Home

Rechtbank Den Haag, 28-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7116, 5456525 \ CV EXPL 16-5831

Rechtbank Den Haag, 28-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7116, 5456525 \ CV EXPL 16-5831

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28 juni 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:7116
Zaaknummer
5456525 \ CV EXPL 16-5831

Inhoudsindicatie

Veredelaar van planten spreekt terecht afnemer aan op basis van het kwekersrecht. Afnemer is zowel royalty’s als prijs per plant verschuldigd, ook als planten zichzelf vermeerderen. Wat de prijs per plant betreft, wordt de vordering slechts ten dele toegewezen, omdat eerdere leveringen ook plaatsvonden tegen een lager tarief. Bij de toegewezen proceskosten rekening gehouden met IE indicatietarieven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden

EJM

Rolnr.: 5456525 \ CV EXPL 16-5831

Datum: 28 juni 2017

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de vennootschap onder firma Handelskwekerij Verheijen V.O.F.,

gevestigd te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. L. Koning,

tegen

[gedaagde],

zaakdoende en wonende te [woonplaats],

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. P.W.M. Steenbergen.

Partijen worden aangeduid als “Verheijen” en “[gedaagde]”.

In conventie en reconventie

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-

de dagvaarding van 18 oktober 2016 met producties,

-

de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties,

-

de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties.

Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast.

De comparitie is gehouden op 31 januari 2017; van het verhandelde is aantekening gehouden.

Na de comparitie is door [gedaagde] nog een akte genomen waarbij in reconventie de eis is vermeerderd en waarbij producties zijn overgelegd. Daarop is door Verheijen bij akte geantwoord en zijn eveneens producties overgelegd. Vervolgens is vonnis bepaald.

Feiten

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken en wat ter zitting is besproken gaat de kantonrechter van het volgende uit.

Verheijen drijft een onderneming die zich bezighoudt met onder andere de veredeling van (nieuwe rassen van) vaste planten en (snij)heesters.

Aan Verheijen is op 6 juni 2011 Europees kwekersrecht verleend voor het ras cultivar Lysimachia b. Elisabeth, hierna het ras.

[gedaagde] drijft een onderneming die zich onder andere bezighoudt met het kweken en verkopen van bloemen.

Bij overeenkomst van 12 augustus 2010 (nr. 3584.504) heeft Verheijen aan [gedaagde] planten van het ras verkocht, uit te planten op een areaal van 240 m2. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

“Aan u verkocht volgens de bijgevoegde licentievoorwaarden, Verheijen Bloementeelt L. okt2009

Licentienemer [gedaagde]

Soort / ras Lysimachia.B. Elisabeth®

Aantal planten 3840

Aantal m2 licentie 240

Prijs per plant Euro 0,60 excl. royalty’s, excl. BTW

Royalty Euro 0,50 / m2 / jaar, excl. BTW

(….)

Levertijd April 2011 in overleg”

Naast voormelde licentievoorwaarden zijn op de koopovereenkomst de op de achterzijde van de verkoopbevestiging afgedrukte algemene voorwaarden van toepassing.

In totaal zijn [gedaagde] in april/mei 2011 4.500 planten van het ras geleverd, derhalve 660 meer dan eerder was overeengekomen. Voor deze levering en verstrekking van licentie is op 9 mei 2011 met verwijzing naar voormelde koopovereenkomst door Verheijen gefactureerd.

De licentievoorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

1. DEFINITIES

(…)

1.6. “Teeltmateriaal” is het plantmateriaal (waaronder hele planten), bestemd om door middel van uitplant of op andere wijze voor de teelt van snijbloemen en/of siervruchten dienen.

1.7. “Bloementeelt” is het samenstel van handelingen dat licentienemer op grond van deze voorwaarden met betrekking tot het ras mag verrichten, te weten het produceren van snijbloemen en/of siervruchten in Nederland op basis van het door Verheijen geleverde teeltmateriaal. Elke op vermeerdering van planten gerichte handeling valt uitdrukkelijk niet onder bloementeelt.

