Home

Rechtbank Limburg, 17-05-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:4631, 5511685 CV EXPL 16-10305

Rechtbank Limburg, 17-05-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:4631, 5511685 CV EXPL 16-10305

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
17 mei 2017
Datum publicatie
19 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:4631
Zaaknummer
5511685 CV EXPL 16-10305

Inhoudsindicatie

Hoe een burger en haar advocaat in de wirwar van verplichtingen in de verkeerswetten (i.c. autoverzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid: Wam) en de regels van procesrecht (Wahv, Rv en beslagrecht) de weg kwijt raken.

Na in arren moede een civiele vordering tegen de Staat ingesteld te hebben, krijgen zij alsnog de (formele) kous op de kop. Aan het wangbevel valt niet te ontkomen. De proceskosten komen voor rekening van eisende partij en verzwaren de financiële druk op de voormalige autobezitster.

Schrale troost is het aanbod van de Staat om alsnog informatie te verstrekken over verkoop(opbrengst) van de in beslag genomen auto.

Uitspraak

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer 5511685 CV EXPL 16-10305

Vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2017 (bij vervroeging)

in de zaak

[eiseres]

wonend te [woonplaats] aan de [adres]

verder ook aan te duiden als “ [eiseres] ”

eisende partij

gemachtigde mr. J.J.M. Goltstein, advocaat te Kerkrade (toev. 1HQ3394)

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (het MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE en/of het MINISTERIE VAN FINANCIËN afdeling Rijksbelastingen)

zetelend te Den Haag bij het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad

aan Korte Voorhout 8

verder ook aan te duiden als “de Staat”

gedaagde partij

gemachtigde mr. drs. J.C. Menken, werkzaam bij de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Parket-Generaal te Den Haag

1 De procedure

[eiseres] heeft de Staat bij dagvaarding d.d. 28 oktober 2016 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn aan de Staat diverse ongenummerd gelaten producties betekend.

De Staat heeft - na zuivering van het ter eerste roldatum 16 november 2016 verleende verstek en na verkregen herhaald uitstel - op 25 januari 2017 schriftelijk geantwoord. Aan het antwoord zijn twee meervoudige producties gehecht.

Vervolgens heeft [eiseres] op 1 maart 2017 gerepliceerd, waarna de Staat op 26 april 2017 voor dupliek geconcludeerd heeft.

Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak - bij vervroeging - op vandaag gesteld is.

2 Het geschil

[eiseres] vordert in de eerste plaats het langs deze weg (maar ook al eerder) ingestelde ‘verzet tegen een dwangbevel’ dat op 18 februari 2016 tegen haar uitgevaardigd was, gegrond te verklaren. Vervolgens verlangt zij een verklaring van recht dat de Staat onrechtmatig handelt / gehandeld heeft door tenuitvoerlegging van bedoeld dwangbevel, met veroordeling van de Staat om die executie te staken en/of gestaakt te houden, subsidiair de Staat (belastingdienst) te veroordelen om [eiseres] te vrijwaren van (de gevolgen van) zodanige executie en om zelf op basis van ‘eigen schuld’ aan de Staat (Openbaar Ministerie) al hetgeen te betalen dat [eiseres] ingevolge het dwangbevel aan hoofdsom, rente en kosten verschuldigd is of nog mocht worden. In de derde plaats vordert [eiseres] dat de Staat veroordeeld wordt om haar schriftelijk te informeren over ‘de stand van zaken met betrekking tot verkoop en/of verkoopopbrengst van de in beslag genomen auto’. Tot slot vraagt [eiseres] om veroordeling van de Staat tot betaling van de proceskosten. Dit alles bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.

[eiseres] baseert haar vorderingen op de volgende feitelijke omstandigheden en/of stellingen.

