Home

Rechtbank Gelderland, 20-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3207, AWB - 17 _ 181

Rechtbank Gelderland, 20-06-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3207, AWB - 17 _ 181

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 juni 2017
Datum publicatie
3 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:3207
Zaaknummer
AWB - 17 _ 181

Inhoudsindicatie

Wet op de rechtsbijstand. Toevoegingen in strafzaken. Samenhang. Sprake van dezelfde problematiek, verweerder heeft de zaken als verknocht mogen aanmerken.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/181

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. S. Wortel),

en

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover relevant, vastgesteld dat er voor de vergoeding van rechtsbijstand sprake is van samenhang tussen vijf strafzaken waarvoor afzonderlijke toevoegingen zijn verleend. Daarbij heeft verweerder een vergoeding toegekend onder de toevoeging 4KT7361.

Op 28 mei 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij besluiten van 24 juni 2015 heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd in die zin dat er voor de vergoeding van rechtsbijstand sprake is van samenhang tussen de zaken met kenmerken 4KO05900 en 4KS2171 en samenhang tussen de zaken met kenmerken 4KT7361, 4KX2346 en 4LA3027. Bij die besluiten zijn onder de toevoegingen 4KT7361 en 4KO5900 vergoedingen vastgesteld.

Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft verweerder de hoogte van de vergoeding die is toegekend onder 4KT7361 gewijzigd.

Bij besluit van 21 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Op 11 januari 2017 is telefonisch aan de griffie van de rechtbank doorgegeven dat mr. [eiser] eiser is in deze procedure en dat

mr. Wortel als gemachtigde optreedt.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. Namens eiser is, zoals tevoren aangekondigd, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Rutten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser en zijn kantoorgenoot hebben [naam] bijgestaan tijdens vijf strafzaken. Hiervoor zijn toevoegingen voor het verlenen van rechtsbijstand aangevraagd. Het gaat daarbij om de volgende strafbare feiten: een ongewenstverklaring op 31 juli 2014 te [plaats 1] (zaak 1), een ongewenstverklaring op 29 december 2014 te [plaats 1] (zaak 2), een ongewenstverklaring tussen 18 september 2014 en 14 oktober 2014 te [plaats 2] in combinatie met een diefstal met braak op 18 september 2014 te [plaats 2] (zaak 3), een diefstal met braak op 1 januari 2012 te [plaats 1], gecombineerd met een diefstal met braak op 3 maart 2008 te [plaats 3] en een ongewenstverklaring gecombineerd met wederspannigheid op 2 april 2014 te [plaats 1]

(zaak 4) en tot slot een diefstal in vereniging op 4 januari 2012 te [plaats 4] (zaak 5).

Verweerder heeft in eerste instantie samenhang aangenomen in alle vijf de zaken. Bij een latere inhoudelijke beoordeling heeft verweerder in de zaken 1 tot en met 3 samenhang aangenomen. Hetzelfde geldt voor de zaken 4 en 5.

Verweerder heeft dit standpunt bij het bestreden besluit gehandhaafd.

2. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en voert – samengevat - aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de twee strafzaken naar hun aard verknocht zijn en dat er daardoor sprake zou zijn van samenhang. De zaken zijn slechts op één zitting behandeld vanwege praktische overwegingen. Volgens eiser moet voor de betekenis van het begrip verknochtheid aansluiting worden gezocht bij de artikelen 220 en 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarbij moet het gaan om identieke feitelijkheden en/of juridische geschilpunten. Dat is in onderhavige zaken niet het geval. Er is geen sprake van dezelfde problematiek. Ook volgens de werkinstructie “Vaststellen” van verweerder is er geen sprake van samenhang. Eiser verwijst verder naar de Nota van Toelichting bij artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000). Daaruit blijkt dat de ratio is dat de rechtsbijstandsverlener aan de tweede en derde zaak minder tijd hoeft te besteden. Daar is hier geen sprake van.

3. De rechtbank overweegt als volgt.

4. Op grond van artikel 21, eerste lid, van het Bvr 2000 worden als samenhangende strafzaken beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 18 zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

5. In de nota van toelichting bij het Bvr 2000 staat ter toelichting op artikel 11, het algemene artikel over samenhang in het Bvr 2000, het volgende vermeld (Stb. 1999, 580, blz. 26-28):

"In artikel 11 is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee wijzen kan voordoen. Enerzijds is er de situatie dat een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben één of meer dan één procedure voert. Anderzijds kan er één rechtzoekende zijn die meer dan één procedure voert. In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de rechtsbijstandverlener aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuurszaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek."

