Home

Rechtbank Limburg, 07-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6615, 5722674 AZ VERZ 17-22

Rechtbank Limburg, 07-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6615, 5722674 AZ VERZ 17-22

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
7 juli 2017
Datum publicatie
14 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:6615
Zaaknummer
5722674 AZ VERZ 17-22

Inhoudsindicatie

Werknemer heeft door het regelmatig inleveren van aan (de opdrachtgevers van) werkgever toebehorend kopermateriaal en het niet-afdragen van de opbrengst daarvan zonder meer een verplichting uit de arbeidsovereenkomst geschonden en zich laakbaar jegens werkgever gedragen.

Dergelijke gedragingen kunnen een dringende reden in de zin van art. 7:678 BW opleveren. In het onderhavige geval is zulks anders, mede gelet op de omstandigheden, waaronder de gedoogcultuur, althans algemene praktijk bij werkgever. De leidinggevende van werknemer was hiervan op de hoogte. Welke rol de leidinggevende hierin precies gespeeld heeft, is onduidelijk gebleven, maar vaststaat dat hij rechtstreeks betrokken was door dit jarenlang aan te zien en te gedogen. Het handelen van werknemer vormt grond voor beëindiging van de arbeidsrelatie tussen partijen. Er is geen sprake van een dringende reden voor een onverwijlde opzegging en evenmin van ernstig verwijtbaar handelen, maar het handelen van werknemer is wel te kwalificeren als verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:669 lid 3 onder e BW.

Uitspraak

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer 5722674 AZ VERZ 17-22

Beschikking van de kantonrechter van 7 juli 2017

in de zaak van

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek]

wonend aan de [adres] , [woonplaats]

verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek

gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen, juridisch adviseur te Heerlen

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BAM INFRA ENERGIE & WATER ZUID B.V.

gevestigd en kantoorhoudend aan De Steenbok 15, 5215 MG ’s-Hertogenbosch

verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek

gemachtigde mr. P.H. Mahieu, advocaat te Den Haag

Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] en BAM genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het op 10 februari 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift ex art. 7:681 BW met bijlagen 1 tot en met 14

-

het verweerschrift dat tevens voorzien is van een voorwaardelijk tegenverzoek strekkend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:671b BW met bijlagen 1 tot en met 6

-

de mondelinge behandeling op 18 april 2017 ter gelegenheid waarvan drs. Wassen een pleitnota ingebracht heeft

-

de door BAM ingediende nadere rapportage d.d. 30 mei 2017 omtrent een door Onderzoeksbureau Vidocq B.V. (verder: Vidocq) op suggestie van de kantonrechter uitgevoerd vervolgonderzoek

-

de op voorhand toegezonden pleitaantekeningen van drs. Wassen

-

de voortzetting van de mondelinge behandeling op 3 juli 2017, die plaatsgevonden heeft tegelijk met die van de zaak van collega-werknemer [naam collega 1] (5719731 AZ VERZ 17-21).

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is sedert 1 november 2009 in dienst van BAM, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en thans voor onbepaalde tijd, in de functie van monteur laagspanning, tegen een loon van laatstelijk

€ 3.010,20 bruto per vier weken exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten (bijlage 1 van het verzoekschrift).

2.2.

Op 17 november 2016 was [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] samen met zijn collega [naam collega 1] werkzaam op een door BAM ten behoeve van / in opdracht van netwerkbeheerder Enexis uitgevoerd project in de nabijheid van de Noorderbrug, de Lage Frontweg, te Maastricht. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft op enig moment de mof van een kabel (10 kV) die nog onder stroomspanning stond, doorgeknipt. Als gevolg hiervan heeft [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] letsel opgelopen.

2.3.

BAM heeft daarop een onderzoek naar de toedracht van het incident ingesteld, welk onderzoek geresulteerd heeft in een 24-uurs feitenrapport.

2.4.

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] is vervolgens op non-actief gesteld. De brief van 21 november 2016 vermeldt daarover (bijlage 3 van het verzoekschrift):

“Naar aanleiding van een (veiligheids)incident op donderdag 17 november 2016 schrijf ik u.

Deze dag bent u betrokken geweest bij een (veiligheids)incident op het project Noorderbrug te Maastricht. Momenteel vindt er een onderzoek plaats naar de toedracht van dit incident.

Naar aanleiding hiervan bent u vanaf, donderdagmiddag 17 november 2016, tot nader order geschorst voor de uitoefening van uw functie.

Deze schorsing is aan u op donderdagmiddag 17 november 2016 reeds mondeling door uw leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] , medegedeeld.”

2.5.

Naar aanleiding van voormeld incident ontvingen alle bij het project betrokken BAM-werknemers, onder wie [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] , een brief met dagtekening 29 november 2016 van [naam bedrijfsleider] , bedrijfsleider, waarin - voor zover relevant - vermeld is (bijlage 6 van het verzoekschrift):

“(…) Inleveren vrijkomende materialen

In de afgelopen jaren zijn er via publicaties, brieven en toolboxen diverse malen instructies gegeven met betrekking tot het inleveren van uit werk vrijgekomen materialen zoals oude kabels, gasleidingen en waterleidingen, die eigendom zijn en blijven van BAM en/of opdrachtgever. Vaak blijkt dat slechts een klein deel van de uit het werk vrijkomende kabels en leidingen wordt gedeponeerd in de daarvoor bestemde container bij de opdrachtgever.