1.8. “Vermeerdering” is het samenstel van handelingen met betrekking tot het ras. Te weten het vermeerderen van planten(delen) in Nederland op basis van het (in beginsel) door Verheijen geleverde teeltmateriaal. Er bestaat bij sommige rassen ook natuurlijke vermeerdering door groei van de plant als gevolg van bloementeelt. Deze vorm van vermeerdering valt ook onder vermeerdering als er handelingen uitgevoerd (gaan) worden, welke niet vallen onder deze voorwaarden.

1.9. “(Teelt)oppervlak(te)” is het (deel)perceel bij Licentienemer, uitgedrukt in een aantal m2 (zegge vierkante meter), wat beplant is (of wordt) met het ras waarop deze voorwaarden betrekking hebben; één en ander gespecificeerd bij de bekrachtiging. (…)

2 LICENTIE

2.1. “

“Verheijen verleent licentienemer het recht om bloementeelthandelingen te verrichten, met betrekking tot het aantal planten van het ras en de daarbij behorende maximale hoeveelheid vierkante meter teeltoppervlak, geleverd aan licentienemer (…).

2.2.

Elke andere handeling, zoals bijvoorbeeld het vermeerderen, het verkopen of verhuren van planten of plantmateriaal, anders dan snijbloemen en/of siervruchten, al dan niet met kasruimte, is licentienemer uitdrukkelijk niet toegestaan.

2.3.

In afwijking van het in deze voorwaarden bepaalde kan Verheijen licentienemer bij wijze van uitzondering het recht verlenen om ook andere handelingen te verrichten. Dit kan slechts geschieden op basis van een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst of van schriftelijke toestemming van Verheijen door vermelding bij de bekrachtiging.

(…)

2.8.

Licentienemer verplicht zich Verheijen te allen tijde toegang te verlenen tot zijn onderneming en de arealen waarop de planten staan waarop deze overeenkomst betrekking heeft en te voorzien van alle in redelijkheid verzochte (eventueel schriftelijke) informatie teneinde toezicht te kunnen uitoefenen met betrekking tot de naleving van deze voorwaarden door licentienemer

(…)

2.10.

Licentienemer informeert Verheijen schriftelijk binnen 8 dagen indien er direct na planting en conform artikel 2.9 een aantal m2 met de geleverde aantallen van het ras bestaat wat groter is dan hetgeen vastgesteld is bij de bekrachtiging. (…)

2.11.

Licentienemer informeert Verheijen bovendien steeds schriftelijk binnen 8 dagen na constatering indien er, conform artikel 2.9, op een later tijdstip een groter aantal m2 bij licentienemer van het ras bestaat. (…)

4 ROYALTIES

4.2.

Conform artikel 4.1. zal Verheijen jaarlijks de hoogte van het door licentienemer te betalen royaltybedrag berekenen. Verheijen zal als basis voor de berekening van het royaltybedrag onder meer steeds de oppervlakte gebruiken welke het meest recent bij Verheijen bekend is. Het royaltybedrag wordt berekend voor steeds het komende teeltjaar.

(…)

4.7.

Licentienemer verplicht zich bij iedere wijziging van het beplantte oppervlak, schriftelijk voor 1 januari van het betreffende teeltjaar opgaven te doen, deze opgave is leidend voor het factureren van de royalty’s in januari van het betreffende jaar. (…)”

In de algemene voorwaarden is onder meer bepaald:

Artikel 11. Kwekersrechten

(…)

2. Plantaardig materiaal van rassen, die door kwekersrecht (…) zijn beschermd, mag niet voor vermeerdering worden gebruikt. (…)”

Bij brief van Verheijen aan [gedaagde] van 26 juni 2013 staat onder meer het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van het bezoek van onze vertegenwoordiger [betrokkene] op 11 juni jl. het volgende. U heeft in 2013 2.750 stekken Lysimachia b. Elisabeth gemaakt. in onze administratie heeft dit betrekking op verkoopbevestiging 3584.504 . U heeft dit uitgeplant op 275 m2. Over deze oppervlakte dient u vanaf 2013 licentierechten te betalen.

U ontvangt, conform afspraak met [betrokkene], in oktober 2013 een factuur voor de 2.750 stekken die u heeft gemaakt á € 0,20 per gemaakte stek, exclusief btw. Tevens ontvangt u dan voor dit jaar een extra licentiefactuur voor de uitbreiding van 275 m2. Vanaf 2014 ontvangt u een licentiefactuur van totaal 550 meter á € 0,50 royalty per m2/per jaar exclusief BTW.”

