet door de erflaatster was voorzien.

3.4.

Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 4:134 BW en de jurisprudentie volgt dat het bij de beantwoording van de vraag of een testamentaire last gewijzigd of opgeheven dient te worden niet zo zeer aankomt op wat redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen. Het artikel geeft veeleer een voorziening met het oog op testamentaire lasten die door na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden hun zin verloren hebben, niet meer met de bedoeling van de erflater overeenstemmen of aanpassing behoeven aan hun maatschappelijke strekking of aan het algemeen belang. Een testamentaire last mag niet lichtvaardig worden gewijzigd of opgeheven en bij wijziging dient te worden gezocht naar een oplossing die zoveel mogelijk recht doet aan de bedoeling van de erflater met de die last.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat de ongewijzigde instandhouding van de last uit het oogpunt van de bij die specifieke last betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen ongerechtvaardigd is. Zij overweegt daartoe het volgende.

3.6.

Erflaatster had de uitdrukkelijke wens om haar woonhuis na haar overlijden ter beschikking te stellen voor (tijdelijke) woonruimte voor stagiaires en/of verplegend personeel van het nabijgelegen verzorgingscentrum [verzorgingscentrum] . Kort voor het opmaken van haar testament heeft erflaatster, bijgestaan door haar adviseurs, in gesprekken met onder andere het bestuur van [verzorgingscentrum] getoetst of dat verzorgingscentrum aan een dergelijke woonruimte behoefte had. Toen in die gesprekken die behoefte bleek te bestaan - [verzorgingscentrum] beschikte destijds niet over voldoende tijdelijke woonruimte voor haar personeel - heeft erflaatster op de dag van het opmaken van het testament de onder 2.8 weergegeven schriftelijke instructie aan het bestuur van de stichting gegeven.

Vast staat dat [verzorgingscentrum] gemelde behoefte niet meer heeft: zijn heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, inmiddels zelf op eigen terrein alsnog voldoende slaapgelegenheid voor het personeel gerealiseerd. Bovendien is er, door een andere inrichting van de zorg, minder behoefte aan slaapplaatsen.

3.7.

Verzoekster heeft gezocht naar bestemmingen voor het woonhuis die zo dicht mogelijk bij de door erflaatster voorgestane bestemming zouden liggen. Zo heeft verzoekster onder meer onderzocht of het woonhuis zou kunnen dienen als tijdelijke opvang van zorgbehoevenden of als dagbesteding of als hospice. Daarvoor bleek het huis niet, althans niet anders dan na grote investeringen, geschikt. In de omgeving zijn bovendien voldoende hospices, zodat, los van de vereiste investeringen, aan die bestemming geen behoefte is.

3.8.

De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6 en 3.7 is overwogen, met verzoekster, van oordeel dat aan de door erflaatster gegeven instructie geen opvolging kan worden gegeven, zonder dat aan de hiervoor onder 2.7 letter b weergegeven doel van de stichting afbreuk wordt gedaan. Dat bij gebreke van die opvolging, zoals verzoekster stelt, het woonhuis verkocht dient te worden, teneinde te voorkomen dat de vaste lasten en de kosten van onderhoud het vermogen van de stichting blijven belasten, acht de rechtbank zeer aannemelijk.

3.9.

Gelet op het hiervoor onder 3.3. weergegeven kader waarbinnen het verzoek tot opheffing of wijziging van de last dient te worden getoetst, dient de vraag te worden beantwoord of de feitelijke onmogelijkheid om aan gemelde instructie opvolging te geven een ingtreden omstandigheid is die van dien aard is, dat de ongewijzigde instandhouding van de last uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen ongerechtvaardigd zou zijn. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.

3.10.

Erflaatster heeft met haar testament blijk gegeven van een grote betrokkenheid bij de zorg voor en het welzijn van degenen die vanwege hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid op verzorging door anderen zijn aangewezen: zij heeft haar nagenoeg haar gehele - zeer aanzienlijke - vermogen ten dienste gesteld van die zorg en verzoekster opgericht om dat vermogen ten dienste van die zorg te beheren. In haar testament heeft zij, anders dan in voormelde instructie aan het stichtingsbestuur, in artikel 1 sub a van de statuten van verzoekster, de projecten en instellingen die zij daarbij op het oog had in meer algemene termen beschreven, kennelijk teneinde de stichting in de gelegenheid te stellen om “binnen de zorg” een zo breed mogelijk scala van projecten en instellingen te financieren.