Hierbij willen we jullie er nogmaals op attenderen dat medewerkers die zich schuldig maken aan diefstal van eigendommen van de opdrachtgever, bewust het risico nemen van ontslag op staande voet. (…)”

2.6.

De bevindingen uit het 24-uurs feitenrapport waren voor BAM van dien aard en ernst, dat zij Vidocq ingeschakeld heeft om een onderzoek te doen naar de toedracht van voormeld incident. Van haar onderzoeksbevindingen heeft Vidocq rapport opgemaakt (bijlage 2 van het verweerschrift).

2.7.

Vidocq kwam in haar rapportage tot de conclusie dat naast [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] ook de in ploegverband met hem werkzame collega’s [naam collega 1] en [naam collega 2] zonder toestemming van BAM (en/of Enexis) ‘eigendommen’ van opdrachtgevers van BAM verkocht hadden zonder die opbrengsten te melden en af te dragen aan BAM of de betreffende opdrachtgever / eigenaar. Op 12 december 2016 heeft BAM, in de persoon van bedrijfsleider [naam bedrijfsleider] en HR-functionaris [naam HR-functionaris] , deze bevindingen besproken met [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] , althans hem hiermee geconfronteerd en in de gelegenheid gesteld zijn visie daarop te geven. Vervolgens is [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] aan het eind van dit gesprek ‘op staande voet ontslagen’. BAM heeft de arbeidsovereenkomsten met [naam collega 2] en [naam collega 1] eveneens onverwijld opgezegd.

2.8.

De onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst is bij brief van 13 december 2016 aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] bevestigd onder vermelding van de door BAM gehanteerde dringende reden. De bewuste brief zegt daarover in het bijzonder (bijlage 10 van het verzoekschrift):

“(…) Hierbij bevestig ik u dat u op maandag 12 december 2016 per direct en daarmee op staande voet bent ontslagen. (…)

De reden hiervoor is dat is gebleken dat, mede op basis van onderzoek uitgevoerd door bedrijfsrecherchebureau Vidocq BV, u zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming van BAM verkopen van eigendommen (restmaterialen) van opdrachtgevers van BAM. De opbrengsten van die verkoop zijn door u nimmer door u aan BAM gemeld en niet afgedragen aan BAM of de betreffende opdrachtgever/eigenaar. Door uw handelen heeft u de BAM Gedragscode en de interne richtlijnen over het inleveren van restmaterialen geschonden en heeft u de goede naam van BAM ernstig in gevaar gebracht. Daarbij heeft u het risico op verdere financiële (gevolg-)schade voor BAM, ten onrechte voor lief genomen.(…)

U wordt te kennen gegeven dat het gaat om meerdere malen inleveren van restmaterialen in de periode van 2015 en 2016 waarbij de het aantal kilo’s en de waarde ervan u worden toegelicht. De opbrengst heeft een totaalwaarde van € 1.531,50. (…)”

2.9.

[naam collega 2] heeft berust in het ontslag. [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] en [naam collega 1] hebben bij afzonderlijke verzoekschriften vernietiging van de opzegging verzocht. In de zaak van [naam collega 1] wordt gelijktijdig met deze beschikking uitspraak gedaan.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] verzoekt:

I. primair:

- vernietiging van het ‘ontslag op staande voet’, toekenning van een billijke vergoeding van

€ 15.000,-- bruto, een rechterlijk bevel hem toe te laten ‘tot de werkvloer’ teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom, alsmede doorbetaling van loon met nevenvorderingen (inclusief verstrekken loonspecificaties op straffe van een dwangsom);

II. subsidiair:

BAM te veroordelen tot:

  1. betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] van een billijke vergoeding ex art. 7:681 BW van € 15.000,00 bruto

  2. betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] van een transitievergoeding ex art. 7:673 BW ten belope van

€ 8.128,00 bruto

het verstrekken van deugdelijke specificaties van voormelde betalingen, op straffe van een dwangsom

alsmede het concurrentiebeding buiten werking te stellen dan wel te vernietigen

III. primair en subsidiair:

- BAM te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft het subsidiair gedane verzoek met betrekking tot het non-concurrentiebeding bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 april 2017 ingetrokken, nu van een dergelijk beding in zijn arbeidsovereenkomst geen sprake is.

3.2.

BAM heeft zich fundamenteel verweerd op alle onderdelen.

3.3.

Bij wijze van tegenverzoek wordt door BAM verzocht - voor het geval de opzegging in rechte mocht worden vernietigd - de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] te ontbinden op grond van art. 7:671b lid 1 onderdeel a BW in verbinding met art. 7:669 lid 3 onderdelen e, g en/of h BW, zonder toekenning van een transitievergoeding, en [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure. Aan dit verzoek legt BAM ten grondslag dat

- kort gezegd - zich primair ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] voorgedaan heeft (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding ontstaan is van zodanige aard en ernst (art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW) dan wel zich andere omstandigheden voordoen die van zodanig gewicht zijn (art. 7:669 lid 3 onderdeel h BW), dat van BAM in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.4.

[verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] heeft zich op zijn beurt fundamenteel verweerd tegen dit voorwaardelijke tegenverzoek en de daarvoor aangevoerde gronden, waarbij vastgesteld wordt dat [verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek] in dit kader geen aanspraak gemaakt heeft op een transitievergoeding noch een andere claim aan zijn verweer verbonden heeft.

3.5.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4 De beoordeling

5 De beslissing