[gedaagde] heeft bij opgaveformulier van 10 juni 2015 (datum opname 9 juni 2015) opgegeven dan hij van het ras, respectievelijke jaar van aanplant 2013, 2014 en 2015 driemaal een oppervlakte van 399 m2 had staan, derhalve in totaal 1.197 m2.

Naar aanleiding van een bezoek door Verheijen op 7 juli 2016 heeft [gedaagde] per e-mail van 9 juli 2016 opgave gedaan van de actuele stand van zaken. Bij de aanplant 2014 vermeldt hij 189 m2, bij de aanplant 2015 210 m2 en bij de aanplant 2016 126 plus 110 m2, derhalve in totaal 635 m2.

Bij e-mail van 12 juli 2016 heeft Verheijen de juistheid van deze opgave betwist, omdat deze niet overeenkwam met hetgeen eerder bij het bedrijfsbezoek was waargenomen.

Door een deurwaarder zijn op 21 juli 2016 ter plaatse bij [gedaagde] metingen gedaan. Deze constateerde aanplant van het ras in verschillende vakken:

-

Vak 1, aanplant 2014: 400,40 m2 (4,5 bedden 1.20 m breed, inclusief dichtgegroeide looppaden)

-

Vak 2, aanplant 2015: 343,20 m2 (5 bedden 1,20 m breed, met smalle looppaadjes)

-

Vak 3, aanplant 2016: 321,40 m2 (6 bedden van verschillende lengte, 1 m breed, over looppaadjes niets vermeld, kantonrechter).

In totaal komt dit uit op een areaal aanplant van 1.065 m2.

Voorts vermeldt de deurwaarder dat er op 1 m2 20 planten staan.

Verheijen heeft [gedaagde] bij brief van 25 augustus 2016 aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van vermeerdering zonder licentie en schending van afspraken. De schade wordt gesteld op € 16.437,00.

In een brief van 7 september 2016 aan de raadsman van Verheijen heeft [gedaagde] zijn zienswijze gegeven. Hij stelt onder meer steeds de juiste gegevens te hebben doorgegeven.

Bij dagvaarding wordt de schade aan gemiste royalty’s, uitgaande van overschrijdingen in 2014, 2015 en 2016 van respectievelijk 248 m2, 647 m2 en 515 m2, en voorts uitgaande van € 0,50 per m2, gesteld op € 747,30, inclusief btw.

De vergoeding van schade wegens inbreuk op het kwekersrecht wordt gesteld op

€ 16.272,20, waarbij wordt uitgegaan van gederfde winst over 21.300 vermeerderde planten (1.065 m2, bij 20 planten per m2) die in 2016 zijn aangetroffen. Daarnaast worden, uitgaande van de eigen opgave van [gedaagde] over 2013, 314 m2 maal 20 planten per m2, oftewel 6.280 stuks in rekening gebracht. Hierop wordt in mindering gebracht een bedrag van 1 cent aan variabele kosten.

Vorderingen en verweer

Verheijen vordert, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar een bedrag van € 17.019,50 (€ 747,30 plus

€ 16.272,20) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2016, met veroordeling van [gedaagde] in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met rente en (na)kosten.

Verheijen legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij is houdster van een communautair kwekersrecht voor het ras. Aan [gedaagde] heeft zij een licentie verleend om een bepaald areaal, laatstelijk 550 m2, te beplanten met een bepaalde hoeveelheid aan haar verkocht teeltmateriaal uitsluitend om daarmee bloemteelthandelingen te verrichten (in dit geval snijbloemen te produceren). [gedaagde] heeft een eenmalig aankoopbedrag per stek betaald. Een plant van dit ras geeft enkele jaren bloemen, daarna wordt de kwaliteit minder en moet nieuw teeltmateriaal worden aangeschaft. Naast de vergoeding per stek, wordt jaarlijks een licentievergoeding over het totale areaal geheven. Tijdens een bezoek aan [gedaagde] op 21 juli 2016 heeft de door Verheijen ingeschakelde deurwaarder een areaaloverschrijding vastgesteld, zoals hiervoor onder de feiten is gespecificeerd.

