Home

Rechtbank Gelderland, 19-01-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:296, AWB - 16 _ 420

Rechtbank Gelderland, 19-01-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:296, AWB - 16 _ 420

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19 januari 2017
Datum publicatie
13 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:296
Zaaknummer
AWB - 16 _ 420

Inhoudsindicatie

Wet maatschappelijk ondersteuning 2015, hulp bij het huishouden, onderbouwing normeringskader. Er bestaat geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 16/420

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. K. Wevers),

en

[verweerder] te [woonplaats] verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres per 1 juli 2015 schoonmaakondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend voor drie uur per week (twee uur huishouden type 1 (HH1) en één uur huishouden type 2 (HH2)) gedurende 46 weken per jaar, met een afbouwregeling van 1 juli 2015 tot 1 oktober 2015.

Bij besluit van 24 augustus 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de oude indicatie van eiseres voor schoonmaakondersteuning verlengd tot en met 31 oktober 2015.

Bij besluit van 19 oktober 2015 (het primaire besluit III) heeft verweerder de primaire besluiten I en II herroepen en aan eiseres per 1 december 2015 schoonmaakondersteuning toegekend voor vier uur per week (drie uur HH1 en één uur HH2) gedurende 52 weken per jaar, met een verlenging van de oude indicatie tot 30 november 2015 en een afbouwregeling voor de maand december 2015.

Bij besluit van 14 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar zoon [betrokkene]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok en M.G.C.L. Wiegman- Cuijpers.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

1.1

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en woont alleen in een gelijkvloers appartement in Ede. Eiseres kent fysieke beperkingen als gevolg van een aantal lichamelijke aandoeningen. Omdat eiseres door haar beperkingen niet in staat is om huishoudelijke taken uit te voeren is aan haar sinds 2007 huishoudelijke hulp toegekend voor zes uur per week. In 2014 is deze indicatie administratief verlengd tot en met 30 juni 2015 in verband met een herindicatie op grond van de Wmo 2015.

1.2

In verband met deze herindicatie heeft er op 3 juli 2015 een huisbezoek plaatsgevonden bij eiseres en is er een plan van aanpak opgesteld. Hierop heeft verweerder bij het primaire besluit I aan eiseres per 1 juli 2015 schoonmaakondersteuning toegekend voor drie uur per week (twee uur HH1 en één uur HH2) gedurende 46 weken per jaar, met een afbouwregeling van 1 juli 2015 tot 1 oktober 2015. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna er een heronderzoek heeft plaatsgevonden. In afwachting van de uitkomsten van dit heronderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit II de oude indicatie van eiseres voor schoonmaakondersteuning verlengd tot en met 31 oktober 2015.

1.3

Met een rapport van 19 oktober 2015 en het primaire besluit III is het heronderzoek afgesloten en heeft verweerder aan eiseres per 1 december 2015 schoonmaakondersteuning toegekend voor vier uur per week (drie uur HH1 en één uur HH2) gedurende 52 weken per jaar, met een verlenging van de oude indicatie tot 30 november 2015 en een afbouwregeling voor de maand december 2015 met schoonmaakondersteuning voor vijf uur per week. Het primaire besluit III heeft de primaire besluiten I en II vervangen.

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de Wmo 2015 en het daarop gebaseerde nieuwe beleid van verweerder ten grondslag gelegd. Verweerder gaat er op grond van zijn beleid van uit dat schoonmaakondersteuning voor twee uren per week gedurende 46 weken per jaar in beginsel als een passende voorziening wordt aangemerkt. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat er zonodig ook taken worden overgenomen door het sociaal netwerk of vrijwilligers. Per individueel geval wordt dan bekeken of op grond van de omstandigheden minder of meer tijd dan twee uur moet worden toegekend. Daarbij gaat verweerder ervan uit dat op grond van de Wmo 2015 niet meer een hele huishouding wordt overgenomen, maar dat er schoonmaakondersteuning voor de basis wordt geboden. Daarbij geldt volgens verweerder dat niet meer alles altijd brandschoon hoeft te zijn. Wel moet de woning schoon en leefbaar zijn. Op grond van het heronderzoek heeft verweerder aan eiseres vier uur schoonmaakondersteuning toegekend (3 uur HH1 en 1 uur HH2) gedurende 52 weken per jaar met de volgende motivering: 1) eiseres kan vanwege haar fysieke beperkingen zelf geen huishoudelijke taken uitvoeren, 2) wasverzorging kan niet extern: kinderen nemen niet over en onvoldoende financiële middelen, 3) netwerk ondersteunt niet in de huishoudelijke taken, wel bij andere zaken, 4) eiseres heeft niet de cognitieve flexibiliteit om de afbouw goed op te kunnen vangen. Daarbij heeft verweerder ook overwogen dat een indicatie van vier uur goed te verdelen is in twee keer twee uur per week, omdat het voor eiseres belangrijk is dat er twee keer per week hulp blijft komen. Er zijn verweerder geen omstandigheden gebleken die maken dat nog meer tijd moet worden toegekend.

