Home

Rechtbank Den Haag, 16-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6550, AWB - 16 _ 25739

Rechtbank Den Haag, 16-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6550, AWB - 16 _ 25739

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
16 juni 2017
Datum publicatie
30 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:6550
Zaaknummer
AWB - 16 _ 25739
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 14

Inhoudsindicatie

Artikel 4:5 Awb, buiten behandelingstelling; informatie behandelaars ontbreekt

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/25739

(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),

en

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1949 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland.

Bij brief van 27 mei 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking ‘medische behandeling’.

Deze aanvraag is door verweerder op 8 augustus 2016 buiten behandeling gesteld.

Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij brief van 8 november 2016 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, juncto artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de relevante medische gegevens van de huidige behandelaar(s) ontbreken.

2 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, en slot van de Awb kan een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling stellen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van een beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

3 Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 moeten de door de vreemdeling te verstrekken relevante medische gegevens aan alle volgende voorwaarden voldoen:

-afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;

-een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;

-geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.

Volgens paragraaf A3/7.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verzoekt verweerder het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.1 Vc overlegt en deze, nadat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet heeft aangevuld.

4 De vraag die de rechtbank in dit geval dient te beantwoorden is of de bij de aanvraag door eiseres verstrekte gegevens voldoende zijn voor de beoordeling of de voorbereiding van de beschikking, en zo nee, of eiseres de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen binnen een door verweerder te stellen termijn.

De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiseres op 27 mei 2016 een onvolledige aanvraag heeft ingediend. Gelet op deze onvolledigheid heeft verweerder eiseres overeenkomstig de in het slot van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde eis op 18 juli 2016 een hersteltermijn geboden. Eiseres heeft daarop op 1 augustus 2016 een aanbevelingsbrief van de huisarts aan de psycholoog overgelegd en de ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiermee nog immer relevante informatie van de behandelaars ontbreekt, reeds nu de vragen waarvan de beantwoording noodzakelijk is voor een nader onderzoek naar de gezondheidssituatie, de ‘Informatie van de behandelaars’, door de huisarts niet alle zijn beantwoord.

Omdat eiseres hiermee de aanvraag, nadat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet of onvoldoende heeft gecompleteerd, heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht en op goede gronden op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb buiten behandeling gesteld.

Dat eiseres - na het in beroep bestreden besluit - een verklaring van een psychiater van 9 januari 2017 heeft overgelegd, doet hier - gezien de ex tunc-toetsing in beroep - niet aan af.

De (inhoudelijke) vraag of, in het licht van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili/België (zaaknr. 41738/10), sprake is van schending van artikel 3 EVRM, kan, nu het oordeel luidt dat verweerder de aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft kunnen stellen omdat niet is voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, in het kader van de beoordeling van dit beroep niet aan de orde komen. Dit geldt eveneens voor de (inhoudelijke) vraag of het tegenwerpen van het ontbreken van een mvv op grond van artikel 20 VWEU dan wel artikel 8 van het EVRM onrechtmatig is.

5 De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen kunnen afzien.

6 Het beroep is derhalve ongegrond.

7 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.

Rechtsmiddel