Home

Rechtbank Gelderland, 01-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3338, 318440

Rechtbank Gelderland, 01-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3338, 318440

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
1 mei 2017
Datum publicatie
3 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:3338
Zaaknummer
318440

Inhoudsindicatie

Kort geding. Vordering bewindvoerder tot verlenen medewerking verkoop en eigendomsoverdracht woning toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/318440 / KG ZA 17-168 / 172/871

Vonnis in kort geding van 1 mei 2017

in de zaak van

[bewindvoerster] , in haar hoedanigheid van bewindvoerster over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende],

zaakdoende te [vestigingplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. M.R. Roethof te Arnhem,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. M.J. Germs te Nijmegen.

Partijen zullen hierna de bewindvoerster en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 11 april 2017 met producties 1 tot en met 6

-

de mondelinge behandeling

-

de pleitnota van [gedaagde] met producties 1 tot en met 4.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De heer [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ) en [gedaagde] hebben tot medio 2010 een affectieve relatie gehad.

2.2.

Tijdens de relatie hebben [rechthebbende] en [gedaagde] op 6 mei 2008 gezamenlijk een (appartement)woning gekocht aan de [adres woning] (hierna: de woning).

2.3.

De woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 265.000,00. Op de hypothecaire geldlening is afgelost en deze bedraagt per 17 februari 2016 € 180.000,00.

2.4.

Na beëindiging van de relatie is [gedaagde] in de woning blijven wonen.

2.5.

Bij vonnis van 21 november 2012 van deze rechtbank, locatie Arnhem, is (in conventie) de wijze van verdeling van de woning gelast, aldus dat deze onderhands zal worden verkocht aan een derde waarbij, kort gezegd, de netto-opbrengst dan wel restschuld bij helfte dient te worden verdeeld dan wel gedragen. Verder is (in conventie) de vordering van [gedaagde] tot, kort gezegd, veroordeling van [rechthebbende] om medewerking te verlenen aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning, toegewezen. De vordering (in reconventie) van [rechthebbende] tot onder andere afgifte van persoonlijke eigendommen, is afgewezen.

2.6.

Op 19 december 2012 heeft [gedaagde] VBO Makelaar de opdracht verstrekt tot het verlenen van diensten bij verkoop van de woning.

2.7.

Bij emailbericht van 21 oktober 2014 heeft [rechthebbende] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven:

(…) Zonder mij te raadplegen verlaagt u de verkoopprijs van de woning tot € 175.000 terwijl ik eveneens eigenaar ben. U vergroot mijn schuldpositie zonder mij ook maar enigszins hierin te betrekken. Leef ik in een rechtsstaat of in een dictatuur omdat u gewoon doet wat u wilt. Ik zal nimmer meewerken aan verkoop ook al laat u mij gijzelen in de gevangenis. Ik zal me met ieder mogelijk middel verzetten zodat een eventuele koper afhaakt desnoods met behulp van geëigende media.

(…) Breekpunt ook nu zijn mijn persoonlijke eigendommen (…)

Kortom geef me mijn diverse persoonlijke zaken terug. U heeft ongetwijfeld de lijst.

2.8.

Bij emailbericht van 23 oktober 2014 heeft [rechthebbende] aan de door [gedaagde] ingeschakelde VBO Makelaar geschreven:

(…) Wat mij verbaast is dat u kennelijk klakkeloos zonder na te denken (maar ja makelaars blinken niet uit door intelligentie) een woning te koop zet en prijzen verandert zonder alle eigenaren te raadplegen. Ik ben mede-eigenaar van deze woning. Dit kunt u in het kadaster nagaan. Ik ben het niet eens met de naar beneden aangepaste verkoopprijs en ik zal er alles aan doen om de verkoop te verhinderen. Ik zal dit openbaar maken bij de sociale media hoe u omgaat met het eigendom van anderen. Ik zal potentiële kopers zelf benaderen met deze informatie. Nimmer zal ik toestemmen in een verkoop buiten mij om. Ik zal ook uw tuchtcollege inlichten over uw bedenkelijke rol in deze zaak. (…)

2.9.

Bij vonnis van 7 januari 2015 van deze rechtbank, locatie Zutphen, is [rechthebbende] onder andere veroordeeld om met ingang van 1 november 2014 zijn bijdrage van € 498,15 per maand in de eigenaarslasten aan [gedaagde] te voldoen zolang de woning hem mede in eigendom toebehoort.

2.10.

Bij vonnis van 16 november 2015 zijn met ingang van 25 november 2015 de (toekomstige) goederen van [rechthebbende] onder bewind gesteld wegens problematische schulden.

2.11.

Op verzoek van [gedaagde] is de woning getaxeerd door [naam 1] . [naam 2] heeft de woning op 12 december 2016 gewaardeerd op een marktwaarde van € 165.000,00.

3. Het geschil

3.1.

