Home

Rechtbank Gelderland, 31-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2911, AWB - 16 _ 6839

Rechtbank Gelderland, 31-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2911, AWB - 16 _ 6839

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
31 mei 2017
Datum publicatie
2 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:2911
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6839

Inhoudsindicatie

Het bouwplan van (onder meer) 18 wooneenheden in een landhuis in combinatie met gezamenlijke ruimtes gericht op vitale senioren (“common senior living”) is in strijd met het bestemmingsplan. Niet gesproken kan worden van één woning die is bestemd voor één huishouden.

Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, en deze strijdigheid alleen kan worden opgeheven met een buitenplanse uitgebreide omgevingsvergunning o.g.v. artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 van de Wabo, is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Ook voor de zonnepanelen geldt dat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, en dat deze uitsluitend kunnen worden vergund met toepassing van deze omgevingsvergunning.

Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/6839 en AWB 17/1218

in de zaak tussen

[bedrijf] , te [plaats] eiseres (gemachtigde: mr. J.M.C. de Kok),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.

Procesverloop

Op 22 juli 2016 heeft eiseres gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor het verrichten van diverse activiteiten op een perceel aan [adres] te [plaats 2] .

Verweerder heeft besloten om de beslissing op de aanvraag van 22 juli 2016 voor te bereiden met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Verweerder heeft het voornemen tot weigering van de op 22 juli 2016 aangevraagde omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Hierover heeft eiseres een zienswijze naar voren gebracht.

Op 14 november 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van de mededeling dat de op 22 juli 2016 aangevraagd vergunning van rechtswege is ontstaan. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 16/6839.

Op 30 januari 2017 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 16 januari 2017 (hierna: bestreden besluit) waarbij verweerder heeft geweigerd om de op 22 juli 2016 aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 17/1218.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De beroepen zijn tegelijkertijd behandeld ter zitting van 3 april 2017. De gemachtigde van eiseres was daarbij aanwezig; hij werd vergezeld door [naam 2] Verweerder liet zich vertegenwoordigen door J.J.W.G. van den Oetelaar.

Overwegingen

1. De ter discussie staande aanvraag van 22 juli 2016 strekt tot verkrijging van een omgevingsvergunning voor:

- het bouwen van een landhuis met vier verdiepingen die tezamen voorzien in achttien wooneenheden (hierna: landhuis);

- het plaatsen van zonnepanelen met een oppervlakte van 90 m² op gronden die aansluiten op het landhuis;

- het bouwen van een damwand;

- het verharden van een weg;

- het afgraven van grond in verband met de bouw van het souterrain; en

- het plaatsen van een reclamebord, een bouwsteiger, een heistelling, kranen en ander benodigd materieel.

2. Partijen worden in hoofdzaak verdeeld gehouden door het antwoord op de vragen of:

- de bouw en het beoogde gebruik van het landhuis passen binnen de mogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan] (hierna: bestemmingsplan)’ biedt;

- verweerder de beslissing op de aanvraag van 22 juli 2016 met behulp van de reguliere dan wel de uitgebreide procedure had moeten voorbereiden;

- de op 22 juli 2016 van rechtswege was ontstaan toen verweerder het bestreden besluit nam.

3. Verweerder huldigt de opvatting dat het landhuis niet kan worden aangemerkt als één vrijstaande woning in de zin van het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat ter plaatse meer huishoudens zullen ontstaan. Volgens verweerder is de onderlinge verbonden-heid tussen de bewoners van de diverse wooneenheden namelijk te gering om vol te kunnen (blijven) houden dat sprake is van één huishouden, aldus verweerder.

4. Eiseres betwist de juistheid van de door verweerder geventileerde opvatting. Naar de overtuiging van eiseres bestaan (momenteel) voldoende waarborgen om de bewoners van de diverse wooneenheden structureel te laten functioneren als één groep die (min of meer) kan worden vergeleken met een normaal gezin.

5. Krachtens het bestemmingsplan heeft het perceel waarop eiseres het landhuis wil bouwen, de bestemming ‘Woondoeleinden’.

Volgens artikel 3.3.1, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende regels (hierna: planregels) mag op grond met zo’n bestemming maximaal één vrijstaande woning per bebouwingszone worden gerealiseerd.

Artikel 1, onder s, van de planregels omschrijft een woning als: een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Het bestemmingsplan bevat geen omschrijving van het begrip ‘huishouden’.

6. In haar uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:2890), inzake een geschil tussen partijen, heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het toen door eiseres voorgestane gebouw – met vier verdiepingen die tezamen voorzien in negentien wooneenheden – niet kan worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 1, onder s, van de planregels. Ter onderbouwing van dit oordeel heeft de rechtbank verwezen naar uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 25 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK4327) en 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5681).