Op 19 mei 2015 is een aan [eiseres] toebehorend motorrijtuig (personenwagen) merk Opel met kenteken [kenteken] ( [kenteken] ) in beslag genomen wegens een onbetaald gelaten bedrag aan motorrijtuigenbelasting. De auto is terstond vanaf een locatie in de buurt van het Kerkraadse voetbalstadion van Roda JC afgesleept door een takelbedrijf onder inname van de kentekenpapieren. Nadien heeft [eiseres] geen enkele informatie meer ontvangen over dit beslag en de verdere tenuitvoerlegging van de kant van belastingdienst op wiens gezag het beslag gelegd was. Haar is geen bewijs van afgifte van de kentekenbescheiden verstrekt. Het kenteken is op haar naam blijven staan en er heeft geen schorsing plaatsgevonden, zodat [eiseres] over de periode van beslag ook nog eens aansprakelijk gehouden werd voor het onverzekerd laten van het voertuig en het nalaten van AP-keuring. Zij is van oordeel dat nalatigheid van de belastingdienst haar mogelijkheden om ‘effectief’ bezwaar te maken tegen ontvangen ‘boetebeschikkingen’ ernstig aangetast heeft. Bij brief van 27 juli 2016 heeft (de raadsman van) [eiseres] onder meer aandacht gevraagd voor de foutieve vermelding van het bewuste kenteken in het beslagexploot van 19 mei 2015: ’ [kenteken] ’. In dezelfde brief is het optreden van de Staat , mede gelet op de relatief geringe belastingschuld waar het hier om ging, aangemerkt als ‘onvoldoende zorgvuldig en onbehoorlijk, kortom “onrechtmatig”’. Daaruit is geconcludeerd dat een en ander de Staat tot vergoeding van door [eiseres] geleden en nog te lijden schade verplichtte. De bewuste brief heeft niet tot een standpuntbepaling van de Staat geleid, maar is als bezwaarschrift aangemerkt.

[eiseres] weerspreekt in voortgezet debat de bij antwoord tegen de vordering ingebrachte verweren. Zij is van oordeel dat de Staat miskent dat hem onrechtmatig handelen verweten wordt. [eiseres] meent dat het geheel van omstandigheden waaronder het gelegde beslag plaatsvond (waaronder inname van het kentekenbewijs), haar de mogelijkheid ontnam om een verzoek tot schorsing te doen, terwijl zij er evenmin attent op gemaakt is dat een verplichting tot instandhouding van een verzekering voor een onbekende periode op haar bleef rusten. Als (tijdelijk) bezitter van de auto was de Staat in haar visie volgens art. 30 Wam mede (naast [eiseres] als de - nog - geregistreerde kentekenhouder) gehouden tot verzekering van het motorrijtuig. [eiseres] concludeert dat de Staat haar compensatie moet bieden voor ‘de boeten c.a.’ die uit dit onzorgvuldige overheidsoptreden voortvloeien, eventueel door intrekking van de betreffende beslissingen.

De Staat heeft zich gemotiveerd verweerd tegen hetgeen bij exploot aan de vordering ten grondslag gelegd is en tegen omvang en samenstelling van het gevorderde. Om te beginnen bestrijdt de Staat een aantal feitelijke uitgangspunten waarop [eiseres] koerst. Zo stelt [eiseres] ten onrechte dat zij de bij het in beslag genomen motorrijtuig behorende kentekenbewijzen op 19 mei 2015 heeft moeten afgeven: het op dat punt beslissende exploot executoriaal beslag en het exploot proces-verbaal inbewaringeving laten daar geen twijfel over bestaan (prod.1). Wel vermelden beide stukken een onjuist kenteken: [kenteken] . Vervolgens is bij beschikking van 28 augustus 2015 aan [eiseres] een administratieve sanctie ad € 400,00 opgelegd wegens het ontbreken van een Wam-verzekering op de controledatum 18 juni 2015 (prod.2). Deze beschikking is door het uitblijven van bezwaar binnen zes weken onherroepelijk geworden. Omdat in weerwil van diverse aanmaningen niet betaald werd, zijn de kosten van deze sanctieoplegging blijkens een op 18 februari 2016 uitgereikt dwangbevel opgelopen tot € 1 207,00 (prod.2). Het dwangbevel vermeldt uitdrukkelijk de mogelijkheid van verzet alsmede de termijn waarbinnen en de wijze waarop (inclusief beperkingen) zulk verzet ingesteld kan worden. Op 26 februari 2016 heeft [eiseres] in persoon bij handgeschreven brief aan het Openbaar Ministerie (onderdeel van prod.1: ‘Geachte CjiB’) bezwaar aangetekend tegen vier CJIB-beschikkingen, waaronder die van 28 augustus 2015. Het CJIB heeft dit stuk aangemerkt als administratief beroepschrift tegen de vier opgelegde sancties. Pas op 3 februari 2016 is [eiseres] (als kentekenhouder) uitgeschreven uit het kentekenregister, zodat zij ten aanzien van het voertuig niet langer wettelijk aansprakelijk was (bijvoorbeeld voor het hebben van een motorrijtuigenverzekering, artt. 2 en 30 Wam).

