Home

Rechtbank Limburg, 25-04-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:3849, 03/866368-15

Rechtbank Limburg, 25-04-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:3849, 03/866368-15

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
25 april 2017
Datum publicatie
26 april 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:3849
Zaaknummer
03/866368-15

Inhoudsindicatie

Growshop. Veroordeling 11a Opiumwet. Goederen voor professionele hennepteelt. Medeplegen: nauwe en bewuste samenwerking tussen eigenaar en werknemer.

Uitspraak

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/866368-15

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 april 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich, al dan niet met een of meer anderen, schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding of vergemakkelijking van beroeps-, bedrijfsmatige dan wel grootschalige illegale hennepteelt door in de gemeente Heerlen stoffen, voorwerpen en/of gegevens te koop aan te bieden of voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor die hennepteelt.

De rechtbank merkt op dat in de tenlastelegging slechts staat vermeld dat de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het om voorwerpen gaat bestemd tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid strafbaar gestelde feiten. De rechtbank leest de tenlastelegging op dit punt verbeterd als “de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten”.

De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte door deze verbeterde lezing geen onduidelijkheid bestaat met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten, zodat hij niet in zijn verdediging wordt geschaad. Voorts is door deze verbeterde lezing geen sprake van een wezenlijke wijziging in de feitelijke omschrijving, waardoor het tenlastegelegde feit een andere betekenis zou krijgen.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen. Uit de aard van de aangetroffen goederen in het bedrijf van de medeverdachte blijkt dat deze goederen duidelijk bestemd zijn voor de georganiseerde hennepteelt en niet behoren tot het assortiment van een regulier tuincentrum. De verdachte was medewerker van het bedoelde bedrijf en heeft in die hoedanigheid samen met de eigenaar van het bedrijf, medeverdachte [medeverdachte] , de beroeps-, bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt gefaciliteerd.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de medeverdachte weliswaar in het verleden een growshop heeft geëxploiteerd, maar dat de medeverdachte zijn bedrijfsactiviteiten heeft aangepast na de wetswijziging van 1 maart 2015 ten gevolge waarvan de exploitatie van een growshop strafbaar werd. Zo werden er geen goederen meer verkocht voor de grootschalige teelt. De aangetroffen goederen zijn ook naar hun aard niet zonder meer bestemd voor de grootschalige hennepteelt, maar kunnen ook gebruikt worden door thuiskwekers. Een voorraad van de goederen is nodig om een winkel te kunnen exploiteren. In dit verband wijst de raadsman er ook op dat lange tijd onduidelijk was wat binnen de nieuwe wet nog wel was toegestaan en wat niet. Twee maanden na de inwerkingtreding van de nieuwe wetsbepaling is de politie binnengetreden.

Er is voorts geen bewijs dat de verdachte bij iedere verkoop of bezorging wist of ernstige reden had te vermoeden dat de verkochte goederen door de koper aangewend zouden worden voor de grootschalige hennepteelt.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen voor de goederen die in de aanhangwagen zijn aangetroffen, omdat de medeverdachte ontkent dat dit zijn aanhangwagen is en deze aanhangwagen zich op een vrij toegankelijk terrein bevond waaraan ook woningen grenzen.

3.3

Het oordeel van de rechtbank 1

Inleiding

Op 15 mei 2015 hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld in growshop [naam growshop] , gelegen aan de [adres 1] te Heerlen. De medeverdachte [medeverdachte] is bij die gelegenheid achter de toonbank in de growshop aangetroffen en aangehouden.2 Het onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van een TCI-melding, registraties in het politiesysteem ten aanzien van de growshop en bevindingen van verbalisanten tijdens surveillance van het team DOEN ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten. Blijkens informatie van de Kamer van Koophandel was op genoemd adres geen actieve onderneming ingeschreven, maar aan de gevel van het pand hing wel een uithangbord met de tekst [naam growshop] en het websiteadres [websiteadres] . 3

De verdachte is op 15 mei 2015 aangehouden in een witte bestelbus op naam van [medeverdachte] . Verbalisanten hadden gezien dat de verdachte goederen vervoerde vanaf de growshop naar de [adres 2] in Heerlen.4 Onderzoek op dat adres leerde dat er diverse goederen werden aangetroffen voor de inrichting van een hennepplantage. Een deel van die goederen, zijnde lampenkappen, groeilampen, een koolstoffilter, voorschakeleenheden, een buisventilator en twee kannen met elk tien liter groeimiddel waren nog ongebruikt.5

Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zijn neef [medeverdachte] desgevraagd af en toe hielp. Hij was destijds werkloos. Hij heeft één keer goederen aan kopers afgeleverd, te weten op 15 mei 2015. Daarnaast hielp hij als verkoopmedewerker in de winkel van zijn neef. Op de dag van zijn aanhouding was hij vier, vijf of acht weken werkzaam voor zijn neef.6

De omstandigheden

Tijdens het onderzoek op 15 mei 2015 werden de volgende omstandigheden geconstateerd. De growshop [naam growshop] bestaat uit meerdere ruimtes, te weten een winkelgedeelte, een kantoorgedeelte en een opslagruimte gelegen in het verlengde van de winkel.

