Home

Rechtbank Limburg, 12-06-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:5489, 5897232 AZ VERZ 17-51, 5909470 AZ VERZ 17-55

Rechtbank Limburg, 12-06-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:5489, 5897232 AZ VERZ 17-51, 5909470 AZ VERZ 17-55

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
12 juni 2017
Datum publicatie
19 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:5489
Zaaknummer
5897232 AZ VERZ 17-51, 5909470 AZ VERZ 17-55

Inhoudsindicatie

Arbeidsovereenkomst. Onverwijlde opzegging door werkgever. Alcoholgebruik? Schelden en bedreigen? Dringende reden? Werknemersverzoek. Billijke vergoeding. Gefixeerde schadevergoeding. Transitievergoeding. Uitbetaling restant loon en vakantiedagen. Tegenverzoek werkgever gegrond op grond van art. 7:677 lid 2 BW.

Uitspraak

beschikking

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummers 5897323 AZ VERZ 17-51 en 5909470 AZ VERZ 17-55

Beschikking van 12 juni 2017

in de zaak van

[verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] ,

wonend te [woonplaats] ,

verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,

gemachtigde mr. Z.N. Daniëls-Ashruf,

tegen:

[verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] ,

h.o.d.n. [handelsnaam],

zaak doend te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,

gemachtigde mr. C.A.M. Lemeer-Smeets.

Partijen zullen hierna [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] en [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

in de zaak met het nummer 5897323 AZ VERZ 17-51:

-

het verzoekschrift met 11 bijlagen, ingekomen op 12 april 2017

-

het verweerschrift met 6 bijlagen, ingekomen op 16 mei 2017

-

de “akte houdende wijziging van eis 23 mei 2017”, ingekomen op 23 mei 2017

in de zaak met het nummer 5909470 AZ VERZ 17-55:

-

het verzoekschrift van [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] met vijf bijlagen

-

het verweerschrift van [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] met één bijlage

in beide zaken:

- de mondelinge behandeling op 23 mei 2017, waarbij namens [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] een pleitnota is overgelegd.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] is op 1 april 2013 op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] in dienst getreden in de functie van algemeen medewerker. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 november 2014 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het overeengekomen loon bedraagt laatstelijk

€ 1.435,72 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld.

2.2.

[verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] en [naam leidinggevende] (hierna [naam leidinggevende] ) hebben de dagelijkse leiding in de door [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] geëxploiteerde onderneming (een hotelboot).

2.3.

Op 18 februari 2017 zou [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] vanaf ongeveer 14.00 uur haar werkzaamheden voor [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] aanvangen. Circa twee uur voor aanvang van haar dienst heeft [naam leidinggevende] haar telefonisch aangesproken op fouten die zij de dag daarvoor tijdens haar werk gemaakt had.

2.4.

Omstreeks 14.00 uur was [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] op 18 februari 2017 op haar scooter bij de onderneming van [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] gearriveerd. Op dat moment zat de dienst van [naam leidinggevende] er op. [naam leidinggevende] bevond zich toen in het bargedeelte van [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] samen met [naam werknemer] , een werknemer van [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] wiens dienst eveneens was afgelopen die dag. Beiden hadden op dat moment na afloop van hun werk alcohol gedronken.

2.5.

Nadat [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] was gearriveerd, vond er een woordenwisseling plaats tussen haar en [naam leidinggevende] . [naam leidinggevende] verzocht toen [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] de werkplek te verlaten, hetgeen [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] geweigerd heeft. [naam leidinggevende] belde daarop de politie. Na aankomst van de politieagent verliet [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] de werkplek en nam daarbij haar scooter mee.

2.6.

Op 20 februari 2017 heeft [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] haar werkzaamheden willen hervatten. [naam leidinggevende] heeft haar dit niet toegestaan en haar weggestuurd.

2.7.

Bij brief van 20 februari 2017 heeft [naam leidinggevende] [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen en daarvoor de volgende redenen gegeven:

“De redenen voor dit ontslag zijn, dat u op zaterdag 18 februari 2017 onder invloed van alcohol op uw werk verscheen en vervolgens weigerde de zaak te verlaten, ondanks mijn dringende verzoek aan u daartoe, waarna ik de politie heb moeten bellen waarna u mij in het bijzijn van 2 politieagenten bedreigd en uitgescholden heeft.

U kwam zaterdagmiddag 18 februari jl. al op de zaak binnen waarbij voor mij en enkele andere aanwezigen, duidelijk zichtbaar en merkbaar was dat u onder invloed van alcohol verkeerde. Ik sprak u die middag meteen aan op een aantal grove fouten die u op vrijdag 17-02-2017 tijdens de uitvoering van uw werkzaamheden gemaakt had. Uw reactie was dusdanig verbaal agressief dat ik u heb verzocht om de zaak te verlatenen en u op maandag 20-02-2017 met uitleg weer te melden.

U zei toen echter dat u niet van plan was vrijwillig te vertrekken en dat ik de politie maar moest bellen. Nadat ik u nog enkele malen gesommeerd heb het pand te verlaten, heb ik inderdaad de politie maar gebeld. De politie arriveerde, heeft even met mij en u apart gesproken en u vervolgens naar buiten begeleid toen u mij in het bijzijn van de politieagenten begon te bedreigen en uit te schelden.

Vanmorgen om 8.30u heeft u zich gemeld maar heeft u op geen enkele wijze uitleg gegeven aan- of excuses aangeboden voor uw gedrag van afgelopen zaterdag. U heeft dus geen gebruik gemaakt van de gelegenheid uw kant van het verhaal te vertellen. Dat is uiteraard onacceptabel. Ik heb u toen dan ook medegedeeld dat ik u niet meer op de werkvloer tolereerde en heb vervolgens tot nader order geschorst.

Bovengenoemde redenen vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.”

2.8.

Bij brief van 27 februari 2017 heeft [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] aangevoerd dat zij het niet eens is met het ontslag op staande voet en heeft zij [naam leidinggevende] medegedeeld dat zij beschikbaar is voor het verrichten van de bedongen arbeid.

2.9.

Bij e-mailbericht van 6 maart 2017 heeft [naam leidinggevende] aan [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij het ontslag op staande voet handhaaft.

3 Het geschil

3.1.

[verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] verzoekt (na wijziging van haar verzoek bij “akte”) [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen:

  1. tot betaling van een billijke vergoeding van € 35.000,00 bruto

  2. tot betaling van een gefixeerde vergoeding van € 2.049,62 bruto

  3. tot betaling van een transitievergoeding van € 2.067,44 bruto

  4. tot betaling van het loon van € 63,48 bruto en het restant aan vakantietegoed van € 1.229,23 bruto

  5. tot verstrekking van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie waarin de betalingen onder a. tot en met d. zijn verwerkt

  6. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten

  7. tot betaling van de wettelijke rente over de onderdelen a. tot en met d.

  8. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

[verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] voert verweer.

3.3.

[verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 2.048,98, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.4.

[verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] voert verweer.

3.5.

Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4 De beoordeling

5 De beslissing