De officier van justitie heeft op het van [eiseres] ontvangen ‘bezwaar’ per 4 mei 2016 besloten dat ‘het administratief beroep niet ontvankelijk’ was wegens het laten verstrijken van de voorgeschreven termijn van zes weken. Voor de beschikking van 28 augustus 2015 eindigde die termijn op 9 oktober 2015. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder [eiseres] op 18 oktober 2016 bericht dat zij voor 24 oktober 2016 het inmiddels tot € 1 356,82 opgelopen bedrag aan boete en kosten diende te voldoen op straffe van beslaglegging. Anders dan [eiseres] lijkt te menen, heft een beslag op een motorrijtuig haar verplichting als kentekenhouder om het voertuig verzekerd te houden (art. 2 Wam), niet op. Zij kon daaraan slechts ontkomen door schorsing van het voertuig (het kenteken bij het centrale register). Doordat geen schorsing plaatsgevonden heeft, is het ontbreken van verzekering bij een periodieke registercontrole vastgesteld en is [eiseres] de (daarmee overeenstemmende) sanctie opgelegd, die op 10 oktober 2015 definitief geworden is. De officier was dus vanaf dat moment gerechtigd tot executie van de beschikking over te gaan, hetgeen geresulteerd heeft in het dwangbevel van 18 februari 2016. Uit niets blijkt dat [eiseres] niet in staat was tijdig maatregelen (bijvoorbeeld tot schorsing) te treffen. Als [eiseres] met de brief van 24 februari 2016 - althans voor zover het ging om de beschikking van 28 augustus 2015 - iets anders beoogde dan administratief beroep, namelijk het instellen van verzet tegen een (daarin niet genoemd) dwangbevel, heeft te gelden dat de Staat dit niet zo heeft hoeven opvatten. Hij was dan ook niet gehouden het stuk door te geleiden naar de rechtbank. Ook overigens bevat het exploot van dagvaarding geen vorderingen waarvoor een wettelijke grondslag aanwezig geacht kan worden. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen en verwijzing van [eiseres] in de proceskosten.

In voortgezet debat heeft de Staat hier het volgende aan toegevoegd. Bewijs van in beslag nemen van het kentekenbewijs levert [eiseres] niet. Net zo min maakt zij aannemelijk dat de kentekenpapieren later ingeleverd of afgestaan zijn, wat bijvoorbeeld zou kunnen blijken uit een bewijs van afgifte. Zij maakt evenmin duidelijk in welk opzicht de onjuiste vermelding van het kenteken (in de aanvangsfase) voor haar problemen opleverde bij het treffen van maatregelen. De Staat bestrijdt dat hij in de periode van beslag bezitter of zelfs maar houder van het motorrijtuig was in de zin van art. 2 lid 2 Wam, terwijl hij dit voertuig in de beslagperiode ook niet liet rijden op de weg. Maar zelfs als dit anders zou liggen, ontslaat dit [eiseres] als kentekenhouder niet van haar eigen verplichting tot verzekeren. Hoewel de Staat zich formeel niet gehouden acht de informatie te verschaffen waarom [eiseres] in het derde onderdeel van haar vordering vraagt, zal hij daaraan om redenen van coulance op korte termijn voldoen. De belastingdienst zal mr. Menken weldra in staat stellen [eiseres] schriftelijk te informeren over de verkoop van de auto en de bestemming van de opbrengst.