In totaal werden aangetroffen:

-

twee weegschalen;

-

vijf luchtafzuigers;

-

negentien temperatuurventilatieregelaars;

-

22 dompelpompen;

-

32 hygro-/thermometers;

-

39 knipbenodigdheden, zijnde cannacutters en knipscharen;

-

38 ventilatoren;

-

twaalf elektrische kachels;

-

twee luchtbevochtigers;

-

1263 stuks groeimiddelen;

-

twaalf elektriciteitssnoeren;

-

39 droognetten;

-

twaalf tijdschakelaars;

-

156 koppelstukken.

Achter de balie op een open toonbank in het winkelgedeelte werd voorts een informatieklapper met hennepgerelateerde goederen en –benodigdheden aangetroffen.7

Op het terrein werd nog een garagestalling aangetroffen met voor de garagepoort een overdekte aanhanger. In deze aanhanger stonden vijf nieuwe koolstoffilters, allemaal verpakt in kartonnen dozen.8

De verdachte heeft na zijn aanhouding verklaard dat hij die dag (op 15 mei 2015) was gebeld door zijn neef [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft een tuincentrum aan de [adres 1] te Heerlen en vroeg of de verdachte tijd had om hem te helpen. Aldaar aangekomen kreeg verdachte de opdracht om achter twee klanten aan te rijden met het bedrijfsbusje van [medeverdachte] . De spullen stonden op een kar op het parkeerterrein van [medeverdachte] . Hij heeft de spullen van de kar in het bedrijfsbusje geladen en is achter de mensen aangereden naar de [adres 2] in Heerlen. Het betrof zakken met tuinaarde, twee kannen met plantenvoeding, een doos met afzuiging en twee trafo’s.9

Deze verklaring in samenhang bezien met de aangetroffen goederen op het adres aan de [adres 2] in Heerlen, leidt de rechtbank tot het oordeel dat ook de aanhanger op het parkeerterrein met de koolstoffilters aan [naam growshop] toebehoorde. Niet gebleken is namelijk dat er nog sprake was van andere aanhanger waarop relevante goederen zijn aangetroffen. Het daartoe gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.

De bewijswaardering

Achtergrond

Bij de beoordeling van het bewijs wordt door de rechtbank het volgende vooropgesteld.

Deze zaak behelst een verdenking ex artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidt sinds 1 maart 2015. Het artikel beoogt de voorbereiding, de ondersteuning en de bevordering van de bedrijfs- en beroepsmatige hennepteelt (artikel 11 lid 3 van de Opiumwet) en/of de grootschalige hennepteelt (artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) te bestrijden en stelt voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar. Voor de leesbaarheid van dit vonnis zullen deze twee vormen van teelt hierna gezamenlijk worden aangeduid als ‘de illegale hennepteelt’. Concreet (en voor zover hier van belang) gaat het bij de voorbereidingshandelingen om het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Het gaat dus enerzijds om de bestemming van die stoffen en voorwerpen voor de illegale hennepteelt en anderzijds daarom dat verdachte en/of zijn medeverdachte dat weet (weten) of ernstige reden heeft (hebben) dat te vermoeden.

De drempel van ‘ernstige reden om de illegale hennepbestemming te vermoeden’ is blijkens de parlementaire geschiedenis hoog. Het gaat om een grove mate van schuld die heel dicht tegen (voorwaardelijk) opzet aan zit. Er moet gedacht worden aan de situatie dat het een weldenkend mens duidelijk was dat hij of zij met zijn handelen het plegen van een Opiumwetdelict zou faciliteren; dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust was van de criminele bestemming van de voorwerpen (Kamerstukken I, 2014-2015, no. 32842, nummer 4). Artikel 11a van de Opiumwet beoogt blijkens diezelfde toelichting niet het creëren van een algemeen geldende onderzoeksplicht voor winkeliers en dienstverleners. Het gaat erom – aldus de minister in de Eerste Kamer – dat winkeliers en dienstverleners hun ogen niet sluiten als zij spullen verkopen waarvan zij weten dat die kunnen worden gebruikt voor de illegale hennepteelt. Worden zij geconfronteerd met omstandigheden die een ernstige reden opleveren om te vermoeden dat er sprake is van illegale hennepteelt, dan moeten zij daaraan niet meewerken.

Daderschap verdachte

Voordat de rechtbank echter toekomt aan de vraag of de voorhanden zijnde of te koop aangeboden goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt, moet zij vaststellen of er sprake was van daderschap bij de verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben, te koop aanbieden, verkopen, vervoeren en afleveren van de aangetroffen goederen.

De rechtbank beantwoordt deze vraag positief en overweegt daartoe als volgt:

Verdachte hielp zijn neef in diens growshop. Hij was werkzaam als verkoopmedewerker in de winkel en leverde op 15 mei 2015 ook een bestelling af. Als zodanig was hij fysiek pleger van het tenlastegelegde voorhanden hebben, te koop aanbieden, verkopen, vervoeren en afleveren van die goederen. De rechtbank merkt op dat in dit verband niet relevant is of verdachte invloed heeft (gehad) op de bedrijfsvoering.