[gedaagde] is op grond van de overeenkomst, gehouden om voor dit (aanvullende) areaal de licentievergoeding van € 0,50 per m² te betalen. [gedaagde] maakt bovendien inbreuk op het kwekersrecht van Verheijen, nu zij in strijd met (artikelen 2.1 en 2.2 van) de licentievoorwaarden en in strijd met artikel 13 lid 1 jo lid 2 Verordening (EG) Nr. 2100/94 het ras heeft vermeerderd door stekken te maken en uit te planten, waarmee zij een veel groter areaal dan overeengekomen met planten van het ras heeft beplant. Dit is onrechtmatig, zodat Verheijen recht heeft op een passende vergoeding in de zin van artikel 94 lid 1 van genoemde EG Verordening. Deze vergoeding is berekend aan de hand van hetgeen zou zijn betaald wanneer de vermeerderde stekken bij Verheijen zouden zijn afgenomen. Voorts wordt een bedrag aan gemiste royalty’s in rekening gebracht. De totale vordering die Verheijen op [gedaagde] heeft, met aftrek van een reeds door [gedaagde] betaald bedrag aan royalty’s, is:

-

naheffing royalty’s 2014, 2015 en 2016: € 747,30 (incl. btw)

-

gemiste opbrengsten aan stekken:

(21.300 + 6.280 =) 27.580 x € 0,60,

minus 1 cent variabele kosten per plant = € 16.272,20 +

Totaal: € 17.019,50

Verheijen vordert daarnaast de werkelijke advocaatkosten, welke vordering na vermeerdering van eis € 12.555,90 exclusief btw bedraagt.

[gedaagde] voert verweer en stelt een reconventionele vordering in. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Verheijen in de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv.

Daartoe voert hij onder meer aan, met een beroep op de gang van zaken in het verleden, dat het hem op grond van de overeenkomst met Verheijen dan wel op grond van verleende toestemming was toegestaan om het ras zelf te vermeerderen. Voorts is hij van mening dat Verheijen een onjuist aantal meters teeltoppervlakte heeft berekend, onder meer door ook planten op de looppaden mee te nemen. Volgens [gedaagde] is hij alleen een licentievergoeding verschuldigd over de daadwerkelijk beplante vierkante meters. Verheijen is er volgens [gedaagde] verder ten onrechte van uitgegaan dat met 20 planten per m2 moet worden gerekend. Onder meer met een beroep op de zienswijze van haar teeltadviseur is [gedaagde] van mening dat het om een lager aantal per m2 moet gaan. Mede in verband hiermee stelt hij dat hij in het verleden teveel aan royalty’s heeft betaald en vordert in verband daarmee in reconventie een bedrag van € 311,25 terug. [gedaagde] vordert voorts dat Verheijen wordt verplicht mee te werken aan een meting op het bedrijf van [gedaagde] van de aanplant en het op die basis afrekenen met elkaar. Hij vordert ten slotte, na vermeerdering van eis, € 11.514,37 in verband met daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten.

Na de in deze zaak gehouden comparitie heeft [gedaagde] bij akte vermeld dat hij een herberekening heeft gemaakt en op basis daarvan een betaling van € 4.784,84 aan Verheijen heeft verricht. Hij heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat er een beteeld oppervlakte is geweest in 2014, 2015 en 2016 van 864 m2 in plaats van 550 m2. Voorts rekent hij aan licentievergoeding € 0,50 per m2, gaat hij uit van 20 planten per m2 en rekent hij per plant € 0,20.

Verheijen heeft vervolgens zijn vordering met dit bedrag verminderd.

De stellingen van partijen komen hierna, voor zover van belang, nader aan de orde.

