Home

Rechtbank Limburg, 23-05-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:4743, 03/661161-14

Rechtbank Limburg, 23-05-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:4743, 03/661161-14

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
23 mei 2017
Datum publicatie
23 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:4743
Zaaknummer
03/661161-14
Relevante informatie
Wegenverkeerswet 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wegenverkeerswet 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6

Inhoudsindicatie

Bewijsuitsluiting bloedonderzoek NFI. Veroordeling artikel 6 WVW. Gelet op het incomplete en gebrekkige dossier, de overschrijding van de redelijke termijn en dat verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen, heeft de rechtbank strafkorting toegepast.

Taakstraf van 100 uur en een deels voorwaardelijke OBM, met aftrek.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/661161-14

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 mei 2017

in de strafzaak tegen

[naam verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adres verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 22 november 2016 en 9 mei 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte

met een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een inzittende zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel

subsidiair onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd en door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat de primaire variant wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het proces-verbaal relaas, de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 22 november 2016, inhoudende dat hij in kort tijdsbestek 6 glazen alcohol heeft genuttigd, de getuigenverklaring van [slachtoffer] en de constatering van verbalisanten dat verdachte bloeddoorlopen ogen had, met dubbele tong sprak en dat zijn adem naar alcohol rook. Weliswaar stelt verdachte dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het bloedonderzoek, maar de hoeveelheid alcohol die hij zegt genuttigd te hebben, komt overeen met de uitslag van het NFI. Volgens de officier van justitie zijn de gedragingen van verdachte aan te merken als verkeersgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft immers alcohol genuttigd en heeft onvoldoende opgelet, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft ter zake het primair ten laste gelegde betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte toestemming voor het bloedonderzoek heeft verleend en dat verdachte geen tegenonderzoek heeft kunnen verrichten nu de uitslag hiervan aan verdachte niet is medegedeeld, waardoor het bloedonderzoek niet rechtmatig is geweest en de uitkomst ervan derhalve niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Nu uit de overige bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte roekeloos of onvoorzichtig heeft gereden, dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft zich ter zake de subsidiaire variant gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsuitsluiting bloedonderzoek NFI ?

Het meest verstrekkende verweer van de raadsman van verdachte tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde steunt op de bewijsuitsluiting van de resultaten van het verrichte bloedonderzoek.

De bloedproef bij een alcoholonderzoek is door de wetgever omringd met een aantal strikte waarborgen; regels die onder meer zijn neergelegd in de bepalingen van het Besluit Alcoholonderzoeken en de daarop voortbouwende Regeling bloed- en urineonderzoek onderscheidenlijk Regeling ademanalyse. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop een dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd met als doel te waarborgen dat een zorgvuldig en betrouwbaar alcoholonderzoek plaatsvindt.

De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat het bloedonderzoek niet is uitgevoerd conform de daarvoor geldende bepalingen. De rechtbank verwijst hiertoe naar de volgende aspecten:

-

verdachte bestrijdt ten stelligste dat hij toestemming heeft gegeven tot het verrichten van bloedonderzoek. In het proces-verbaal relaas wat in feite een samenvatting van het dossier inhoudt, staat weliswaar dat dit het geval is, maar in het verdere strafdossier bevindt zich geen onderliggend stuk waaruit dit blijkt terwijl dit stuk er wel zou moeten zijn. De verbalisant [naam verbalisant] die deze toestemming zou moeten hebben gevraagd en als getuige ter terechtzitting is gehoord, kan zich niet herinneren de verdachte om toestemming te hebben gevraagd. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verdachte geen toestemming heeft verleend;

-

er bestaat geen zekerheid over het tijdstip van de bloedafname; in het proces-verbaal relaas wordt een ander tijdstip genoemd (05:50 uur) dan door de arts, [naam arts] , (06:16 uur) op het formulier is ingevuld. Dit betreft een verschil van 26 minuten;

-

bij de verzegeling van de bloedmonsters heeft het analyse-monster op het bloed afnameformulier een sticker gekregen met een ander nummer, te weten TAAI9134NL, dan de verbalisant heeft genoemd in het proces-verbaal relaas, te weten nummer TAAI9135NL;

-

door de verbalisanten is in het proces-verbaal relaas geconstateerd dat verdachte abusievelijk niet op de hoogte is gebracht van de uitslag van het bloedonderzoek, maar na deze constatering is daarvan niet alsnog aan verdachte mededeling gedaan.

Verdachte is daardoor niet in de gelegenheid gesteld een tegenonderzoek naar het alcoholgehalte van zijn bloed te doen verrichten. Vaststaat verder dat verdachte pas na ontvangst van het procesdossier, twee jaar na de bloedafname, met de uitslag van het bloedonderzoek bekend is geraakt. Tegenonderzoek was daardoor feitelijk niet meer mogelijk: de bewaarplicht voor het deel van het monster dat bestemd is voor een eventueel tegenonderzoek, is immers beperkt tot de periode van een jaar na de datum van de bloedafname.