De bewindvoerster vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

I. de woning verdeelt in die zin dat deze zal worden verkocht aan een derde waarbij de netto-opbrengst na aflossing van de hypothecaire lening en na betaling van de aan de verkoop verbonden kosten, tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld dan wel dat een hypothecaire restschuld door beide partijen ieder voor de helft zal worden gedragen;

II. [gedaagde] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning en de verdeling van de netto-opbrengst door:- binnen twee weken gezamenlijk een opdracht te geven aan een makelaar om de verkoop van de woning ter hand te nemen en daarbij gezamenlijk de opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar,- al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar nodig is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen,- mee te werken aan de ondertekening van de verkoop van de woning,- mee te werken aan de notariële eigendomsoverdracht,- mee te werken aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten waaronder makelaarscourtage en de schulden waarvoor de woning hypothecair is verbonden,- gezamenlijk met haar de notaris opdracht te geven een eventuele netto-opbrengst bij helfte te verdelen;

III. [gedaagde] veroordeelt tot het verbeuren van een dwangsom indien zij niet aan het onder II. gevorderde voldoet;

IV. bepaalt dat dit vonnis, in geval van weigering van [gedaagde] , in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] aan verstrekking van de opdracht aan een makelaar en aan de ondertekening van een verkoopovereenkomst;

V. bepaalt dat dit vonnis, in geval van weigering van [gedaagde] , in de plaats treedt van het deel van de in wettige vorm opgemaakte notariële akte van volmacht met behulp waarvan de woning kan worden verkocht;

VI. [gedaagde] op straffe van een dwangsom veroordeelt tot afgifte van de sleutels van de woning zodat de woning kan worden betreden voor het ophalen van persoonlijke eigendommen van [rechthebbende] dan wel ten behoeve van de verkoop van de woning;

VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de volledige eigenaarslasten vanaf januari 2016 tot het moment dat de woning is verkocht;

VIII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling met terugwerkende kracht vanaf januari 2016 van de eigenaarslasten van € 498,15 per maand, tot 31 maart 2017 begroot op € 7.472,25;

IX. haar machtigt tot het betreden van de woning door inschakeling van deurwaarder en sterke arm en op kosten van [gedaagde] voor het laten verrichten van een taxatie;

X. [gedaagde] op straffe van een dwangsom veroordeelt tot afgifte van de persoonlijke bezittingen van [rechthebbende] conform een eerder verstrekte lijst;

XI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van de bewindvoerster dat van [rechthebbende] , gezien zijn financiële situatie en zijn leeftijd (71 jaar), niet langer gevergd kan worden om in een onverdeelde gemeenschap te moeten blijven leven waardoor hij is aangewezen op kamerbewoning in een pension. Ten slotte is ter zitting nog aangevoerd dat verkoop van de woning voor [rechthebbende] (thans) noodzakelijk is (geworden) zodat hij in aanmerking kan komen voor schuldsanering.

4.2.

De bewindvoerster legt aan haar vordering tot verdeling van de woning en de netto-opbrengst dan wel restschuld ten grondslag dat [gedaagde] het vonnis van 21 november 2012 nooit ten uitvoer heeft gelegd en nu reeds gedurende ruim vier jaar in de woning woont terwijl [rechthebbende] de helft van eigenaarslasten blijft voldoen zonder dat daar enig woongenot tegenover staat. Dit, terwijl van niemand mag worden verwacht dat deze onnodig lang met een onverdeelde gemeenschap blijft zitten. [gedaagde] blijft echter ondanks uitdrukkelijk en herhaald verzoek in gebreke mee te werken aan de noodzakelijke verkoop van de woning, aldus de bewindvoerster.

4.3.

Voorop wordt gesteld dat de vordering van de bewindvoerster die is gericht op (het verlenen van medewerking aan) de verkoop van de woning, moet worden bezien tegen de achtergrond dat niemand kan worden genoodzaakt om in een overdeelde gemeenschap te blijven. Of de vordering in dit kort geding moet worden toegewezen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.4.

Vast staat dat de relatie tussen [rechthebbende] en [gedaagde] omstreeks mei 2010 is geëindigd en dat bij vonnis van 21 november 2012 de woning (het gemeenschappelijk goed) is verdeeld in die zin dat, kort gezegd, de woning aan een derde verkocht dient te worden en dat de opbrengst dan wel restschuld bij helfte dient te worden verdeeld. Nu de verdeling reeds bij onherroepelijk geworden vonnis is komen vast te staan, ligt het onder I. gevorderde voor afwijzing gereed.

4.5.