3. Eiseres heeft aangevoerd - samengevat weergegeven en voor zover van belang - dat het verlagen van het aantal uren hulp van zes uur naar vier uur onbegrijpelijk is en door verweerder niet deugdelijk gemotiveerd. Volgens het CIZ-protocol heeft eiseres een indicatie van minstens vijf uur en 30 minuten nodig. Verweerder wijkt fors af van deze indicatie. Verweerder heeft de urenverlaging niet gebaseerd op een objectieve maatstaf. Verweerder heeft niet onderzocht waarom er afgeweken kan worden van het CIZ-protocol en waarom eiseres alsnog voldoende gecompenseerd wordt.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1

Ingevolge de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Deze ondersteuning moet erop zijn gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

4.2

Verweerder heeft, zoals de Wmo 2015 voorschrijft, een Verordening (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede 2015) en Beleidsregels (Beleidsregels Wmo en Jeugd 2015) vastgesteld. Deze regelgeving heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Verweerder heeft voorts verwezen naar het raadsbesluit van 3 juli 2014, waarin is opgenomen dat hulp bij het huishouden type 1 (HH1) wordt benoemd als schoonmaakondersteuning en de omvang hiervan gedurende de overgangsperiode (2015 en 2016) wordt beperkt tot maximaal twee uur per huishouden, waarbij het leveren van maatwerk uitgangspunt is.

4.3

De beroepsgrond dat het toegekende aantal uren van vier uur per week niet berust op objectief onderzoek naar de tijd die nodig is voor ondersteuning bij het schoonmaken slaagt. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraken van 11 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4262, en 27 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:430, geoordeeld dat een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en dienen, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek te berusten. In die uitspraken is geoordeeld dat overleg met gecontracteerde zorgaanbieders en cliëntenraden niet toereikend is. Het in het raadsbesluit van 3 juli 2014 genoemde aantal uren schoonmaakondersteuning HH1 van in beginsel maximaal twee uur per huishouden berust niet op zodanig onderzoek. Dit betekent dat er geen inzicht bestaat in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Ook de toekenning van twee extra uren aan eiseres berust niet op dergelijke objectieve criteria. Dit betekent dat verweerder in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom vier uur schoonmaakondersteuning voldoende compenserend is voor eiseres. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verweerder onderkent dat er bij eiseres geen sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin dat haar beperkingen zijn afgenomen, maar desondanks meent dat eiseres toe kan met twee uur minder huishoudelijke ondersteuning dan voorheen.

5. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

6 De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien nu zij geen reden heeft om aan te nemen dat verweerder de gebreken in zijn besluitvorming nog kan herstellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 blijkt dat de verplichtingen die verweerder heeft bij het wegnemen van belemmeringen in de zelfredzaamheid als gevolg van eiseres’ beperkingen zeker niet minder ver gaan dan de compensatieverplichting, als bedoeld in artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo 2007). De rechtbank ziet daarom, nu bij eiseres geen sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin dat haar beperkingen zijn afgenomen, aanleiding om aan eiseres huishoudelijke hulp toe te kennen in dezelfde omvang als eiseres had onder de werking van de Wmo 2007. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het aantal van zes uren huishoudelijke hulp per week dat eiser tot 30 november 2015 is toegekend. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar meer hoeft te nemen. De rechtbank ziet voor deze wijze van zelf voorzien onderbouwing in de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402).

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit III van 19 oktober 2015, voor zover de huishoudelijke hulp aan eiseres met ingang van 1 december 2015 is verlaagd naar vier uren huishoudelijke hulp en bepaalt dat eiseres met ingang van die datum tot 31 december 2016 recht heeft op zes uren huishoudelijke hulp per week gedurende 52 weken per jaar;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 46 aan haar vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1980.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.