Met name het ontbreken van toestemming van de verdachte en het niet tijdig meedelen van de resultaten van de bloedproef leiden ertoe dat het bloedonderzoek niet kan worden aangemerkt als een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid onder b van de Wegenverkeerswet. Het met het onderzoek geconstateerde promillage kan derhalve niet tot bewijs strekken.

Bewijsmiddelen 1

De politie heeft gerelateerd dat er op 6 juli 2014 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op [pleegplaats] te Echt, binnen de gemeente Echt-Susteren. Zij relateren, zakelijk weergegeven, het volgende: “Ter plaatse aangekomen zagen wij dat er een personenauto met kenteken [kenteken auto] tegen een boom was gereden. Een motorblok lag op de rijbaan. Er lag een personenauto op zijn rechterzijde in een weiland. Verdachte en bijrijdster [slachtoffer] zaten nog in de auto. Bijrijdster [slachtoffer] zat op de bijrijderstoel. Beide airbags waren uitgeklapt. Er waren geen andere voertuigen bij het ongeval betrokken. Er waren geen getuigen van het ongeval. De verdachte had bloeddoorlopen ogen en sprak met dubbele tong. Zijn adem rook naar alcohol. […]Verdachte reed vermoedelijk onder invloed van alcohol. Wij spraken verdachte in de ambulance en roken dat zijn adem naar alcohol rook. Door onbekende oorzaak raakte verdachte de controle over het stuur kwijt. Vervolgens botste hij tegen een boom waarna zij in het weiland belandden. […] Verbalisant [naam verbalisant] heeft gevorderd om 05.05 uur dat verdachte meewerkt aan een voorlopig onderzoek ex. artikel 160 lid 5 WVW jo. artikel 163 lid 10 WVW. Als resultaat van deze test gaf het apparaat een F-indicatie aan. […] De personenauto is total loss. Op 10 oktober 2014 is er telefonisch contact geweest met de bijrijdster in verband met letsel. Zij verklaarde dat ze momenteel onder behandeling is bij een fysiotherapeut. Zij kan haar werkzaamheden momenteel niet uitoefenen omdat ze nog pijn aan haar bekken en lies heeft. Haar nek zou ook nog niet helemaal in orde zijn.”2

In het procesdossier bevindt zich een aantal kleurenfoto’s van de situatie ter plaatse. Op de kleurenfoto op pagina 37 is te zien dat de in de berm staande boom scheef staat en dat links van de boom de personenauto ligt. Uit de (handgeschreven) situatieschets die zich tevens in het procesdossier bevindt blijkt verder dat verdachte (gezien in verdachtes rijrichting) in de linkerberm terecht is gekomen.3

[slachtoffer] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, als volgt: “Op 5 juli 2014 was ik thuis met mijn vriend [naam verdachte] . We wilden voetbal gaan kijken in de Stoba. We hadden ruzie over dat [naam verdachte] niet moet rijden als hij alcohol drinkt. [naam verdachte] kan zich nooit inhouden bij het uitgaan. Vervolgens zijn we naar de Stoba vertrokken. [naam verdachte] heb ik de hele avond alleen bier zien drinken. Ik heb zelf 4 of 5 bessenjenever gedronken. Op 6 juli 2014 omstreeks 01:15 uur wilden wij de Stoba verlaten. Toen we de Stoba verlieten, zag ik dat [naam verdachte] slingerend liep. Ik ben uiteindelijk als bijrijdster ingestapt. Ik vond dat hij onverantwoord reed. Hij nam twee rotondes veel te hard. Vervolgens zijn we naar [pleegplaats] gereden. Bij een wegversmalling reed hij veel te hard. Ik riep dat hij normaal moest rijden. Hij vroeg: “Wat ben je nu voor een zeikerd, ben je nu al bang?”. Op [pleegplaats] dacht ik dat [naam verdachte] een bocht ging maken. Opeens zag ik een boom op mij afkomen. Deze boom raakten wij. Hierna zag ik nog een boom op me afkomen en die raakten wij ook. We vlogen op een zijde met de auto en toen over de kop. Ik zat vast in de auto en kon me niet bewegen.”4

Uit de geneeskundige verklaring van 2 september 2014 blijkt dat [slachtoffer] op 6 juli 2014 is onderzocht en dat sprake was van ribfractuur, bekkenfractuur, wervelfractuur en gordeltrauma hals/borst, gering bloedverlies en storingen in het bewustzijn. De geschatte duur van genezing is 6 maanden.5

Ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017 heeft [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, als getuige verklaard: “We zaten op de weg. Ik was bang en wilde uit de auto. Verdachte liet dat niet toe en was boos. Hij zei toen: “Let maar op, als je bang bent”. Toen raakte hij de controle over het stuur kwijt. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis in Roermond gebracht. Ik had mijn nek, mijn beide bekken en mijn rib gebroken. De rest was gekneusd. Het doet me nog steeds wat (griffier: de getuige wordt zichtbaar emotioneel). Ik heb veel moeten inleveren en dat merk ik dagelijks. Ik kan niet lang staan en lang lopen kan ik ook niet. Lichamelijk zwaar belastend werk kan ik niet meer doen en winkelen kan ik ook niet meer goed. Met alle dagelijkse dingen moet ik rekening houden dat ik daarna voldoende rust neem. Ik heb verder logopedie gehad voor mijn slechte spraak. […] Die avond in de Stoba heeft verdachte bier gedronken, maar ik weet niet precies hoeveel, want ik stond niet bij hem. Toen we naar huis gingen hadden we woorden. Ik zei dat ik wilde rijden, maar verdachte wilde zelf rijden. We waren van slag omdat we ruzie hadden. Verdachte reageerde heel fel en was boos. Ik wilde uit de auto, omdat hij roekeloos reed. Hij reed hard en onoplettend. Hij reed te dicht langs de kant en de paaltjes af en dat maakte mij bang.”6

Verdachte heeft bij de politie, zakelijk weergegeven, verklaard: “Ik heb mijn linkerenkel gebroken en gekneusde ribben. In mijn beleving heb ik iets te lang naar haar gekeken in verband met een ruzie die wij hadden. Vervolgens keek ik voor mij en was het te laat. Alles ging zo snel, voordat ik het wist zat ik al naast de weg. De reden van aanrijding was onoplettendheid. Er was geen tegemoetkomend verkeer, de weersomstandigheden waren goed. Er waren lichtjes in het middenstuk van de rijbaan, ik ken de weg. […] Wij zijn met de [merk auto] , kenteken [kenteken auto] naar de Stoba gegaan. Op 5 juli 2014 omstreeks 21 uur ben ik naar de Stoba gereden. Ik heb eerst frisdrank gedronken en daarna over de avond 6 glazen bier. We hebben de Stoba in Echt op 6 juli 2014 omstreeks 00.15 uur verlaten. Ik voelde mij in staat de auto te besturen. Ik wist wat ik deed. Ik hoorde van mijn vriendin dat zij wilde rijden. Ik wilde dat niet, omdat zij ook had gedronken en haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk. Ik stond erop om zelf de auto te besturen. Ik ben achter het stuur gestapt, zij als bijrijdster ernaast. Tijdens de autorit hadden we discussie over van alles en nog wat. Nadat we over de kop sloegen, klaagde [slachtoffer] dat ze slecht lucht kreeg. Er kwamen twee jongens en die hebben 112 gebeld.”7

Ter terechtzitting d.d. 22 november 2016 heeft verdachte, zakelijk weergegeven, verklaard: “Wij waren onderweg en hadden ruzie. We kregen we een woordenwisseling. Toen gebeurde het ongeluk. Die avond heb ik 6 pils gedronken. Ik heb ook bij de politie verklaard dat ik eerst een aantal glazen frisdrank en daarna een aantal pilsjes heb gedronken. U, voorzitter, houdt mij voor dat ik deze pilsjes waarschijnlijk binnen een kort tijdsbestek heb genuttigd. Dat kan inderdaad kloppen.”8

Overwegingen

De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor het slachtoffer zwaar letsel heeft opgelopen. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld.

Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte op 6 juli 2014 op of omstreeks 01:30 uur een ongeval heeft veroorzaakt op [pleegplaats] te Echt door daar ter plaatse als bestuurder van het door hem bestuurde voertuig in de berm terecht te komen en daar in botsing te komen met een in die berm staande boom. Verdachte en zijn toenmalige partner [slachtoffer] hadden ruzie in de auto en hadden een woordenwisseling, waardoor verdachte in onvoldoende mate op de weg heeft gelet. Naar verdachte zelf heeft verklaard keek hij op een gegeven moment te lang naar [slachtoffer] , waardoor hij, in plaats van dat hij de bocht naar rechts te nemen rechtdoor is gereden en met de door hem bestuurde auto tegen een boom is gebotst. Het is aan verdachte te verwijten dat hij ondanks de ruzie door is blijven rijden. Dit geldt te meer nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de avond voorafgaand aan het ongeval eerst frisdrank had gedronken en daarna, in een kort tijdsbestek, zes glazen bier. De verdachte verklaart dit zelf en de verbalisanten die ter plaatse van het ongeval zijn gekomen stelden vast dat verdachte bloeddoorlopen ogen had, met een dubbele tong sprak en een adem had die naar alcohol rook. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van dergelijke hoeveelheden alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Die wetenschap heeft verdachte er niet van weerhouden een auto te gaan besturen. Deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als ‘aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig’, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Door het ongeval heeft het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het primair ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

op 6 juli 2014, te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [pleegplaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig na het gebruik van alcoholhoudende drank, niet op het voor hem liggende weggedeelte van voornoemde weg te letten en te blijven letten en daarbij op zodanige wijze te rijden dat hij het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, tengevolge waarvan hij met het door hem bestuurde motorrijtuig in de -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- linkerberm is terechtgekomen en (vervolgens) in botsing is gekomen met een in die berm staande boom, door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5 De strafbaarheid van de verdachte

6 De straf en maatregel

7 De wettelijke voorschriften

8 De beslissing