Home

Rechtbank Den Haag, 23-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7134, NL17.1778 en NL17.1779 (vovo)

Rechtbank Den Haag, 23-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7134, NL17.1778 en NL17.1779 (vovo)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 mei 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:7134
Zaaknummer
NL17.1778 en NL17.1779 (vovo)

Inhoudsindicatie

Dublin Italië, leeftijdsschouw, registratie Italië, verklaring zus, onderzoeks- en motiveringsgebrek evidente meerderjarigheid, aanbieden leeftijdsonderzoek.

Eiseres voert aan dat zij minderjarig is en dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres evident meerderjarig is. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiseres evident meerderjarig is. De leeftijdsschouw is niet uitgevoerd door leeftijdsdeskundigen en niet gebaseerd op een wetenschappelijke grondslag. Daarom is deze schouw geen deskundigenonderzoek. De kenmerken die in het proces-verbaal van bevindingen worden genoemd, jukbeenderen en haargroei, kunnen op zichzelf niet de conclusie dragen dat eiseres evident meerderjarig is. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom 1995 als geboortejaar is toegekend. Hoe de registratie van eiseres in Italië met het geboortejaar 1998 tot stand is gekomen is ook onduidelijk gebleven. In deze zaak staat niet vast dat eiseres in Italië te kennen heeft gegeven dat zij meerderjarig is. Ook de verklaring van de zus van eiseres tijdens haar eerste asielgehoor in 2014 over de leeftijd van eiseres biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat eiseres evident meerderjarig is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris een leeftijdsonderzoek moet aanbieden

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: NL 17.1778 (beroep)

NL 17.1779 (voorlopige voorziening)

V-nummer: [volgnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 mei 2017 in de zaak tussen

volgens verweerder geboren op [geboortedatum 1] 1995, gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 2] 2000,van Eritrese nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),

en

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 3 november 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen.

Op 19 april 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de overdracht te verbieden tot vier weken nadat op het beroep is beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zus [de persoon 1] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Ogbamichael als tolk in de taal Tigrinya.

De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 3 november 2016 heeft eiseres asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan in Eurodac en daaruit bleek dat eiseres de buitengrens van de lidstaten op 5 oktober 2016 via Italië op illegale wijze heeft overschreden. Daarom heeft verweerder Italië op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening 604/20131 (de Dublinverordening) verzocht om eiseres over te nemen. Omdat de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee maanden hebben gereageerd op het overnameverzoek, is op 1 maart 2017 een fictief claimakkoord tot stand gekomen. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag van eiseres met het bestreden besluit niet in behandeling genomen. De zus van eiseres, [de persoon 1] , woont in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres heeft verder geen familieleden in Europa.

2. In artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, is de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat waar een gezinslid of een broer of zus van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is.

Op grond van paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een leeftijdsonderzoek niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) evident meerderjarig of minderjarig is.

3.1

Verweerder beschouwt eiseres als meerderjarig en stelt zich daarop op het standpunt dat zij geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft toegelicht dat aan eiseres het geboortejaar 1995 is toegekend, omdat de AVIM (vreemdelingenpolitie) en medewerkers van de IND tijdens de aanmeldprocedure hebben vastgesteld dat eiseres evident meerderjarig is. In het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2016 (het proces-verbaal van bevindingen) heeft verbalisant [de man] , belast met het toezicht op vreemdelingen, weliswaar niet opgemerkt dat dit evident is, maar dit heeft hij wel bedoeld op te merken, aldus verweerder. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat sprake is van evidente meerderjarigheid, als iemand 21 jaar of ouder wordt bevonden. Verweerder heeft eiseres het geboortejaar 1995 toegekend, omdat hij er vanuit gaat dat eiseres op het moment van de schouw van 3 november 2016 21 jaar oud was.