Vast staat echter ook dat de woning sinds het vonnis van 21 november 2012 niet is verkocht en dat feitelijk (nog) geen uitvoering is gegeven aan verdeling van de gemeenschap. Daar waar [rechthebbende] zich in het verleden uitdrukkelijk heeft verzet tegen de verkoop, onder dreiging van het gebruik maken van oneigenlijke dwangmiddelen (zie overwegingen 2.7. en 2.8.), is de voorzieningenrechter met de bewindvoerster van oordeel dat [rechthebbende] er momenteel (financieel) belang bij heeft dat er redelijke vooruitzichten bestaan op het einde van de onverdeeldheid en dat de hypothecaire schuld met verkoop van de woning (voor zoveel mogelijk) wordt afgelost. Daar komt bij dat tijdens de zitting namens [gedaagde] is verklaard dat zij niets liever wenst dan te komen tot een spoedige verkoop van de woning en dat zij bereid is aan verkoop van de woning (en de verdeling zoals vastgesteld in het vonnis van 21 november 2012) mee te werken. De hypotheekbank heeft echter aangegeven niet te willen meewerken zonder een regeling voor een eventuele hypothecaire schuld, aldus [gedaagde] . Nu is gebleken dat zowel [rechthebbende] als [gedaagde] bereid zijn (actief) over te gaan tot verkoop van de woning en [rechthebbende] als deelgenoot in de gemeenschap eveneens het recht heeft om medewerking tot verkoop van de woning te vorderen zoals [gedaagde] in de eerdere procedure heeft gedaan, ligt onder deze omstandigheden het onder II., IV. en V. gevorderde voor toewijzing gereed als hierna bepaald. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting namens de bewindvoerster van [rechthebbende] te kennen is gegeven dat kan worden ingestemd met de taxatie van 12 december 2016 en dat partijen het op de zitting eens zijn geworden de opdracht te verstrekken aan [naam 2] te [woonplaats] waarbij in eerste instantie een kennelijk door [naam 2] geadviseerde vraagprijs van € 187.500,00 zal worden gehanteerd met de bedoeling niet te ver onder de hypothecaire schuld van € 180.000,00 uit te komen en de woning te verkopen tegen een voor de bank conveniërende prijs. Nu taxatie van de woning niet langer noodzakelijk is, wordt de onder IX. gevorderde machtiging tot betreding van de woning met behulp van de sterke arm afgewezen en, nu ter zitting is toegezegd dat [gedaagde] zal meewerken aan verkoop, is oplegging van de onder III. gevorderde dwangsom naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog evenmin aan de orde. Zo nodig kan later in een nieuw kort geding alsnog een dwangsom worden gevorderd.

4.6.

Ook de vordering onder X. tot afgifte van persoonlijke eigendommen van [rechthebbende] ligt voor afwijzing gereed. Eerst op de zitting heeft [rechthebbende] een lijst met goederen gepresenteerd. [gedaagde] was niet op de zitting aanwezig, zij heeft zich noodgedwongen doen vertegenwoordigen door haar advocaat, en was niet eerder met deze lijst bekend. Volgens haar advocaat beschikt [gedaagde] niet over aan [rechthebbende] toehorende goederen. Nu [gedaagde] betwist dat persoonlijke eigendommen van [rechthebbende] nog in de woning aanwezig zijn, komt dit zonder nadere bewijsvoering niet vast te staan. Gelet echter op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor dergelijke nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken.

4.7.

Nu [gedaagde] niet kan worden veroordeeld tot afgifte van persoonlijke eigendommen van [rechthebbende] , taxatie van de woning niet langer noodzakelijk is en [gedaagde] bereid is medewerking te verlenen aan de verkoop (zie overweging 4.5.), is het evenmin noodzakelijk dat de bewindvoerster dan wel [rechthebbende] de sleutels van de woning verkrijgen. Het onder VI. gevorderde zal dan ook worden afgewezen.

4.8.

Tot slot staat vast dat [rechthebbende] al jaren niet meer het woongenot heeft en staat ook onweersproken vast dat [gedaagde] [rechthebbende] niet compenseert in de vorm van een gebruiksvergoeding. De redelijkheid en billijkheid kunnen weliswaar meebrengen dat een gebruiksvergoeding moet worden betaald zoals de bewindvoerster thans vordert, echter in onderhavig geval ziet de voorzieningenrechter hiertoe geen aanknopingspunten. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat ter zitting is gebleken dat [gedaagde] een inkomen heeft van ongeveer € 1.000,00 netto per maand, waarmee zij de woonlasten niet volledig kan dragen, dat [rechthebbende] daartegenover een inkomen heeft van ongeveer € 2.000,00 per maand en dat hij degene is geweest die in het verleden de verkoop van de woning heeft tegengewerkt (zie hiervoor onder 4.5.). Het onder VII. gevorderde zal dan ook worden afgewezen. Ditzelfde geldt overigens ook voor het onder VIII. gevorderde nu, met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de bewindvoerster op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Zodra de woning is verkocht en een eventuele restschuld bekend is, kunnen partijen conform het vonnis van 21 november 2012 afrekenen.

4.9.

Gelet op de omstandigheid dat [rechthebbende] en [gedaagde] een relatie met elkaar hebben gehad en onderhavig geschil uit de afwikkeling van die relatie voortvloeit, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5 De beslissing