De aard van de aangetroffen goederen

In en rond het bedrijfspand van het bedrijf [naam growshop] zijn op 15 mei 2015 goederen aangetroffen die plegen te worden aangetroffen in illegale hennepkwekerijen, zoals luchtafzuigers, koolstoffilters, temperatuurventilatieregelaars, dompelpompen,

hygro-/thermometers, knipbenodigdheden (cannacutters en knipscharen), droognetten en grote hoeveelheden groeimiddelen, waaronder kannen van vijf en tien liter. Bovendien is er een klapper met de titel [naam] aangetroffen, met daarin hennepgerelateerde goederen zoals assimilatielampen, koolstoffilters en transformatoren.

De verbalisanten weten ambtshalve dat deze goederen vaak niet meer op voorraad in de growshops zijn, vanwege de wetswijziging per 1 maart 2015. Het valt de rechtbank in dit verband op dat er wel koolstoffilters aanwezig waren, maar dat deze niet in de winkel of in de opslagruimte werden bewaard, maar in een aanhanger.

De aard, hoeveelheid en benaming van de aangetroffen goederen, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake was van een bedrijfsaanbod dat was gericht op de verkoop van goederen ten behoeve van de illegale hennepteelt. In die zin is [naam growshop] een growshop, zoals per 1 maart 2015 bij wet verboden is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ook de teelt van minder dan vijf planten onder omstandigheden kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Dit is het geval wanneer bij die teelt gebruik wordt gemaakt van technische hulpmiddelen en/of hoogwaardige technologie wordt toegepast ter vermeerdering van de opbrengst en de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering. Dergelijke apparatuur werd ook in het bedrijfspand van [naam growshop] aangetroffen.

Opzet of redelijk vermoeden

Tegen voren omschreven achtergrond zal de rechtbank beoordelen of de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem te koop aangeboden of bij hem voorhanden zijnde goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt.

Door de verdediging is bepleit dat heel wel denkbaar is dat de producten die [naam growshop] verkocht bestemd kunnen zijn voor andere toepassingen dan de grootschalige illegale hennepteelt. Genoemd is bijvoorbeeld leveringen aan hobbymatige (hennep)telers. Het zou best zo kunnen zijn dat er ook aan dit type telers werd verkocht na 1 maart 2015, maar dat is verder niet relevant omdat het productaanbod in aard, omvang en samenstelling gericht bleef op en geschikt bleef voor grootschalige en professionele hennepteelt, zoals hierboven al uiteen is gezet. Dat is nu net per 1 maart 2015 niet meer toegestaan en verdachte wist van deze wetswijziging, gelet op zijn verklaring bij de politie.10

Gelet op dit alles, gaat de rechtbank er vanuit dat bekend was bij de verdachte dat de goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt.

Tussenoordeel

Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat, gelet op de grote hoeveelheid en de combinatie van de aangetroffen stoffen en voorwerpen, alsmede gelet op de aangetroffen informatieklapper, verdachte op 15 mei 2015 in het bedrijfspand van [naam growshop] aan de [adres 1] te Heerlen stoffen en voorwerpen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervoerd of voorhanden gehad, alsmede dat hij gegevens voorhanden had, terwijl hij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Verdachte kan aangemerkt worden als de fysieke pleger van dit delict.

Medeplegen

Dan resteert nog de vraag of de verdachte dit feit alleen heeft gepleegd of met een of meer anderen.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Medeverdachte [medeverdachte] was op 15 mei 2015 eigenaar van growshop [naam growshop] . Verdachte hielp hem af en toe door werkzaamheden voor hem te verrichten, zoals de verkoop van goederen in de winkel en (eenmalig) het afleveren van goederen bij klanten. De verdachte is immers op 15 mei 2015 aangehouden nadat hij klanten had beleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op 15 mei 2015 werkzaam was voor [naam growshop] en aldus beheer had over de winkel en over de hierin voorhanden zijnde en te koop aangeboden goederen.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ook bewezen.

De conclusie

Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met een ander op 15 mei 2015 in het pand aan de [adres 1] te Heerlen stoffen en voorwerpen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervoerd of voorhanden gehad, alsmede gegevens voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

op 15 mei 2015 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, in een (winkel)pand gelegen aan de [adres 1] stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervoerd of voorhanden gehad, te weten:

- 2 weegschalen en

- 5 koolstoffilters en

- 5 luchtafzuigers en

- 19 temperatuurventilatieregelaars en

- 22 dompelpompen en

- 32 hygro/thermometers en

- 39 knipbenodigdheden/voorwerpen (cannacutters en knipscharen) en

- 38 ventilatoren en

- 12 verwarmingsapparaten (kachels) en

- 2 luchtbevochtigers en

- 1263 verpakkingen/flessen/kannen inhoudende groeimiddelen en

- 12 elektriciteitssnoeren en

- 39 droogrekken en

- 12 tijdschakelaars en

- 156 koppelstukken

en gegevens voorhanden heeft gehad, te weten: klapper documentatie [naam] , waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5 De strafbaarheid van de verdachte

6 De straf

7 De wettelijke voorschriften

8 De beslissing