Home

Rechtbank Gelderland, 23-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3272, 05/820094-16

Rechtbank Gelderland, 23-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3272, 05/820094-16

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
23 juni 2017
Datum publicatie
23 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:3272
Zaaknummer
05/820094-16

Inhoudsindicatie

Geldboete en voorwaardelijke rijontzegging voor het begaan van een verkeersovertreding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer : 05/820094-16

Datum uitspraak : 23 juni 2017

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Raadsman: mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 juni 2017.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Rumpt in de gemeente Geldermalsen,

als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de Eigenblokweg, daarmee rijdende over de weg, de Rouweigraaf

zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,

terwijl het uitzicht over die weg en/of de kruising-splitsing van die weg (de Rouweigraaf) en de Nieuwendijk niet werd beperkt en/of terwijl zij verdachte in de gelegenheid was om vanuit haar positie over grote afstand verkeer over die Nieuwendijk te zien naderen,

in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Nieuwendijk rijdend, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komend en/of dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig

(personenauto) en/of

is zij verdachte die kruising opgereden en/of gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met dat voor haar, verdachte van rechts komend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto)

en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat zij, verdachte geen voorrang heeft verleend;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Rumpt in de gemeente Geldermalsen

als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de Eigenblokweg, daarmee heeft gereden over de weg, de Rouweigraaf

in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Nieuwendijk rijdend, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komend en/of dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig

(personenauto) en/of

is zij verdachte die kruising opgereden en/of gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met dat voor haar, verdachte van rechts komend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 30 maart 2016 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op de weg de Rouweigraaf in de richting van de Eigenblokweg te Rumpt (gemeente Geldermalsen). De Rouweigraaf, en in het verlengde daarvan de Eigenblokweg, kruist met de weg de Nieuwendijk. Dit betreft een gelijkwaardige kruising. Verdachte heeft een voor haar van rechts komend voertuig dat op de Nieuwendijk reed geen voorrang verleend, waarna een aanrijding plaatsvond.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit verband heeft de officier van justitie gewezen op de omstandigheid dat verdachte ter plaatse bekend is en zij vrij zicht had op de kruising, maar onvoldoende naar rechts heeft gekeken waardoor een botsing is ontstaan. Daarnaast is verdachte taxichauffeur van beroep, zodat aan haar hogere eisen mogen worden gesteld dan aan een reguliere bestuurder.

Indien het primair tenlastegelegde feit naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden, dient een bewezenverklaring te volgen voor het subsidiair tenlastegelegde feit.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet dan wel onvoldoende kan worden vastgesteld. Volgens de verdediging is sprake van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, dat met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan de kruising is genaderd, ondanks dat hij verdachte wel had waargenomen. Verdachte heeft hem echter niet gezien en gelet op de snelheid waarmee het slachtoffer reed, gezien ook de omgeving ter plaatse (een bomenrij waartegen de donkere auto van het slachtoffer moeilijker zichtbaar was en optrekkende grondmist), kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer had kunnen en moeten zien aankomen en daarmee rekening had kunnen houden. Daarnaast kan een momentane onoplettendheid niet worden uitgesloten. Van andere omstandigheden die in de risicosfeer van verdachte liggen is niet gebleken. Op basis van de feiten en omstandigheden kan niet worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Dat verdachte concreet gevaarscheppend gedrag heeft vertoond in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet kan gelet op het voorgaande evenmin worden bewezen.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die allereerst ter beoordeling voorligt is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1991 (hierna: WVW), zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Om in de onderhavige zaak tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

Vaststaat dat verdachte geen voorrang heeft verleend, terwijl dat wel had gemoeten, en daarmee in strijd heeft gehandeld met hetgeen is bepaald in het eerste lid van artikel 15 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te weten dat bestuurders op kruispunten voorrang moeten verlenen aan voor hen van rechts komende bestuurders.

Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruisingsvlak van de betreffende kruising. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 60 kilometer per uur.3 Het verkeersongeval werd om 17.42 uur gemeld. Het was toen nog licht en de straatverlichting was niet in werking. Met betrekking tot de weersgesteldheid is vastgesteld dat het droog en helder was.4 Het zicht van verdachte werd op geen enkele wijze belemmerd.5 Het voertuig van verdachte verkeerde in voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken.6 Een snelheidsberekening kon niet worden gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte niet harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, hetgeen ook bevestiging vindt in de gegevens van de boordcomputer van verdachtes voertuig.7

Verdachte heeft verklaard dat zij voor het naderen van het kruispunt naar links en twee keer naar rechts heeft gekeken, maar de voor haar van rechts komende auto in het geheel niet heeft gezien.

Vrijspraak artikel 6 WVW

De rechtbank overweegt dat sprake is van een voorrangsfout en verdachte aldus een verkeersovertreding heeft begaan. Er is niet gebleken dat verdachte andere voor deelname aan het verkeer geldende wettelijke gedragsregels heeft overtreden. Verdachte heeft de maximumsnelheid niet overschreden en zij heeft naar eigen zeggen wel naar links en rechts gekeken alvorens de kruising op te rijden. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verkeersfout onvoldoende voor de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld (vgl. HR 29 april 2008, NJ 2008, 440). Dat verdachte taxichauffeur van beroep is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

Artikel 5 WVW

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft op de kruising geen voorrang verleend aan de voor haar van rechts komende auto, ten gevolge waarvan zij tegen dit voertuig is aangereden. Hierdoor heeft verdachte concreet gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Het verkeersgedrag van verdachte heeft immers geleid tot een aanrijding. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

3 Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Rumpt in de gemeente Geldermalsen

als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de Eigenblokweg, daarmee heeft gereden over de weg, de Rouweigraaf

in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Nieuwendijk rijdend, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komend en/of dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig

(personenauto) en/of

is zij verdachte die kruising opgereden en/of gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met dat voor haar, verdachte van rechts komend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5 De strafbaarheid van het feit

6 De strafbaarheid van de verdachte

7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

8 De toegepaste wettelijke bepalingen

9 De beslissing