Beoordeling

Tussen partijen is allereerst in geschil of [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het kwekersrecht door eigen vermeerderingsmateriaal te gebruiken. Het verweer van [gedaagde] dat zij geen inbreuk maakt, omdat, kort gezegd, de planten zichzelf vermeerderen, wordt verworpen. De houder van een communautair kwekersrecht heeft het uitsluitend recht om, voor zover hier van belang, alle materiaal van het beschermde ras voort te brengen of te vermenigvuldigen (kort gezegd, te vermeerderen). De houder kan aan derden toestemming verlenen om die handelingen te verrichten en aan die toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden (artikel 13 leden 1 en 2. Verordening (EG) Nr. 2100/94). Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst en de daarbij behorende voorwaarden blijkt dat aan [gedaagde] uitsluitend toestemming is verleend tot het verrichten van bloemteelthandelingen ten behoeve van de productie van snijbloemen met betrekking tot een gespecificeerd aantal planten. Vermeerderen, waaronder begrepen natuurlijke vermeerdering wanneer dat materiaal wordt gebruikt voor andere doeleinden dan de productie van snijbloemen, is uitdrukkelijk niet toegestaan (licentievoorwaarden 1.7, 1.8, 2.1 en 2.2). [gedaagde] stelt dat Verheijen toestemming voor vermeerdering heeft gegeven. Hij verwijst verder naar artikel 2.3 van de Bloementeelt Licentie Voorwaarden (die, anders dan [gedaagde] stelt, wel door Verheijen in het geding zijn gebracht, productie E3 bij dagvaarding, opmerking kantonrechter).

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. Van een schriftelijk gegeven toestemming is niet gebleken. [gedaagde] verwijst naar de verklaring van [betrokkene] van 4 april 2017. [betrokkene] heeft tot juni 2014 bij Verheijen gewerkt en bezocht afnemers, waaronder [gedaagde]. In de verklaring van Lindhoud staat onder meer:

(….) “In de voorwaarden van Verheijen staat dat kwekers zelf niet mogen vermeerderen. Dat is omdat het standaard voorwaarden zijn. Voor zover ik mij kan herinneren stond in de voorwaarden ook een bepaling dat kwekers na schriftelijke toestemming van de heer Verheijen wel mochten vermeerderen. Dat besprak ik ook altijd met kwekers en met de heer Verheijen. Dat zou ook moeten blijken uit de facturen. Ook bij de heer [gedaagde] ging dat zo.” (…)

Met Verheijen is de kantonrechter van mening dat hierin niet reeds kan worden opgemaakt dat toestemming is gegeven, nu uit de facturen waarnaar Lindhoud verwijst een door Verheijen gegeven toestemming niet is af te leiden.

[gedaagde] verwijst ook naar de verklaring van de heer [betrokkene], teeltadviseur, van 10 september 2016. Hij merkt op dat [gedaagde] in 2013 vanuit eigen plantmateriaal in overleg met Verheijen heeft vermeerderd en dat daar € 0,20 per stek voor is betaald. Uit de door [betrokkene] beschreven gang van zaken in 2013 kan naar het oordeel van de kantonrechter niet een (structureel bedoelde) toestemming tot zelfvermeerdering van Verheijen worden afgeleid, temeer nu de licentievoorwaarden categorisch in een andere richting wijzen. Dat [gedaagde] achteraf afrekent en dus per definitie de kans loopt inbreuk te maken op het kwekersrecht van Verheijen, zoals [gedaagde] bij akte van 5 april 2017 aanvoert, maakt dit niet anders. [gedaagde] moet, gegeven de licentievoorwaarden, zich van mogelijk inbreukgevaar bewust zijn.

Dat betekent dat de vermeerdering zonder gebruikmaking van een licentie heeft plaatsgevonden. Daarom maakt [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter inbreuk op het kwekersrecht van Verheijen. [gedaagde] wist of kon weten dat dit het geval was, nu hij in 2013 na zelfvermeerdering voor 2.750 nieuwe planten na melding daarvan bij Verheijen een factuur heeft ontvangen waarbij per plantje een bedrag van € 0,20 werd gerekend (factuur van 1 oktober 2013). Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het kwekersrecht van Verheijen door natuurlijk vermeerderd materiaal te stekken en uit te planten. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens Verheijen.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagde] gehouden is om de schade die Verheijen ten gevolge van inbreuk lijdt, te vergoeden, en, zo ja, wat de omvang van de passende vergoeding is.

