Home

Rechtbank Den Haag, 10-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5222, C/09/526212 / HA ZA 17-125

Rechtbank Den Haag, 10-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5222, C/09/526212 / HA ZA 17-125

Inhoudsindicatie

Incident met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank in interregionale zaken. Verwijzing naar ECLI:NL:HR:2014:1063. Instellen incident levert geen misbruik van procesrecht op.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/526212 / HA ZA 17-125

Vonnis in incident van 10 mei 2017

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MILLENNIUM VASTGOED B.V.,

gevestigd te Zoeterwoude,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,

tegen

1 [A] ,

wonende te […] , Aruba,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KALIX BARNA B.V.,

gevestigd te Leiden ,

gedaagde in de hoofdzaak,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

Partijen zullen hierna Millennium, [A] en Kalix genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de twee exploten van dagvaarding van 13 respectievelijk 16 januari 2017;

-

de door Millenium overgelegde beslagstukken;

-

de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;

-

de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende verzoek verlening verval van recht in de hoofdzaak.

1.2.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2 De beoordeling

2.1.

In de hoofdzaak vordert Millennium hoofdelijke veroordeling van [A] en Kalix tot betaling aan haar van € 490.000, vermeerderd met rente en kosten. Millennium baseert haar vordering op volgens haar op 8 juli 2010 door [A] en Kalix verstrekte en later bekrachtigde garanties voor de nakoming van geldelijke verplichtingen van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schellingstaete B.V. jegens Millenium.

2.2.

[A] vordert in het incident dat de rechtbank zich relatief onbevoegd verklaart ten aanzien van de vordering van Millenium tegen hem. Hij voert hiertoe, samengevat, aan dat, aangezien hij sinds 14 juli 2012 woonplaats heeft op Aruba, en hij - anders dan in de dagvaarding is vermeld - geen woonplaats heeft gekozen ten kantore van [notaris] , notaris te [plaats] , niet de rechtbank Den Haag, maar de rechter van de woonplaats van [A] relatief bevoegd is.

2.3.

Millenium voert gemotiveerd verweer.

2.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

2.5.

De rechtbank kan in het midden laten of [A] met betrekking tot de onderhavige zaak al dan niet woonplaats heeft gekozen ten kantore van [notaris] . Indien deze vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord, is de rechtbank toch de bevoegde rechter, gelet op het volgende.

2.6.

Aangezien [A] woonplaats heeft op Aruba, heeft de onderhavige zaak een interregionaal karakter. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, ECLI:NL:HR: 2014:1063) dient voor het bepalen van de (internationale) bevoegdheid in interregionale zaken zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de bevoegdheidsregels die voor de Nederlandse rechter gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. In dit geval betreft dat de Brussel I Bis-Verordening en in het bijzonder artikel 8 lid 1 daarvan. Ingevolge deze bepaling kan, indien er meer dan één verweerder is, een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft ook worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een andere verweerder, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

2.7.

Met betrekking tot de vordering tegen Kalix is de rechtbank op grond van de hoofdregel van artikel 99 Rv de relatief bevoegde rechter. Uit de vordering van Millenium en de grondslag daarvan, zoals weergegeven in r.o. 2.1, volgt dat er sprake is van een voldoende nauwe band tussen de vorderingen tegen [A] en tegen Kalix als bedoeld in artikel 8 lid 1 Brussel I Bis-Verordening. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank ook met betrekking tot de vordering tegen [A] bevoegd is. De incidentele vordering zal dus worden afgewezen.

2.8.

De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

in de hoofdzaak

2.9.

Millenium stelt zich op het standpunt dat [A] en Kalix hun recht op het nemen van een conclusie van antwoord hebben verspeeld. [A] had in één processtuk zowel de incidentele conclusie als de conclusie van antwoord kunnen indienen. Kalix had hierbij eveneens een conclusie van antwoord kunnen indienen. Het instellen van de incidentele vordering moet worden aangemerkt als misbruik van recht (artikel 3:13 BW) nu deze vordering tegen beter weten in is ingesteld en een onredelijke vertraging van de procedure heeft opgeleverd, aldus nog steeds Millenium.

2.10.

De rechtbank volgt Millenium niet in dit betoog, gelet op het volgende.

2.11.

Vooropgesteld moet worden dat slechts bij hoge uitzondering sprake kan zijn van misbruik van procesrecht, met name indien een vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de eiser de (evidente) onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan de eiser op voorhand moest begrijpen dat deze geen (enkele) kans van slagen hadden en dus volstrekt ondeugdelijk waren (vgl. ECLI:NL:HR:2007:BA3516).

Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, omdat het incident betrekking heeft op een interregionale bevoegdheidskwestie die niet in de wet is geregeld.

2.12.

De aard van een bevoegdheidsincident brengt mee dat daarop eerst en vooraf wordt beslist (artikel 209 Rv). Hieruit volgt dat [A] bij zijn incidentele conclusie niet tevens een conclusie van antwoord heeft hoeven indienen, maar dit alsnog kan doen na het onderhavige vonnis, waarna in beginsel een comparitie van partijen zal worden bevolen. Het belang van de gezamenlijke behandeling en berechting van de vorderingen brengt mee dat ook Kalix nog inhoudelijk verweer moet kunnen voeren.

2.13.

Het voorgaande leidt ertoe dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor conclusie van antwoord.

3 De beslissing