3.2

Verweerder heeft ter zitting voorts toegelicht dat uit het proces-verbaal van bevindingen inderdaad niet heel duidelijk blijkt hoe de vreemdelingenpolitie en de medewerkers van de IND tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres evident meerderjarig is. Verweerder handhaaft zijn standpunt wel. Daaraan legt verweerder ten eerste ten grondslag dat uit dactyloscopisch onderzoek door de liasion officer in Italië is gebleken dat eiseres in Italië staat geregistreerd als [de vrouw] , geboren op [geboortedatum 3] 1998, van Eritrese nationaliteit. Ten tweede is van belang dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij minderjarig is. De overgelegde kopie van een doopcertificaat volstaat in dit verband niet, want een doopcertificaat is geen identificerend document. Tot slot is nog van belang dat [de persoon 1] tijdens het eerste gehoor in haar asielprocedure op 19 september 2014 heeft verklaard dat haar oudste zus (eiseres) toen ongeveer 17 jaar was.

4. Eiseres voert aan dat zij minderjarig is. Dit heeft zij al bij de vreemdelingenpolitie en ook bij de AVIM verklaard. Zij heeft het standpunt van verweerder zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 gemotiveerd betwist en stelt zich op het standpunt dat een leeftijdsonderzoek had moeten plaatsvinden.

5.1

De rechtbank overweegt als volgt. In voormeld proces-verbaal van bevindingen staat dat verbalisant [de man] , belast met het toezicht op vreemdelingen, en [de persoon 2] en [de persoon 3] , werkzaam bij de IND, het volgende hebben opgemerkt: “wij denken dat u ouder bent dan de door u opgegeven leeftijd. Dit mede uw lichamelijke kenmerken, jukbeenderen, haargroei. De verandering in de vraagstelling en de ontwijkende antwoorden.”

5.2

De rechtbank stelt vast dat deze schouw niet is uitgevoerd door leeftijdsdeskundigen en evenmin is gebaseerd op een wetenschappelijke grondslag. Van een deskundigenonderzoek is dan ook geen sprake. Beoordeeld moet worden of de conclusie dat eiseres evident meerderjarig is, gedragen kan worden door de bevindingen zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen.

5.3

De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de bewoordingen “wij denken dat u ouder bent” niet blijkt dat de verbalisant en de medewerkers van de IND geconcludeerd hebben dat eiseres evident meerderjarig is. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de kenmerken die in het proces-verbaal van bevindingen worden genoemd, namelijk jukbeenderen en haargroei, op zichzelf niet de conclusie kunnen dragen dat eiseres evident meerderjarig is. Ook is in het proces-verbaal niet toegelicht op welke verandering in vraagstelling en ontwijkende antwoorden wordt gedoeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiseres het geboortejaar 1995 is toegekend.

5.4

Anders dan verweerder heeft betoogd, volgt ook uit de registratie in Italië met het geboortejaar 1998 niet zonder meer dat eiseres een onjuiste leeftijd heeft opgegeven. Het is namelijk geheel onduidelijk gebleven hoe de registratie van dit geboortejaar in Italië tot stand is gekomen en verweerder heeft hiernaar geen nader onderzoek verricht. Verweerders verwijzing ter zitting naar een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 gaat niet op, omdat vaststond dat de vreemdelingen in die zaken in respectievelijk Zwitserland, Duitsland en Italië te kennen hadden gegeven meerderjarig te zijn. Dat heeft eiseres niet gedaan. De enkele verklaring van haar zus [de persoon 1] op 19 september 2014 dat haar oudste zus (eiseres) toen ongeveer 17 jaar was, biedt ten slotte onvoldoende grond voor het de conclusie dat eiseres evident meerderjarig is.

5.5

De rechtbank is concluderend van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiseres evident meerderjarig is. Eiseres heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd dat zij minderjarig is. Gelet daarop en gelet op verweerders beleid zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 2, dient verweerder aan eiseres een leeftijdsonderzoek aan te bieden.

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer, omdat verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres als zij minderjarig wordt bevonden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden tot vier weken nadat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,

in de zaak geregistreerd onder nummer: NL 17.1778,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter,

in de zaak geregistreerd onder nummer: NL 17.1779,

- wijst het verzoek af.

De rechtbank/voorzieningenrechter,

in alle zaken,

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.

griffier

rechter, tevens voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.