Artikel 94 van de Verordening (EG) Nr. 2100/94 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Een ieder die a) zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht, (…) kan door de houder in rechte worden aangesproken met het oog op (…) betaling van een passende vergoeding.

2. Wie opzettelijk of uit onachtzaamheid handelt, is bovendien ten aanzien van de houder tot vergoeding van alle andere door de inbreuk veroorzaakte schade gehouden. In geval van lichte onachtzaamheid mag de vordering tot schadevergoeding in evenredige mate verminderd worden, doch niet tot een lager bedrag dan overeenkomt met het voordeel dat voor de overtreder uit de inbreuk is ontstaan.”

Volgens het Hof van Justitie moet het begrip “passende vergoeding” in artikel 94 lid 1 Verordening (EG) Nr. 2100/94 in die zin worden uitgelegd dat het, naast betaling van de vergoeding die voor het produceren van het ras onder licentie gebruikelijk is, alle schade van de houder van het kwekersrecht dekt die nauw verband houdt met het niet-betalen van deze vergoeding, waartoe met name de betaling van vertragingsrente kan behoren. Voorts kan rekening worden gehouden met omstandigheden die aanleiding geven tot een vermeerdering van de vergoeding, met dien verstande dat elk van deze omstandigheden slechts eenmaal in aanmerking mag worden genomen voor de begroting van het bedrag van een passende vergoeding (Hof van Justitie, 9 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:419).

Partijen hebben verschillende zienswijzen over de prijs per plant/stek, de in aanmerking te nemen teeltoppervlakte en het aantal planten per m2.

Verheijen heeft haar vordering gebaseerd op € 0,60 per plant/stek, de normale verkoopprijs, waarvan zij € 0,01 aftrekt in verband met variabele kosten die zij bij zelfvermeerdering bij [gedaagde] niet heeft (gehad). Blijkens de factuur van 12 augustus 2010, was dit ook het bedrag dat [gedaagde] oorspronkelijk heeft betaald. [gedaagde] meent dat het in rekening te brengen bedrag hoogstens € 0,20 dient te zijn en heeft daar ook zijn herberekening en nabetaling op gebaseerd.

De kantonrechter overweegt dat in het kader van een passende vergoeding als vorenbedoeld het verschuldigde bedrag moet worden bepaald. De kantonrechter acht een bedrag per plant/stek van € 0,20 passend, onder meer nu van enige extra werkzaamheden van Verheijen niet is gebleken. Daarnaast was € 0,20 per plant/stek ook het bedrag dat in 2013 voor de 2.750 extra in rekening gebrachte planten door Verheijen aan [gedaagde] is berekend. Daarnaast verklaart de [betrokkene] dat in de regel ook bij andere kwekers met dit bedrag werd gerekend.

Voor wat betreft de teeltoppervlakte overweegt de kantonrechter het volgende. De berekening van de schade door Verheijen is gebaseerd op aantal m2 beteelde grond en aantal planten per m2 (20). Vaststaat dat er vanaf 2014 een overschrijding van het afgesproken areaal is geweest, nu [gedaagde] blijkens zijn nadere akte en berekening daar ook vanuit gaat. Waar eerder nog werd uitgegaan van 550 m2, gaat hij nu uit van 864 m2. Hij sluit daarbij aan bij de bevindingen van eerdergenoemde Van den Berg, die ook van dit aantal m2 uitgaat.

Verheijen beroept zich voor wat betreft de teeltoppervlakte voor 2014 en 2015 op de eigen (ondertekende) opgave van [gedaagde], te weten voor 2014 2 maal 399 minus 550 en voor 2015 3 maal 399 minus 550. Nu het een eigen opgave van [gedaagde] betreft ziet de kantonrechter geen aanleiding hier anders over te oordelen, temeer nu [gedaagde] geen aannemelijke verklaring geeft waarom deze eigen opgave onjuist zou zijn geweest.

Voor 2016 heeft Verheijen een beroep gedaan op de bevindingen van de deurwaarder. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aan te voeren dat aan diens bevindingen voorbij moet worden gegaan omdat sprake zou zijn geweest van het zonder toestemming betreden van het terrein van [gedaagde], overweegt de kantonrechter het volgende. Vaststaat dat het Verheijen vrij stond het terrein van [gedaagde] te betreden. In artikel 2.8 van de licentievoorwaarden is hierin immers voorzien. Verheijen heeft zich laten vergezellen door een deurwaarder en niet of onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] de deurwaarder de toegang heeft ontzegd.