7. Eiseres heeft tegen de uitspraak van 28 april 2016 geen hoger beroep ingesteld. Wel heeft zij het oorspronkelijke bouwplan aangepast, door – met behoud van het oorspronkelijke uiterlijk – enige inpandige wijzigingen door te voeren. De oppervlakte van de ruimtes voor gezamenlijk gebruik is verdubbeld, en daardoor is één wooneenheid vervallen. Naar de mening van eiseres is hiermee voldaan aan de eisen om het landhuis te kwalificeren als een woning in de zin de zin artikel 1, onder s, van de planregels.

8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling – zie onder meer de eerder genoemde uitspraken van 25 november 2009 en 24 augustus 2011, en de uitspraken van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:160) en 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:967) – kan ook bij een niet traditioneel gezin sprake zijn van één huishouden. Er moet dan wel sprake zijn van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd, met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is.

9. Het landhuis heeft achttien wooneenheden en ruimte voor in totaal 36 personen. Een wooneenheid heeft een oppervlakte van minimaal 39 m² en maximaal 65 m². Elke woon-eenheid is voorzien van een volwaardige badkamer met toilet. Een volwaardige eigen keuken ontbreekt, maar in elke wooneenheid kunnen probleemloos basale kookvoorzieningen

– zoals een eenvoudig keukenblok met een magnetron en een elektrische kookplaat – worden gerealiseerd.

10. Naar het oordeel van de rechtbank maken de zojuist aangeduide omstandigheden, zeker als deze in onderlinge samenhang worden bezien, dat het landhuis planologisch gezien meer de uitstraling van een appartementencomplex heeft dan van een gebouw voor de huisvesting van een woongroep. Dit oordeel wijzigt niet door het feit op de begane grond wordt voorzien in een keuken voor gemeenschappelijk gebruik, een eetkamer van 133 m² en een woonkamer van eveneens 133 m². Die voorzieningen doen immers geen afbreuk aan het karakter en de gebruiksmogelijkheden van de individuele wooneenheden, en daarmee evenmin aan de uitstraling van het landhuis als geheel.

11. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook de aanvraag van 22 juli 2016 niet voorziet in de realisering van een gebouw voor de huisvesting van één huishouden, en daarmee dat het landhuis niet kan worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 1, onder s, van de planregels. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat (ook) het thans ter discussie staande bouwplan in strijd komt met het bestemmingsplan.

12. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de aanvraag van 22 juli 2016 slechts kan worden gehonoreerd indien verweerder tevens toestemming voor afwijking van het bestemmingsplan verleent overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), en daarmee dat verweerder de beslissing op de betreffende aanvraag terecht heeft voorbereid met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

13. Die conclusie op haar beurt leidt de rechtbank tot de slotsom dat de op 22 juli 2006 gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege is ontstaan, gezien het bepaalde in artikel 3:10, vierde lid, van de Awb. Daarom zal de rechtbank het beroep met zaaknummer 16/6839 ongegrond verklaren.

14. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo – bezien in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van die wet – verschaft het bevoegd gezag de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de afwijking van een bestemmingsplan. Bij de uitoefening van die bevoegdheid beschikt het bevoegd gezag over beleidsvrijheid, en daarom mag de (bestuurs)rechter het gebruik van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen.

15. Eiseres heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit slechts betwist met het argument dat de door haar aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, en dat verweerder om die reden op 16 januari 2017 niet langer bevoegd was tot het weigeren van die vergunning.

16. De rechtbank is van oordeel dat dit argument niet slaagt, en verwijst daartoe naar

de rechtsoverwegingen 12 en 13 van deze uitspraak. Daarom zal zij ook het beroep met zaaknummer 17/1218 ongegrond verklaren.

17. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres bewust de keuze heeft gemaakt om één omgevingsvergunning ten behoeve van diverse activiteiten te vragen, waaronder het plaatsen van zonnepanelen.

18. Het terrein waarop eiseres de zonnepanelen wil plaatsen, is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Landgoed en natuurontwikkeling’.

Volgens artikel 4.1 van de planregels zijn gronden met die bestemming bestemd voor een landgoedpark en natuurgebied met behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden.

Volgens artikel 4.3.1 van de planregels zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.

Volgens de artikelen 4.3.2 en 4.3.3 van de planregels mag de bouwhoogte en oppervlakte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan respectievelijk 2 m en 25 m².

19. De zonnepanelen worden los van het landhuis gerealiseerd, en zijn aan te merken als bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Deze objecten komen in strijd met het bestemmingsplan vanwege zowel het beoogde gebruik (ten behoeve van het landhuis en niet een van de in artikel 4.1 van de planregels genoemde doeleinden) als de omvang (groter dan 25 m²).

20. Ook voor de zonnepanelen kan slechts via 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden verleend.

21. Indien een aanvraag meer onderdelen bevat en de beslissing op minimaal één onderdeel met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moet worden voorbereid, dienen ook de beslissingen op alle andere onderdelen met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden voorbereid. Hieruit volgt dat voor

het plaatsen van de zonnepanelen geen vergunning van rechtswege is ontstaan, ook als zou moeten worden geoordeeld dat het landhuis wel past binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

22. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren. Daarom ziet zij geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Koenraad, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. E. Mengerink, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.