Aan die financiering heeft zij aldus een zeer zwaar belang gehecht.

3.11.

De last die erflaatster heeft opgelegd, blijkt dat erflaatster er eveneens belang aan hechtte dat de delen van haar tuin waar haar honden in de loop der jaren, erflaatster heeft jarenlang een hondenkennel geëxploiteerd, zijn begraven onaangeroerd zouden blijven.

Op de aan het testament gehechte tekening lijkt die begraafplaats een groot deel van de achtertuin in beslag te nemen, ter zitting is door verzoekster toegelicht dat direct achter het aan het huis gelegen terras ongeveer zeven honden zijn begraven en dat in een strook naast het tuinpad van het woonhuis naar het bijgebouw in de achtertuin een onbekend aantal honden ligt begraven. De begraafplaats van twee urnen is bekend.

3.12.

De afweging tussen de door erflaatster in haar testament genoemde belangen is een bijzondere: het gaat immers niet om een afweging van een door erflaatster gestipuleerd belang enerzijds en een, wat de rechtbank maar aanduidt als een “buiten het testament gelegen” (persoonlijk of maatschappelijk) belang, maar om een rangschikking van twee slechts vanwege het testament bestaande en derhalve “binnen het testament gelegen” belangen.

3.13.

Bij die rangschikking prevaleert naar het oordeel van de rechtbank het belang met het (positieve) maatschappelijke effect, te weten het belang van financiering van zorg.

Zoals hiervoor onder 3.8 overwogen, is het zeer aannemelijk dat het woonhuis verkocht zal moeten worden. Verzoekster heeft betoogd dat het woonhuis met het door de last opgelegde kettingbeding een fractie zal opbrengen van de opbrengst die zonder kettingbeding kan worden gerealiseerd: het woonhuis is gedateerd en bij eventuele nieuwbouw of ingrijpende verbouw zal de grond niet onaangeroerd kunnen blijven. De honden liggen dan “in de weg”. Bovendien is een perceel waarin een onbekend aantal, maar ten minste negen honden liggen begraven voor de meeste kopers niet erg aantrekkelijk.

De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat percelen aan de laan waaraan het woonhuis is gelegen, zeker als het betreft percelen, zoals het onderhavige perceel, met gedateerde bebouwing doorgaans worden verkocht als (zeer gewilde) bouwgrond. Dat betekent dat een potentiële koper de vrije hand zal willen hebben voor zijn nieuwbouwplannen en, bij gebreke van die vrije hand, niet zal kopen of veel minder zal willen betalen.

Door de verkoop van het woonhuis wordt het liquide vermogen van verzoekster vergroot en nemen de vaste lasten van verzoekster af, waardoor verzoekster meer geld beschikbaar kan stellen ten behoeve van haar doelen. Van die verruiming van verzoeksters fondsen zullen derhalve meer projecten en instellingen kunnen profiteren.

De rechtbank zal het perceel bevrijden van de effecten van de last.

3.14.

De vraag rijst of de effecten van de last moeten worden weggenomen door, zoals primair verzocht, opheffing of door wijziging in de door verzoekster subsidiair voorgestelde zin. Wijziging zoals verzoekster heeft voorgesteld houdt in dat verzoekster de overblijfselen van de honden moet laten opgraven en herbegraven. Verzoekster heeft onderbouwd gesteld dat daarmee ten minste € 10.000,- is gemoeid. Herbegraven is arbeidsintensief: de grond (het perceel meet ongeveer 2200 vierkante meter, is beplant met bomen en de graven zijn niet gemarkeerd) dient (handmatig) te worden gezeefd, waarna de aldus gevonden overblijfselen worden verzameld en naar Hoevelaken worden gebracht om aldaar te worden begraven.

3.15

Herbegraving brengt uit haar aard een verstoring van de door erflaatster voorgestane laatste rustplaats van de honden met zich mee. Aan die wens van erflaatster kan dus niet meer tegemoet worden gekomen. Dat de honden vervolgens tot 20 jaar na het overlijden van erflaatster in Hoevelaken blijven begraven, doet daar niet aan af.

Gelet op daarop en op de hoge kosten van herbegraving, zal de rechtbank de last opheffen.

4 De beslissing