Het proces-verbaal van constatering kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter als schriftelijk bewijsstuk dienen. Voor wat betreft de bewijskracht wordt volledigheidshalve nog opgemerkt dat het proces-verbaal van constatering geen authentieke akte is, hoewel er wel stemmen opgaan het daarheen te leiden (Advies modernisering burgerlijk bewijsrecht 15 juni 2017, p. 78).

De deurwaarder heeft geconstateerd wat de lengte en breedte is van de oppervlakten waar het ras bij [gedaagde] staat geplant. De deurwaarder komt, aldus berekend, tot een totaal teeltoppervlak van 1.065 m2. Deze omvang wordt als zodanig niet door [gedaagde] bestreden, maar wel dat met het volledige oppervlakte rekening moet worden gehouden.

Bij de planten in vak 1 wordt in het verslag van de deurwaarder gewag gemaakt van dichtgegroeide bedden en dat de planten ook in het looppad staan. Voorts staat vermeld dat rechts van het eerste bed een deel is gerooid en dat betekent dat daar geen planten staan. Bij vak 2 en vak 3 maakt de deurwaarder geen melding van planten die in het looppad staan en ook uit de overgelegde foto’s van deze vakken is op te maken dat het daadwerkelijk beplante gedeelte kleiner is dan de totale oppervlakte van het vak (lengte maal breedte).

Tussen partijen is met name in geschil of er aftrek dient plaats te vinden in verband met looppaden.

Het valt de kantonrechter allereerst op dat in de eigen opgave van [gedaagde] over 2015 in het geheel geen onderscheid naar terrein met of zonder looppaden wordt gemaakt. Hij geeft immers driemaal 7 x 57 meter aan beplanting op. De eerder aangehaalde heer [betrokkene] spreekt in zijn berekening over aantallen bedden waarop wordt geteeld en komt dan op (afgerond) 865 m2. Hij houdt derhalve geen rekening met eventuele teelt op looppaden. De kantonrechter is van oordeel dat met teelt op looppaden in de regel geen rekening kan worden gehouden. Dergelijke paden zijn immers om op te lopen en niet om te telen. De deurwaarder heeft echter vastgesteld dat tenminste bij vak 1 er sprake is van planten die in het looppad staan en verwijst daarbij naar een foto, waarop inderdaad een nogal dichtbegroeid perceel is te zien dat qua ruimtebeslag sterk afwijkt van bijvoorbeeld hetgeen te zien is op de foto’s van vak 3. Gesteld voor de taak een passende vergoeding vast te stellen, acht de kantonrechter nadere bewijslevering niet aangewezen, maar zal hij de beteelde oppervlakte over 2016 schattenderwijs vaststellen op 935 m2, waarbij voor de vakken 2 en 3 rekening wordt gehouden met aftrek voor looppaden.

Verheijen gaat voor de berekening van het aantal planten per m2 uit van 20. De deurwaarder vermeldt dit ook als constatering. In zijn nadere berekening in het kader van een nabetaling gaat [gedaagde] hier inmiddels ook vanuit en dat sluit ook aan bij de berekening van de teeltadviseur [betrokkene] De kantonrechter is daarom van oordeel dat inmiddels voldoende is komen vast te staan dat gerekend moet worden met 20 planten per m2.

Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie.

-

Vordering licentievergoeding: De vorderingen ten aanzien van 2014 en 2015 (ad € 124,00 en € 323,50) zijn ongewijzigd toewijsbaar. De vordering over 2016 zal voor een oppervlakte van 935 m2 in plaats van 1.065 m2 en derhalve een bedrag van (935-550) x € 0,50 = € 192,50 worden toegewezen. In totaal zal € 640,00 worden toegewezen, te vermeerderen met 6% btw, derhalve € 678,40;

-

Vordering schadevergoeding: over 2016 dient te worden gerekend met 935 m2, zodat de uitkomst is: 20 x 935 = 18.700 planten. Voorts dienen, als zijnde niet betwist, over 2013 nog 6.280 planten (4.6 dagvaarding) te worden afgerekend. In totaal derhalve 24.980 planten. Hiervoor is overwogen dat de afrekening tegen een prijs per stuk van € 0,20 als passend wordt aangemerkt, zodat de vordering voor een bedrag van € 4.996,00 zal worden toegewezen.