3 De beoordeling

De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), in de dagelijkse praktijk meestal aangeduid als de Wet-Mulder, zorgt bij herhaling voor verwarring én boosheid bij rechtszoekenden én rechtshulpverleners. Niet alleen wegens de opeenstapeling van administratieve sancties (‘boetes’) en kosten, maar ook door het feit dat strafrecht, bestuursrecht en civielrecht elkaar daar ontmoeten, gecombineerd met soms ingewikkelde of moeilijk uit te leggen procesrechtelijke vragen en wettelijke ficties. De onderhavige zaak levert hier ‘fraaie’ illustraties van. [eiseres] (68 jaar oud) zag en ziet door de bomen het bos niet meer. Of - zoals zij het zelf in haar door de Staat overgelegde ‘bezwaarschrift’ van 24 februari 2016 formuleerde - : “Ik werd van het kasje naar de muur gestuurd” (…).

Het is echter niet de taak van de civiele rechter - zelfs niet als deze in de hoedanigheid van kantonrechter ervaring heeft met schuldenproblematiek en bureaucratie maar ook met ‘Mulder-zaken’ - om de Wahv en haar sanctiesysteem aan te passen aan de noden van een in de knel geraakte individuele burger. Uit de beperkte feitenweergave van de zijde van de raadsman van [eiseres] in het inleidende processtuk zou de indruk kunnen ontstaan dat de Staat en zijn organen (het openbaar ministerie en de belastingdienst in het bijzonder) er een potje van gemaakt hebben. Of dat [eiseres] totaal onwetend en schuldloos slachtoffer geworden is van een rücksichtslose overheidsbureaucratie die haar uitermate onzorgvuldig bejegent. Dat ligt toch op zijn minst een paar slagen genuanceerder.

Uiteraard was het exploot van executoriaal beslag op basis van een proces-verbaal van beslaglegging dat verbalisant / belastingdeurwaarder [verbalisant] op 19 mei 2015 rond het middaguur in Kerkrade opmaakte, op onderdelen slordig. Het noteren van een kenteken [kenteken] in plaats van [kenteken] (overgenomen in het proces-verbaal bewaring dat op 21 mei 2015 aan [eiseres] betekend is) kan er niet mee door. Dat die verschrijving echter [eiseres] later in de weg gezeten heeft bij (voorgenomen) pogingen om dit beslag dan wel daaruit voortvloeiende maatregelen te bestrijden of te verzachten, kan uit geen enkele door/namens haar aangedragen stelling afgeleid worden. [eiseres] noemt geen voorbeeld van een handeling waarbij zij nadeel ondervond van die fout in de kentekenvermelding. In ieder geval kan uit de stukken met betrekking tot beslag en bewaring van 19 en 21 mei 2015 zoals die door de Staat ingebracht zijn, afgeleid worden dat de kentekenbewijzen niet in het beslag begrepen waren. Het eerste stuk bevat een doorhaling op dat onderdeel. Het tweede laat een aan te kruisen vakje voor het kentekenbewijs oningevuld, terwijl in het hokje bij de ‘contactsleutels’ een kruisje gezet is en meervoud in enkelvoud omgezet is door schrapping van de laatste ‘s’ van het woord sleutels. Een slordigheid die mogelijk verklaart dat [eiseres] ervan overtuigd is dat zij (later) het kentekenbewijs afdroeg aan een vertegenwoordiger van het takelbedrijf Van Dongen dat de auto bij het Rodastadion kwam ophalen, ligt in het handschrift van de verbalisant op dit voor [eiseres] vitale onderdeel van het eerste verbaal. Met een aanhalingshaakje achter de doorhaling van ‘bijbehorende kentekenbewijzen’ plaatste de verbalisant [verbalisant] een nagenoeg onleesbare althans voor de kantonrechter niet te ontcijferen aantekening. Zou daar wellicht te lezen zijn dat het kentekenbewijs weliswaar niet in het beslag begrepen was maar wel (met het oog op de voorgenomen verkoop) door de beslagene afgestaan moest worden?

Toch verandert ook dit laatste weinig aan het uitgangspunt dat [eiseres] , zolang het kentekenbewijs niet op naam van een ander gesteld was, kentekenhouder was / bleef en dus voor een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering moest blijven zorgen (art. 2 / art. 30 Wam). Haar aanbod om te bewijzen dat zij op het moment dat op haar naam een overtreding van art. 30 Wam geconstateerd werd, 18 juni 2015, niet over de kentekenpapieren kon beschikken, kan dus geen doel treffen. Op zijn minst had zij toen navraag moeten doen naar haar positie als kentekenhouder en verzekeringsplichtige. Daarbij komen nog de formele tegenwerpingen van de Staat dat de beschikking van 28 augustus 2015 waarbij die overtreding geconstateerd en van een sanctie voorzien is, onherroepelijk geworden is en dat ook tegen het latere dwangbevel niet tijdig / niet op de juiste wijze geopponeerd is.