Ter toelichting op artikel 21 staat onder andere het volgende vermeld (blz. 34):

“Samenhangende strafzaken betreffen vaak een rechtzoekende jegens wie meerdere strafzaken lopen. Het gaat dan om zaken met een verdachte die voor meerdere feiten terecht staat en aan wie meer dan één toevoeging is verstrekt, al dan niet ambtshalve. Indien de rechter besluit tot voeging, gelijktijdige of - nagenoeg - aansluitende behandeling van de zaken, is er sprake van samenhangende strafzaken. Daarnaast kunnen ook zaken met meer verdachten als samenhangende strafzaken worden aangemerkt. Hierbij kan gedacht worden aan het medeplegen van een bepaald delict."

6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1030) en de uitspraak van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3374) had de wetgever met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek. Hierbij moet voorop worden gesteld dat voor de beoordeling of de zaken naar hun aard verknocht zijn, deze niet identiek aan elkaar behoeven te zijn. Dit gegeven wordt tot uitdrukking gebracht in de vergoeding; deze is hoger dan wanneer slechts één toevoeging was verleend. Bij de totstandkoming van artikel 11 van het Bvr is ervan uitgegaan dat bij het gevoegd behandelen van zaken mag worden aangenomen dat er tussen die zaken een zekere samenhang bestaat. Dat bij de zaken elk politiedossier verschillende feiten en omstandigheden bevat, dat er sprake is van verschillende pleegdata en verschillende pleegplaatsen, maakt daarbij niet dat de procedures wat betreft de aan de orde zijnde problematiek wezenlijk van elkaar verschillen. Dat de behandeling van meer afzonderlijke dagvaardingen van één verdachte op één zitting geen tijdsbesparing oplevert is voor de beoordeling van de vraag of de zaken van de verdachte naar hun aard verknocht zijn, evenmin van belang.

7. De rechtbank stelt vast dat de strafzaken waarvoor de toevoegingen zijn verleend gevoegd zijn behandeld en dat al deze zaken zijn behandeld door eiser en zijn kantoorgenoot. Hierdoor mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang bestaat. Uit de stukken blijkt niet dat de zaken toevallig op één zitting zijn behandeld. De stelling van eiser dat de zaken eerst op afzonderlijke zitting hebben gestaan, maakt dit niet anders, omdat de behandeling van de zaken op die eerdere zittingen juist zijn geschorst, om de zaken gelijktijdig te kunnen behandelen.

Aan het vereiste van procedurele samenhang is hiermee voldaan.

8.1

Vervolgens moet worden beoordeeld of de zaken naar hun aard verknocht zijn. Omdat het Bvr 2000 een eigen regeling van “samenhangende strafzaken” kent, volgt de rechtbank eiser niet in het aangevoerde dat dient te worden aangesloten bij de in Rv gegeven definitie van “verknochtheid”. Beoordeeld wordt of er sprake is van inhoudelijke samenhang.

8.2

De rechtbank stelt vast dat de zaak met toevoegingsnummer 4KX2346 betrekking heeft op het als ongewenst vreemdeling verblijven in Nederland en op een diefstal met braak. De toevoegingen met nummers 4KT7361 en 4LA3027 hebben alleen betrekking het als ongewenst vreemdeling verblijven in Nederland. Ze bevatten geen andere soort strafbare feiten. Hiermee is sprake van dezelfde problematiek en daarom heeft verweerder deze zaken als verknocht mogen aanmerken.

8.3

In de andere twee zaken ging het in het ene geval (4KO5900) om twee diefstallen met braak, het in Nederland verblijven als ongewenste vreemdeling en op wederspannigheid. De andere zaak, met nummer 4KS2172, ziet op diefstal in vereniging en bevat daarmee geen andere soort strafbaar feit. De omstandigheid dat deze tenlastelegging ziet op een in vereniging gepleegd delict, heeft verweerder niet als een wezenlijk verschil hoeven aanmerken.

8.4

Voor alle zaken geldt, gelet op voornoemde jurisprudentie, dat het feit dat elke zaak een afzonderlijk politiedossier had, er sprake was van verschillende feiten en omstandigheden, verschillende pleegdata en pleegplaatsen, niet maakt dat de procedures wat betreft de aan de orde zijnde problematiek wezenlijk van elkaar verschilden. De zaken hoeven niet identiek aan elkaar te zijn. De werkinstructie “Vaststellen” van verweerder, zoals die luidde ten tijde van het bestreden besluit, leidt ook niet tot een andere uitkomst. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3374).

Dat de behandeling van meer afzonderlijke dagvaardingen van één verdachte op één zitting geen tijdsbesparing oplevert, zoals door eiser gesteld, is voor de beoordeling van de vraag of de zaken naar hun aard verknocht zijn, niet van belang.

8.5

De rechtbank stelt vast dat er gelet op het voorgaande, sprake is van inhoudelijke samenhang tussen de drie zaken betreffende de ongewenstverklaring en de twee zaken betreffende de diefstal, en dat hiermee aan het vereiste van verknochtheid is voldaan.

9. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat sprake is van samenhangende procedures en heeft hierdoor terecht de vergoeding op basis hiervan toegekend.

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. L.M. Noordam, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.