De gevorderde wettelijke rente over voormelde zal als na te melden worden toegewezen.

Ten aanzien van de vordering in reconventie wordt het volgende overwogen. [gedaagde] vordert van Verheijen onder meer een bedrag van € 311,25 in verband met teveel betaalde royalty’s vanaf 2012 en de advocaatkosten. [gedaagde] baseert deze vordering op de stelling dat, gegeven de getalsverhoudingen tussen geleverde planten en teeltoppervlak, er door de jaren heen teveel in rekening is gebracht. De kantonrechter zal de vordering in reconventie afwijzen. Partijen hebben blijkens de koopovereenkomst in 2010 afspraken gemaakt over licentie en geleverde planten, inclusief de daarbij behorende prijs. Daarop kan niet eenzijdig worden teruggekomen aan de hand van een berekening, 20 planten per m2, die is gebruikt om een passende vergoeding in verband met een inbreuk op het kwekersrecht vast te stellen. Ook overigens is deze vordering onvoldoende onderbouwd.

De vordering in reconventie om mee te werken aan een meting op het bedrijf van [gedaagde] en het op die basis afrekenen met elkaar, zal eveneens worden afgewezen, nu voor het vaststellen van de betaalverplichtingen van [gedaagde], zoals uit het voorgaande blijkt, over voldoende gegevens wordt beschikt. Daarnaast heeft [gedaagde] niet nader onderbouwd welke de grondslag is van de betreffende vordering.

[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter overweegt dat artikel 1019h Rv van toepassing is. [gedaagde] verzet zich tegen de hoogte van de door Verheijen opgevoerde advocaatkosten ter hoogte van (uiteindelijk) € 12.555,90. De kantonrechter zal daarom de proceskosten aan de zijde van Verheijen begroten. De zaak kan worden aangemerkt als een normale bodemzaak, waarvoor blijkens de versie van de IE Indicatietarieven van april 2017 een maximaal tarief van € 17.500,00 geldt. De advocaat van Verheijen heeft een specificatie van de gemaakte uren overgelegd en naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze redelijk en in evenwicht met de proceshandelingen, inclusief zitting en gewisselde stukken, gegeven ook het feit dat [gedaagde] uitgebreid en een op meerdere gronden gebaseerd verweer heeft gevoerd. De hoogte van deze factuur wijkt overigens niet in betekenende mate af van de facturen die van de zijde van de raadsman van [gedaagde] zijn overgelegd. Ook daarin is een indicatie gelegen dat het om een reëel bedrag aan advocaatkosten gaat.

De vordering in reconventie hangt volledig samen met die in conventie. Mede gezien de beperkte omvang van het debat in reconventie, zal daarvoor geen separate kostenveroordeling plaatsvinden. De kantonrechter zal de kosten aan de zijde van Verheijen in conventie en reconventie begroten op € 12.555,90 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 941,00 aan griffierecht en € 79,35 aan explootkosten, in totaal derhalve op een bedrag van € 13.576,25. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd. De gevorderde nakosten zullen als na te melden worden toegewezen.

Beslissing

De kantonrechter:

in conventie

- veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Verheijen te betalen een bedrag van € 5.674,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2016 tot de dag van volledige betaling;

- veroordeelt Verheijen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Verheijen te betalen een bedrag van € 13.576,25 in verband met proceskosten, zoals hierboven gespecificeerd, een en ander onverminderd de eventueel over de proceskosten verschuldigde BTW, en bepaalt dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover Verheijen daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;

- bepaalt dat op vorenbedoelde bedragen, met toepassing van artikel 6:44 BW, in mindering zal strekken het bedrag van € 4.784,84 dat na dagvaarding door [gedaagde] aan Verheijen is voldaan;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

- wijst de vorderingen van [gedaagde] af,

in conventie en reconventie voorts

- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.J. van der Molen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2017.