Opmerking verdient nog wel dat [eiseres] een punt maakt van de onevenredigheid tussen de aanvankelijke schuld ter zake van een Wam-overtreding (die aan de basis stond van de beslaglegging) en de hoog oplopende kosten enerzijds en de maatregel van beslag anderzijds.

Zij gaat dan uit van een schuld van € 267,00 in hoofdsom, maar vergeet voor het gemak dat er kennelijk sprake was van recidive. Bij dagvaarding legt zij slechts het voorblad over van een exploot van hernieuwd bevel tot betaling zoals haar dat op 19 mei 2015 uitgereikt is. Dat ‘hernieuwd’ duidt al op een voorganger, maar bovendien was er ook een bijlage van dit exploot. De eerste productie van de Staat vult dit gemis aan, want bij de onder dit nummer gerangschikte stukken bevindt zich de bijbehorende ‘schuldspecificatie’. Hoewel de met pen bijgeschreven posten het er niet duidelijker op maken en een toelichting van de Staat ontbreekt, blijkt hier wel uit dat niet slechts de bewuste € 267,00 plus een bedrag aan kosten maar in totaal € 814,00 plus een hoger bedrag aan kosten openstonden. [eiseres] laat er zich niet over uit of het hier steeds gegaan is om overtreding van art. 30 Wam, maar het heeft er wel de schijn van en dat verklaart dan mede de beslagmaatregel. De overtreding van 18 juni 2015, hoe ongelukkig deze ook viel in de beslagperiode, staat alles bij elkaar dan ook niet op zichzelf. Dat alleen al stemt tot behoedzaamheid bij de aanname dat [eiseres] hier het slachtoffer is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, laat staan van onrechtmatig handelen en vergaand onzorgvuldig optreden van de Staat en/of zijn organen.

Doorslaggevend voor het oordeel dat [eiseres] niet gevolgd kan worden in het gewenste opleggen van een aantal maatregelen ten laste van de Staat, is dat zij formeel geen been heeft om op te staan. In de bezwaarfase liet zij - om redenen die geheel voor haar risico moeten blijven - na om te opponeren tegen (Wam-)beschikkingen die haar onwelgevallig waren. Toen het tot extra kostenmaatregelen en zelfs tot het uitreiken van een of meer dwangbevelen kwam, volgde zij niet de instructies op die bij dat dwangbevel (in ieder geval dat van 28 augustus 2015) gevoegd waren. Zij of haar gemachtigde had dan immers kunnen weten dat op een termijn van twee weken bij de Rechtbank verzet had moeten worden aangetekend. Waarbij nog nader opmerking verdient dat verzet slechts in beperkte mate en in uitzonderingsgevallen de ruimte biedt om het bevel of onderdelen daarvan ongedaan te maken. Het exploot van dagvaarding d.d. 28 oktober 2016 alsnog als herhaald verzet aanmerken, zoals de gemachtigde van [eiseres] vraagt, gaat de kantonrechter te ver. Hem is niet gebleken dat de Staat of een van zijn organen - afgezet tegen de steken die [eiseres] zelf heeft laten vallen - zodanig willekeurig en/of onzorgvuldig jegens haar gehandeld heeft, dat dit een inbreuk op de formele regels rechtvaardigt en de Staat jegens haar aansprakelijk maakt uit onrechtmatige daad. Afgifte van een verklaring van recht noch enige vordering tot vergoeding van schade leent zich voor toewijzing.

Wel heeft de kantonrechter nota genomen van de bereidheid van de Staat op korte termijn via haar gemachtigde aan [eiseres] uitsluitsel te geven over de verkoop van de auto waarop beslag gelegd was. Hij vertrouwt er op dat de Staat die belofte nakomt.

De uitkomst van deze rechtsgang betekent uiteraard dat [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure dient te dragen. Bijgevolg moet zij aan de Staat een op een bedrag van in totaal € 300,00 begroot salaris gemachtigde vergoeden.

4 De beslissing